‘Hm,’ zegt Esther. Het is duidelijk dat zij enige waarschijnlijkheid op prijs stelt. Ik aai haar over het hoofd. Weet zij veel.
Mijn benen beginnen loom te worden, alsof ze in een deken gewikkeld zijn en bij elke beweging vaster komen te zitten. Ik wil stoppen, aan de kant van de weg zitten of een eindje lopen tot het over is.
‘We stoppen even,’ zeg ik en ik rem. Esther wil weten waarom. Ik zoek een verklaring. ‘We zochten vroeger altijd kikkerdril. Dat stopten we in een potje en dan namen we het mee naar huis; na een tijdje veranderde het in kleine visjes en die werden dan kikkers.’
Esther kijkt wat ongelovig, maar welke reden heeft ze om te twijfelen?
‘Soms,’ zeg ik. ‘Meestal gebeurde het niet dat er kikkers uit kwamen.’
Intussen heb ik haar uit het zitje getild. We zoeken de sloot af maar vinden niets. Onder het lopen wrijf ik me over mijn benen; het helpt niet. Ik ga op mijn hurken zitten, Esther blijft naast me staan en leunt op mijn schouder. We kijken naar het lege land.
‘Mag ik een pepermuntje?’ vraagt ze.
‘Ik heb geen pepermunt bij me.’
‘Maar ik wil het zo graag.’ Ze voelt in mijn zakken en haalt een spuitbus te voorschijn, die ik op school van een leerling heb afgenomen. Pinox '87. Evil Scan Beijum.
‘Wat is dat?’ vraagt Esther.
‘Een spuitbus. Daar kun je mee schrijven.’
‘Laat eens zien.’
‘Het kan alleen op muren,’ zeg ik, ‘er zijn hier geen muren.’ Ik wijs naar de rij bomen in de verte.
‘Ik had een oom,’ zeg ik, ‘die was boerenknecht in Canada. Hij heeft me eens verteld dat de akkers daar zo groot waren dat hij nooit wist of hij 's avonds wel terug zou komen als hij het land moest ploegen. Daar stonden geen bomen, je kon het eind niet zien. Hij was bang dat hij bij de rand van de wereld zou komen en er dan af zou vallen. Ik wist nooit of ik dat moest geloven. Wat denk jij?’
‘Wat is Canada?’ vraagt Esther. Ik probeer het haar duidelijk te maken.
‘Dan zette hij toch bomen neer?’
‘Ik weet het niet. Hij was maar een knecht, het land was niet van hem.’