De Tweede Ronde. Jaargang 8
(1987)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |
Genegenheid
| |
[pagina 119]
| |
zijn vrouw werd verrast. Hij zou er de voorkeur aan hebben gegeven om op die momenten alleen aan zichzelf of aan onbekenden te verschijnen, maar niet aan haar. Bij haar voelde hij zich alleen echt op zijn gemak in avondkleding, als de gesteven kraag en het plastrom hen een smartelijke en elegante ontoegankelijkheid oplegden, die ‘het geheim van hun bekroning’ vormde. En toch raakte hij soms met genoegen haar krullen aan of een van haar jurken van crèpe Georgette die hij haar eleganter vond staan dan haar andere zeer elegante japonnen; soms keek hij met genoegen hoe ze lachte, en één keer voelde hij zijn hart een slag overslaan toen ze struikelde en bijna viel, als een bijziend kind. Maar het was een zeer bloedeloos genoegen, en hij dacht met weemoed terug aan hun jonge liefde: toen hij haar aantrof in het weiland terwijl ze op hem stond te wachten: wat molliger, een beetje bezweet, met niet onthaarde oksels, een en al siddering net als sommige, uiterst zeldzame volbloedmerries, haar korte, rode, krullende haar dat door een natuurlijke krul goed viel, de droge en trillende handen die nog niet klam en zacht van de crème waren. En het verdriet dat niet alleen ontstond uit het gevoel van de vergankelijkheid van alles, maar vooral uit het gevoel van hun onmogelijkheid zich te vernieuwen en opnieuw geboren te worden in dezelfde personen (zij twee), was volgens de man door zijn schuld de oorzaak van de schaamte die hij tegenover haar voelde. De echtgenote, die een lange vrouw was geworden met kort, rood krullend haar, onbezonnen ogen en een kinderlijke, wereldse glimlach die de weinige, kleine rimpels aan weerszijden van haar ogen en mond gladstreek, had niet alles wat hij had begrepen, begrepen; wat hij had willen uitleggen, maar niet met woorden, had zij echter wel ‘gevoeld’ vanaf de eerste dag dat haar man in een andere kamer ging slapen. Vanaf dat moment was ze het blijven ‘voelen’, misschien omdat ze het niet wilde begrijpen of simpelweg omdat haar karakter steeds minder ‘fysiek’ was geworden en ernaar neigde - ook door haar opvoeding - een echtelijke liefde te ervaren, die heel sterk maar ook vaag was. Eenmaal in het huis liep de man een van de twee in een boog lopende trappen op die naar de ontvangstsalon leidden, daarna ging hij de kleine lift in en kwam in een helwitte zitkamer annex serre met grote witte azalea's, waar zijn vrouw en kinderen hem opwachtten; hij groette allen (hij kuste zijn echtgenote op een slaap) en hij | |
[pagina 120]
| |
begaf zich naar de eetkamer: die was ovaal met helder azuurblauw geverfde muren waaraan tegenover elkaar twee landschappen van Longhi hingen. In deze kamer stonden aan vier zijden grote azalea's met roze bloemen op piëdestals van helder azuurblauw porselein. Voor de schilderijen stonden twee jonge bedienden in zwarte jas en grijze broek, naast de deur de butler in gestreepte broek en zwart jacquet. De man wachtte tot zijn vrouw naar binnen ging en aan een uiteinde van de tafel ging zitten; toen ging ook hij zitten aan het andere uiteinde, en meteen na hem gingen de twee kinderen zitten, zijn dochter rechts van hem, zijn zoon links. De man maakte met zijn zoon grapjes in het Engels (de jongen was vrolijk, maar te ‘welopgevoed’ en zwak, en hij sprak beter Engels dan Italiaans), daarna - alsof hij zich wilde troosten - nam hij de hand van zijn dochter in de zijne, terwijl hij glimlachte en haar in de ogen keek. Maar in plaats van zich te troosten, werd hij volstrekt onverwacht ontroerd omdat hij in zijn vijftienjarige dochter diezelfde allure terugzag, die haar moeder had toen ze elkaar leerden kennen. Hij trok haar met een oneindige tederheid tegen zich aan en liet zijn gezicht zakken in de helm van krullend en naar geiteleer geurend haar. De maaltijd verliep zoals altijd: de twee bedienden volgden de zeldzame gebaren van de butler op (zowel de butler als de bedienden wisten dat er geen enkel gebaar nodig was, maar ze maakten de gebaren toch) en ze voerden datgene wat ze gewend waren te doen in volmaakte stilte uit, net als in een stomme film. Bij de koffie gingen de kinderen weg (de dochter struikelde) en het echtpaar bleef alleen in de enorme salon met de ramen geopend. Ze zaten wat in stilte (er was het zachte geluid van een grasmaaimachine te horen), daarna spraken ze over de Bangkok-reis van een zeer beroemd couturier, die regelmatig bij hen thuis kwam, en daarna over het eventuele, wenselijke huwelijk of de verbintenis van een met hen bevriende weduwe en een arme, maar jonge en knappe, ‘respectabele’ hoogleraar die hun vriendin had gered van het alcoholisme. Ze zwegen (de man sloot zijn ogen), vervolgens vouwde de man een krant open en bladerde hem aandachtig door, en hij deed dit op zo'n manier dat hij die niet volledig tussen zichzelf en zijn vrouw in hield. Zo nu en dan sloeg hij haar in stilte gade, legde de krant op zijn knieën en bekeek haar wat langer. Hij wilde net weer gaan praten (hij wist niet wat hij zou zeggen, maar hij wist dat | |
[pagina 121]
| |
hij het zou zeggen), toen zijn vrouw opstond, zijn hand een ogenblik drukte en plotseling van haar man wegliep, en nadat ze zich naar de telefoon - die zich naast het raam bevond - had begeven, begon ze met een vriendin een lang, haast stilzwijgend telefoongesprek, dat haast uitsluitend uit glimlachjes bestond. Hij stond op, liep naar haar toe, kuste haar op een slaap en ging weg. |
|