De partij wordt uitermate komplex en agressief en u vergeet een poos lang het uitzonderlijke van de situatie; bijna werktuiglijk voert u de aangekondigde zetten uit en even werktuiglijk kondigt u uw eigen zetten aan alvorens ze te spelen. De driftig bewegende vingers naast het bord trekken in 't geheel niet meer uw aandacht, die zich nu volledig moet richten op de arena waar uw eigen leven gevaar loopt.
En dan, ineens, gebeurt het!
Dan doet zich plotseling het ethies dilemma voor dat in een normale partij slechts tot hilariteit zou leiden en gekwalificeerd zou worden als ‘schaakblindheid’. Uw tegenstander kondigt namelijk een zet aan waaruit blijkt dat hij een vol stuk laat in staan, onverdedigd laat. Maar nog veel erger. Een zet waarmee de partij in één slag beslist is.
Uw eerste opwelling is: slaan! De partij is binnen! U berekent alles nog eens sekuur, maar die zet is fout. Het is geen stukoffer. Het is een blunder.
Blunder?
U aarzelt nu, terwijl u tegelijkertijd een stagnatie waarneemt, een kortstondige verlamming, in de voelsprietenaktiviteit naast het bord.
Hij weet het nu ook, konkludeert u.
Wat moet u doen? Slaan of aanbieden terug te nemen. Het laatste zou misschien wel als een belediging worden opgevat, houdt u zichzelf voor. Bovendien, technies gesproken is het onreglementair. Wat dan? Doorspelen alsof u het niet heeft opgemerkt? Uitgesloten. Dat zou zeker kwetsend zijn.
En na enig wikken en wegen, geachte lezer, slaat u.
- Ach ja... niet gezien..., prevelt uw tegenstander dan en haalt zijn hand door zijn haar en zucht.
En u wint de partij.
Maar ik zeg u, geachte lezer, dat u vijfentwintig jaar later, als u vierenveertig jaar oud bent en van geen enkele vereniging meer lid; ik zeg u nu, dat u dan nog steeds last zult hebben van deze overwinning.