Maar de jongen kwam niet. Drie dagen later, tegen de avond, belde hij aan. Ze zag hem voor de deur staan, lang en met die plukjes borsthaar. Ze liet hem binnen.
De jongen zweeg, zijn ogen verscholen achter een spiegelende bril. Hij hield zijn opgeheven hoofd een beetje scheef en zijn ietwat kromme rug gestrekt en de vrouw besefte dat hij lang was: het leek haar of er in het onbeweeglijke huis een beetje lucht bewoog. Hij liep rond alsof hij de flat moest taxeren, met misprijzen om zijn vlezige lippen, zonder de vrouw die hem volgde aan te kijken. Daarna plofte hij met gespreide benen op een divan. Hij keek de vrouw strak aan met die onmetelijk trotse blik, zonder een woord te zeggen.
Op een bepaald moment zag hij een radio, zette hem aan, zocht modieuze muziek en deed zonder een woord te zeggen een paar danspassen, waarbij hij met zijn lichaam schudde en zijn borstkas uitzette; ook liet hij zijn ogen rollen op de maat van zijn bewegingen. Toen pakte hij de vrouw plotseling bij een arm en trok haar omhoog van de divan waarop ze als een schoolmeisje zat: hij kuste haar heel lang, terwijl hij zich tegen haar aandrukte, wierp haar op de divan terwijl hij haar bleef zoenen en hield haar daar een tijd die de vrouw erg lang leek. Daarna bedreef hij de liefde met haar, rollend met zijn ogen als in een soort delirium.
De vrouw voelde een ongekend genot, sidderde, kronkelde, schreeuwde. De jongen stond op en keek haar, nog steeds in dat delirium, langdurig aan, staande op wijd gespreide benen voor haar die hem aankeek zoals je een cobra aankijkt die vlak voor je ligt.
Pas na een hele tijd bracht de jongen zijn kleren op orde en liep met langzame, onhoorbare stappen op zijn rubberzolen naar de deur.
De vrouw volgde hem een stukje, met gebogen rug en verwarde haren, en toen de jongen de deur al open had zei ze: ‘Mario’ met een dunne, smekende stem, maar hij had de deur al dichtgedaan.
Gedempte geluiden van rubber op de trap, stilte. De vrouw liep gebogen de slaapkamer in en wierp zich met bonzend hart op bed, maar kort daarna viel ze in slaap en droomde een kinderlijke droom: van iets als Dracula, iets nachtelijks en zwaveligs.
De maanden verstreken en de vrouw ging als gehypnotiseerd haar huis niet uit. De telefoon ging bijna elke nacht. Dan klonk er een ‘hallo,’ van hem, en daarna werd de verbinding verbroken. Zo nu en dan kwam de jongen langs, gehuld in zijn pantser van trots, be-