De Tweede Ronde. Jaargang 10
(1989)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 155]
| |
Gedicht en vier prozagedichten
| |
Joel Emanuel Hägglunds sista dagar och dödMinnen: slående segel i hamnen.
Skutskepparen i kalvskinnshandskar med tuben
tryckt mot sitt vattniga öga. Gävles redd, i ett dis.
Vårvintergråa dagar av aldrig smältande is.
Islossningskanonader och jubel.
Grönskan med sången i famnen.
Arbete tungt som dyvåta kläder.
Vandrar över The Dustbowl mot Klippiga Bergen.
Vandrar med fickorna fyllda av lånade år
över en världsdel där bara vattnet gör spår,
där hettan är bleknat guldbrun i färgen
och fåglarna talar med tungor av läder.
| |
[pagina 156]
| |
Kijkend door de tralies (als een broeder
uit vroeger tijden die hij nooit heeft gekend
ver weggevoerd in de Finse bergen). Schrijft een lied.
Wachtend en denkend terwijl de tijd zich voortsleept, traag
als een nachtdienst, over wat zelfs niet eens gebeurd is,
het zinloze in deze methodes
van nemen en haten en geven. Eens was het leven
hard en onvervalst als een handslag. Nadien
werd het een masker met een verstarde grimas.
Wachtend in de morgenkilte op de grendel die
wordt weggeschoven. Slaperig knippert de doodsangst al
in het licht van het martelaarschap, dat een feit is.
| |
[Zweeds]Ser ut genom gallret (liksom en broder
från andra sekler han aldrig kände
förd långt bort bland finska fjäll). Skriver en sång.
Väntar och tänker när tiden masar sig lång
som ett nattskift över det som aldrig ens hände,
meningslösheten i dessa metoder
att ta och hata och ge. En gång var livet
hårt och rent som ett handslag. Sedan
blev det en mask med en stelnad grimas.
Väntar i morgonkylan på rigeln som dras
från dörren. Sömnigt blinkar dödsskräcken redan
i martyriets ljus, det är givet.
| |
Door de mens gemaakt monster heimelijk kijkend naar een idyllische scène in een Zwitserse hermitage, met een exemplaar van ‘Werther’ op zijn knieënHet wordt soms als een voordeel beschouwd om van de grond af aan te beginnen. Ik ben zelf de eerste om toe te geven dat mijn constructeur goed werk heeft verricht toen hij mijn hersenen vervaardigde, zij het ook dat hij heeft gefaald met mijn uiterlijk: mijn nog niet voltooide zelfontwikkelingsprogramma heeft me menig gelukkig moment van intellectuele voldoening geschonken. Het ongezien bespieden van die ontroerende familietaferelen echter maakt me zowel opgewonden als neerslachtig. Ik heb een vermoeden dat ik persoonlijk slechts met de grootste moeite in staat zou kunnen zijn om een zinvolle verhouding met andere schepsels aan te gaan. Het is niet zozeer mijn lelijkheid die me zorgen baart - ik ben eraan gewend mijn gezicht te bekijken in een nabijgelegen meertje en vind het nu weliswaar niet direct aantrekkelijk maar toch boeiend: in het bijzonder de grote schroeven vlak onder mijn oren, die mijn constructeur daar absoluut wilde plaatsen voor god weet welk doel, onderstrepen mijn uitdrukking van mannelijke ernst en melancholie - als wel een zeker gebrek aan elegantie en dierlijke charme. Het lijkt bijvoorbeeld | |
[pagina 157]
| |
onmogelijk voor mij om een pak te vinden dat behoorlijk past. Een van mijn toevallige bekenden, een zekere graaf Dracula, die ik me vagelijk herinner in een of andere situatie ontmoet te hebben, ik kan me jammer genoeg niet herinneren waar of wanneer, is in dit opzicht heel wat beter bedeeld: ik benijd hem om de vanzelfsprekendheid waarmee hij een rokkostuum draagt en ik moet erkennen dat het voor mij moeilijk te begrijpen is wat aanleiding heeft gegeven tot zijn negatieve en uitzonderlijk egoïstische houding tegenover de buitenwereld. Wat mijzelf betreft schijnt het me toe dat mijn mogelijkheden tot een succesvolle persoonlijkheidsontwikkeling in sociaal geaccepteerde vorm beperkt worden door mijn achtergrond en mijn constructie. Blijkbaar moet ik kiezen tussen twee mogelijke carrières: ofwel zelfverwerkelijking zoeken op het pad der misdaad - binnen het uitgebreide en rijkgevarieerde werkterrein dat daar voorhanden is, vertegenwoordigt de lustmoord waarschijnlijk een domein dat onovertrefbaar is voor een wezen met mijn dispositie - ofwel de mij overblijvende jaren rustig mijn handen warmen aan het niet bijzonder hoog oplaaiende maar desalniettemin nooit dovende vuur van het humanistisch onderzoek. | |
Sir Charles Babbage keert terug naar Trinity College na de Zweedse ingenieur Scheutz opgedragen te hebben een differentiatiemachine te construeren. Aan de oever van de rivier de Cam bekijkt hij de brug der zuchten en overpeinst het leven der libellenGeen mens kan een duim toevoegen aan zijn lengte, zegt de Schrift. Toch heb ik de detective Vidocq zijn lengte eens met ongeveer anderhalve duim zien vergroten. Het is altijd mijn bevinding geweest dat je ook bij kleinigheden steeds de grootste zorgvuldigheid in acht moet nemen. Niemand heeft mij meer geleerd dan mijn machine. Ik weet dat wetmatigheid een mirakel is. Ik weet dat verandering een mirakel is. Als ik de libel zie dan zie ik de larve vervat in haar glanzende vlucht. Hoeveel waarschijnlijker is het niet dat een wet - welke dan | |
[pagina 158]
| |
ook - ontoereikend zal blijken te zijn dan dat hij steek zal houden. Eens moet het gebeuren: dat wielen en hefbomen zich correct bewegen, maar dat het andere getal verschijnt, het onverwachte, het onberekenbare, op het moment dat de larve tot een libel openbarst. Ik zie een hand in het leven, de onveranderlijke hand van De Grote Uitwisser. Wees daarom nauwgezet in het bewaken van je verstand, zodat je het mirakel kan herkennen als het zich aandient. Ik schreef Tennyson dat zijn informatie onjuist was toen hij zong dat ‘elke minuut een mens sterft en elke minuut een mens wordt geboren’. In feite wordt elke minuut één en zes-tiende mens geboren. Ik weiger die zes-tiende mens in de steek te laten. | |
1Op zonnige dagen is de zee ingedeeld in verschillende gekleurde velden afhankelijk van de aard van de bodem en van de richting waaruit de wind waait. Maar vandaag is de zee grijs, net zo grijs als de hemel en zonder grenslijn tussen lucht en water, tussen de blauwig zure melk en de havermoutpap. Geen scherpe grenslijnen: ook de strandlijn is lelijk en ongelijkmatig vandaag. Dat ergert me. Door voortdurend in beweging te blijven, voortdurend mijn gezichtspunten te wijzigen en afwisselend mijn ogen te openen en te sluiten, door gebruik te maken van aanlegsteigers en uitstekende landtongen en door met mijn handen de stukken te bedekken die niet passen, probeer ik steeds nog zuiverder figuren te verkrijgen. Is dat van geen nut? Ik weet toch dat het hier binnen is (wijst op zijn borst) dat alle theorema's zitten, niet alleen de oplossing van de wiskundige vergelijking, maar de vergelijking zelf. Ik heb misschien eens geloofd dat ik een vorm zou vinden onder deze natte eigengereidheid, deze misdadige onverschilligheid voor onze wetten. | |
[pagina 159]
| |
2Op welke manier is de steen een wereld? Niet op dezelfde manier als een paardebloem een kanarievogel is die niet vliegt of een golf een mes dat over het strand schraapt. De steen is een wereld: kijk naar de wolfsspin die lammeren zoekt, de matte vliegjes die het zeewier verlaten op het sluitingsuur en lusteloos huiswaarts zwermen, in groepjes. Kan iemand zoveel doorstaan? De steen in je hand is een ding, ongelooflijk en grotesk met vele holtes en met zijn belachelijke blindedarm van gedroogd wier; hij verlaat je hand en vliegt zijn kleine deel van de ellips, als een komeet, weg en omlaag naar de wachtende cascade, met zijn staart zwaaiend zo vermoeid als de laatste natte zakdoek op de achtersteven van een emigrantenschip. |
|