De Tweede Ronde. Jaargang 7
(1986)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |
Zeven elegieën
| |
VII
Dvm tibi Cadmeae dicuntur, Pontice, Thebae
armaque fraternae tristia militiae,
atque, ita sim felix, primo contendis Homero,
(sint modo fata tuis mollia carminibus:)
5[regelnummer]
nos, ut consuemus, nostros agitamus amores,
atque aliquid duram quaerimus in dominam;
nec tantum ingenio quantum seruire dolori
cogor et aetatis tempora dura queri.
hic mihi conteritur uitae modus, haec mea fama est,
10[regelnummer]
hinc cupio nomen carminis ire mei.
me laudent doctae solum placuisse puellae,
Pontice, et iniustas saepe tulisse minas;
me legat assidue post haec neglectus amator,
et prosint illi cognita nostra mala.
15[regelnummer]
te quoque si certo puer hic concusserit arcu,
quo nollem nostros me uiolasse deos,
longe castra tibi, longe miser agmina septem
flebis in aeterno surda iacere situ;
et frustra cupies mollem componere uersum,
20[regelnummer]
nec tibi subiciet cacmina serus Amor.
| |
[pagina 191]
| |
[Nederlands]Al schrijf ik geen epiek, toch zul je mij waarderen,
Zelfs meer dan dichters die echte Romeinen zijn.
Straks aan mijn graf zal geen verliefd man kunnen zwijgen:
‘Hier rust jij, dichtersvorst van onze liefdespijn.’
Versmaad mijn verzen niet, van eigen kunnen vol,
Komt liefde laat, dan eist ze des te zwaarder tol.
| |
[Latijn]tum me non humilem mirabere saepe poetam,
tunc ego Romanis praeferar ingeniis;
nec poterunt iuuenes nostro reticere sepulcro
‘Ardoris nostri magne poeta, iaces.’
25[regelnummer]
tu caue nostra tuo contemnas carmina fastu:
saepe uenit magno faenore tardus Amor.
| |
I, 9Ik zei het toch: jou treft nog eens de pijl van Amor,
Spotter, dat zal het eind zijn van jouw trotse taal;
En zie, je ligt terneer, een smekeling bij haar die,
Pas nog slavin, nu heerst gelijk een generaal.
In liefde evenaar ik zelfs het duif-orakel,
Van elk die Amor temt, voorspel ik je de naam.
Door tranen en verdriet ben ik gewoon ervaren,
Was ik maar niet verliefd, al kost me dat mijn faam!
Wat helpt het jou nu nog een epos te volbrengen,
Te wenen om geweld onder Amphions muur?
Mimnermus' vers baat meer bij liefde dan Homerus,
De god der liefde heeft niets op met oorlogsvuur.
Kom, stop nu alsjeblieft met al die droeve dingen,
Schrijf maar eens een gedicht dat elke vrouw behaagt.
En als ze je niet moet? Je lijkt waarachtig iemand
Die midden in de stroom - de dwaas! - om water vraagt.
Je bent nog niet wasbleek, het ware vuur ontbreekt nog,
Dit is pas het begin van 't leed dat je straks smaakt;
Dan zul je liever nog Armeense tijgers naderen,
Ervaren 't helse rad waarop je wordt gebraakt,
Dan steeds opnieuw de pijn van Amors pijl te voelen,
Steeds toe te geven, wat je driftig lief ook vraagt.
| |
IX
Dicebam tibi uenturos, irrisor, amores,
nec tibi perpetuo libera uerba fore:
ecce iaces supplexque uenis ad iura puellae,
et tibi nunc quouis imperat empta modo.
5[regelnummer]
non me Chaoniae uincant in amore columbae
dicere, quos iuuenes quaeque puella domet.
me dolor et lacrimae merito fecere peritum:
atque utinam posito dicar amore rudis!
quid tibi nunc misero prodest graue dicere carmen
10[regelnummer]
aut Amphioniae moenia flere lyrae?
plus in amore ualet Mimnermi uersus Homero:
carmina mansuetus lenia quaerit Amor.
i quaeso et tristis istos compone libellos,
et cane quod quaeuis nosse puella uelit!
15[regelnummer]
quid si non esset facilis tibi copia? nunc tu
insanus medio flumine quaeris aquam.
necdum etiam palles, uero nec tangeris igni:
haec est uenturi prima fauilla mali.
tum magis Armenias cupies accedere tigris
20[regelnummer]
et magis infernae uincula nosse rotae,
quam pueri totiens arcum'sentire medullis
et nihil iratae posse negare tuae.
| |
[pagina 192]
| |
[Nederlands]Die godenknaap gaf jou 't idee te kunnen vliegen,
Maar trekt hij aan het touw, dan stort je prompt omlaag.
Dat ze gewillig is, dat moet jou niet misleiden,
Is ze van jou alleen: te scherper is de pijn;
Alleen op haar mag jij dan nog je ogen richten,
Alleen voor liefde mag je dan nog wakker zijn.
Je voelt de liefdesgod pas als je diep gewond bent:
Ontvlucht dus hoe dan ook het lokkend lispelwoord.
Daartegen blijken eik en steen zelfs niet bestendig,
Laat staan een ziel zo zwak als jij, zo snel bekoord.
Als je nog wat fatsoen bezit, biecht snel je zonde:
Je liefde uiten blijkt vaak het verlossend woord.
| |
[Latijn]nullus Amor cuiquam facilis ita praebuit alas,
ut non alterna presserit ille manu.
25[regelnummer]
nec te decipiat, quod sit satis illa parata:
acrius illa subit, Pontice, si qua tua est,
quippe ubi non liceat uacuos seducere ocellos,
nec uigilare alio nomine cedat Amor.
qui non ante patet, donec manus attigit ossa:
30[regelnummer]
quisquis es, assiduas a fuge blanditias!
illis et silices et possint cedere quercus,
nedum tu possis, spiritus iste leuis.
quare, si pudor est, quam primum errata fatere:
dicere quo pereas saepe in amore leuat.
| |
II, 14(Vertaling Karel van Eerd) Agamemnon was minder verheugd over de behaalde zege,
toen Troje's macht en rijkdom viel;
Odysseus minder blij na 't voltooien van zijn zwerftocht,
toen hij landde op de kust van dierbaar Ithaka;
Elektra minder, toen zij Orestes in leven zag, wiens asurn
zogenaamd zij in tranen omarmd had - haar broer!
Ariadne minder, toen zij Theseus ongedeerd zag, nadat hij
door de draad geleid de weg uit het Labyrint vond,
dan ik afgelopen nacht aan plezier vergaard heb:
komt er nog eens zo een, dan ontkom ik aan de dood!
| |
[Latijn]
Non ita Dardanio gauisus Atrida triumpho est,
cum caderent magnae Laomedontis opes;
nec sic errore exacto laetatus Vlixes,
cum tetigit carae litora Dulichiae;
5[regelnummer]
nec sic Electra, saluum cum aspexit Oresten,
cuius falsa tenens fleuerat ossa soror;
nec sic incolumem Minois Thesea uidit,
Daedalium lino cum duce rexit iter;
quanta ego praeterita collegi gaudia nocte:
10[regelnummer]
immortalis ero, si altera talis erit.
| |
[pagina 193]
| |
[Nederlands]Zo lang ik als een schuwe hond liep te bedelen,
gaf men minder voor mij dan voor een lekke emmer,
maar nu zit zij me niet meer dwars met haar gemeen dédain,
nu kan zij wat ik wil niet kalmpjes negeren.
Ach, had het maar niet zo lang geduurd eer ik te weten kwam
waar het op staat! Nu zijn het pillen voorbij het graf.
Niets zag ik, terwijl ik het lichtend pad zó kon betreden:
jawel, in liefde's gekte is iedereen stekeblind.
Dit was, merkte ik, 't beter recept: trots doen als minnaar!
Die gisteren nee zei, geeft dan vandaag nog toe.
Vergeefs klopten anderen aan en riepen om Mevrouw,
maar dat meisje lag kalmpjes naast mij op één kussen.
Deze overwinning is mij meer waard dan een op de Perzen:
wapenbuit, prinsenslaven, zegekar wordt dit voor mij.
Een rijke gift hang ik, Afrodite, aan een zuil voor uw tempel
en bij mijn naamopschrift voeg ik nog deze regels:
voor uw heiligdom, godin, offer ik, propertius, u dit
wapenkleed: een liefdesnacht lang was ik welkom.
Mag ik van jou nu, lieveling, mijn schip veilig meren,
of zinkt het zwaarbevracht in 't zicht van de haven?
Nee, mocht ik iets misdoen, waardoor jij me niet meer mag,
dan ligt, zweer ik, mijn lijk voor jouw stoep!
| |
[Latijn]at dum demissis supplex ceruicibus ibam,
dicebar sicco uilior esse lacu.
nec mihi iam fastus opponere quaerit iniquos,
nec mihi ploranti lenta sedere potest.
15[regelnummer]
atque utinam non tam sero mihi nota fuisset
condicio! cineri nunc medicina datur.
ante pedes caecis lucebat semita nobis:
scilicet insano nemo in amore uidet.
hoc sensi prodesse magis: contemnite, amantes!
20[regelnummer]
sic hodie ueniet, si qua negauit heri.
pulsabant alii frustra dominamque uocabant:
mecum habuit positum lenta puella caput.
haec mihi deuictis potior uictoria Parthis,
haec spolia, haec reges, haec mihi currus erunt.
25[regelnummer]
magna ego dona tua figam, Cytherea, columna,
taleque sub nostro nomine carmen erit:
HAS PONO ANTE TVAS TIBI, DIVA, PROPERTIVS AEDIS
EXVVIAS, TOTA NOCTE RECEPTVS AMANS.
nunc a te, mea lux, ueniat me litora nauis
30[regelnummer]
seruato, an mediis sidat onusta uadis.
quod si forte aliqua nobis mutabere culpa,
uestibulum iaceam mortuus ante tuum!
| |
[pagina 194]
| |
II, 15Geluk, geluk! Zo'n stralende nacht! En jij dan,
heerlijk bed, mijn liefdesparadijs!
Lange verhalen dat we houden, zo lang het licht nog brandt;
en toen de lamp was weggehaald, een vechtpartij!
Het ene moment worstelde zij met me, borsten ontbloot;
af en toe trok ze 't hemd ervoor, om te rekken.
Vielen mijn ogen dicht van de slaap, dan opende zij ze
met die mond van haar: ‘Uitgeteld, luilak?’
Steeds een andere houdgreep voor onze omhelzing! Eindeloos
draalden mijn kussen op die lippen van jou!
Het is niet fijn in den blinde tastend eros te verdoen:
het oog, moet je weten, is bij liefde de gids.
Paris werd, naar verluidt, verliefd op Helena's naaktheid,
toen zij tevoorschijn kwam uit Menelaos' slaapvertrek;
naakt was ook, heet het, Endymion, toen hij Apollo's zuster
verraste, en naakt zij, toen hij met haar sliep.
Als jij nu, koppig van zin, te bed in je kleren blijft,
scheurt er kleding, en ervaar je mijn handen;
erger nog, als mijn boosheid me nog verder doet gaan,
laat jij straks Mama een paar beurse armen zien.
Jij hebt nog geen slappe memmen, die je de sport beletten:
dat is de zorg van een met gêne dat ze al een kind heeft.
Zo lang het ons is gegund, verzadigen we 't oog in liefde:
eens komt de lange nacht, dat het daglicht uitblijft.
Als jij nu maar ons tweeën zo hecht aaneen wilde ketenen,
dat er nooit een dag zou komen die ons los zou maken!
Neem een voorbeeld aan de liefdesband van de duiven,
doffer en vrouwtje, één trouw koppel.
Of er een grens is aan liefde's hartstocht? Domme vraag:
de ware liefde weet niet van enige beperking.
| |
XVO me felicem! o nox mihi candida! et o tu
lectule deliciis facte beate meis!
quam multa apposita narramus uerba lucerna,
quantaque sublato lumine rixa fuit!
nam modo nudatis mecum est luctata papillis,
interdum tunica duxit operta moram.
illa meos somno lapsos patefecit ocellos
ore suo et dixit ‘Sicine, lente, iaces?’
quam uario amplexu mutamus bracchia! quantum
10[regelnummer]
oscula sunt labris nostra morata tuis!
non iuuat in caeco Venerem corrumpere motu:
si nescis, oculi sunt in amore duces.
ipse Paris nuda fertur periisse Lacaena,
cum Menelaeo surgeret e thalamo:
15[regelnummer]
nudus et Endymion Phoebi cepisse sororem
dicitur et nudae concubuisse deae.
quod si pertendens animo uestita cubaris,
scissa ueste meas experiere manus:
quin etiam, si me ulterius prouexerit ira,
20[regelnummer]
ostendes matri bracchia laesa tuae.
necdum inclinatae prohibent te ludere mammae:
uiderit haec, si quam iam peperisse pudet.
dum nos fata sinunt, oculos satiemus amore:
nox tibi longa uenit, nec reditura dies.
25[regelnummer]
atque utinam haerentis sic nos uincire catena
uelles, ut numquam solueret ulla dies!
exemplo iunctae tibi sint in amore columbae,
masculus et totum femina coniugium.
errat, qui finem uesani quaerit amoris:
30[regelnummer]
uerus amor nullum nouit habere modum.
| |
[pagina 195]
| |
[Nederlands]'t Zal eerder zo zijn dat men tarwe oogst uit haver,
dat de zon een zwart span paarden ment,
dat rivieren hun water terug naar de bron gaan manen,
dat er vis leeft zonder water in een droge zee,
dan dat ik mijn verliefdheid naar elders kan overdragen:
van haar blijf ik heel mijn leven, na mijn dood van haar.
Gunt zij mij nu af en toe dergelijke nachten,
dan wordt één levensjaar de eeuwigheid;
en schenkt ze mij er veel, dan ontkom ik daarmee aan de dood:
één zo'n nacht, en iedereen kan een god zijn!
Als alle mensen nu eens zo hun leven wilden leiden,
lekker niets doen onder invloed van veel wijn,
dan bestond er geen moordend staal en geen oorlogsvloot,
dan spoelde niet uit Actiums zee Romeins gebeente aan,
dan zou niet, zo vaak belaagd door zege op eigen burgers,
Rome het moe zijn in zak en as te gaan.
Hiervoor heeft straks terecht het nageslacht woorden van lof;
het was niet ons glas wijn dat de goden heeft gekwetst.
Laat jij, zo lang het licht, 's levens winst niet schieten!
Al geef je me al je kussen, dan nog zijn dat er weinig.
Zoals nu de verdorde kransen hun bloemblaadjes lieten vallen,
die je hier boven op alle kommen ziet drijven,
zo zal voor ons, nu trots vervuld van de adem der liefde,
de dag van morgen wellicht het slot zijn van 't bestaan.
| |
[Latijn]terra prius falso partu deludet arantis,
et citius nigros Sol agitabit equos,
fluminaque ad caput incipient reuocare liquores,
aridus et sicco gurgite piscis erit,
35[regelnummer]
quam possim nostros alio transferre dolores:
huius ero uiuus, mortuus huius ero.
quod mihi si secum talis concedere noctes
illa uelit, uitae longus et annus erit.
si dahit haec multas, fiam immortalis in illis:
40[regelnummer]
nocte una quiuis uel deus esse potest.
qualem si cuncti cuperent decurrere uitam
et pressi multo membra iacere mero,
non ferrum crudele neque esset bellica nauis,
nec nostra Actiacum uerteret ossa mare,
45[regelnummer]
nec totiens propriis circum oppugnata triumphis
lassa foret crinis soluere Roma suos.
haec certe merito poterunt laudare minores:
laeserunt nullos pocula nostra deos.
tu modo, dum lucet, fructum ne desere uitae!
50[regelnummer]
omnia si dederis oscula, pauca dabis.
ac ueluti folia arentis liquere corollas,
quae passim calathis strata natare uides,
sic nobis, qui nunc magnum spiramus amantes,
forsitan includet crastina fata dies.
| |
[pagina 196]
| |
II, 29b(Vertaling J.P. Guépin) 't Was ochtend en ik was gaan kijken, heel toevallig,
of Cynthia alleen sliep. Ja, ze sliep alleen.
Ik stond versteld, want nooit zag ik haar zo bevallig.
Niet eens toen zij voor mij in 't rood gekleed verscheen,
van plan om Vesta voor een droom, die angstig maakte,
om hulp te bidden: dat ons bei geen kwaad geschied!
Nog mooier was ze toen ze uit de slaap ontwaakte,
ach wat vermag op zich de pure schoonheid niet!
‘Waarom,’ zei ze, ‘zo vroeg, soms om mij te bespieden?
Of denk je dat ik net zo slecht als jij ben, man?
Zo maklijk ben ik niet, één mag mij alles bieden,
of jij, of minder vals een vriend, als 't even kan.
En het beslapen bed toont je geen diepe sporen,
geen indruk dat er meer dan één in heeft gewoeld.
Kijk maar, of ook, je kunt het aan mijn adem horen,
want 't is bekend dat het gehijg op echtbreuk doelt.’
Zo sprak ze, duwde weg mijn kus die ze niet bliefde;
sprong op en stond, met los de slippers aan haar voet.
Ik sta voor gek, hoeder van heiligende liefde;
sindsdien is er geen nacht die mij de slaap verzoet.
| |
XXIX B
Mane erat, et uolui, si sola quiesceret illa,
uisere: at in lecto Cynthia sola fuit.
25[regelnummer]
obstipui: non illa mihi formosior umquam
uisa, neque ostrina cum fuit in tunica,
ibat et hinc castae narratum somnia Vestae,
neu sibi neue mihi quae nocitura forent:
talis uisa mihi somno dimissa recenti.
30[regelnummer]
heu quantum per se candida forma ualet!
Quid tu matutinus,' ait, ‘speculator amicae?
me similem uestris moribus esse putas?
non ego tam facilis: sat erit mihi cognitus unus,
uel tu uel si quis uerior esse potest.
35[regelnummer]
apparent non ulla toro uestigia presso,
signa uolutantis nec iacuisse duos.
aspice ut in toto nullus mihi corpore surgat
spiritus admisso notus adulterio.’
dixit, et opposita propellens sauia dextra
40[regelnummer]
prosilit in laxa nixa pedem solea.
sic ego tam sancti custos deludor amoris:
ex illo felix nox mihi nulla fuit.
| |
[pagina 197]
| |
III, 24Vals is het vrouw, dat vast vertrouwen op uw schoonheid;
het was míj́n blik waardoor u trots geworden bent.
Mijn liefde treft de schuld als gij aan lof gewoon zijt,
het spijt me, door mijn vers alleen werd u bekend.
Steeds anders prees ik u in wisselende zangen,
mijn liefde vond in u iets wat ge nimmer waart:
uw blos heb ik te vaak door ‘Dageraad’ vervangen,
het was gekochte rouge en nog geen regel waard.
Geen vaderlijke raad van vrienden kon mij remmen,
geen heks kon deze waan afwassen met de zee.
Ik hoef nu door geen dwang van vuur of zwaard bekennen,
de waarheid zeg ik vrij, na schipbreuk, op de ree:
ik ziedde in de gloed van Venus' wilde oven,
mijn handen waren mij gebonden op de rug.
Nu is mijn schip bekranst de haven in gestoven,
de bank voorbij, uit is het anker, ik ben terug!
Herademing nu ik vermoeid van wilde baren
mijn wonden helen zie, ik ben een ander mens.
Gezond Verstand, ik wijd mijn dienst aan uw altaren,
want Jupiter was doof en gaf niet om mijn wens.
| |
XXIV
Falsa est ista tuae, mulier, fiducia formae,
olim oculis nimium facta superba meis.
noster amor talis tribuit tibi, Cynthia, laudes:
uersibus insignem te pudet esse meis.
5[regelnummer]
mixtam te uaria laudaui saepe figura,
ut, quod non esses, esse putaret amor;
et color est totiens roseo collatus Eoo,
cum tibi quaesitus candor in ore foret:
quod mihi non patrii poterant auertere amici,
10[regelnummer]
eluere aut uasto Thessala saga mari,
hoc ego non ferro, non igne coactus, et ipsa
naufragus Aegaca - uera fatebor - aqua:
correptus saeuo Veneris torrebar aeno;
uinctus eram uersas in mea terga manus.
15[regelnummer]
ecce coronatae portum tetigere carinae,
traiectae Syrtes, ancora iacta mihi est.
nunc demum uasto fessi resipiscimus aestu,
uulneraque ad sanum nunc coiere mea.
Mens Bona, si qua dea es, tua me in sacraria dono!
20[regelnummer]
exciderant surdo tot mea nota Ioui.
| |
[pagina 198]
| |
III, 25Gelachen werd er aan de tafels bij het eten,
en ieder, ongestraft, dreef daar de spot met mij.
Ik hield het vijf jaar vol uw trouwe vriend te heten,
bijt op uw nagels nu, beklaag mijn trouw nu vrij.
Geen tranen roeren mij: zo kwam ik in uw kerker,
uit arglist, Cynthia, werd steeds door u geweend.
Ik ween bij 't afscheid, maar belediging is sterker,
het juk verdraagt ge niet, uw trouw is niet gemeend.
Vaarwel dan, drempel, nog in tranen om mijn kwijnen,
en deur, hoe wreed ook, nooit gebroken evenwel.
De ouderdom, hoe ook verborgen, zal u pijnen,
en onheilspellend komt de rimpel op uw vel.
Dan wilt ge van uw kruin de witte haren rukken,
ah! rimpels lachen u dan in de spiegel uit!
Verstoten op uw beurt verdraagt ge iemands nukken,
een oude vrouw heeft spijt van wat ze heeft verbruid.
Nu kunt ge hier in dicht deze vervloeking lezen:
‘Uw schoonheid gaat teloor, leer dat moment te vrezen!’
| |
XXV
Risvs eram positis inter conuiuia mensis,
et de me poterat quilibet esse loquax.
quinque tibi potui seruire fideliter annos:
ungue meam morso saepe querere fidem.
5[regelnummer]
nil moueor lacrimis: ista sum captus ab arte;
semper ab insidiis, Cynthia, flere soles.
flebo ego discedens, sed fletum iniuria uincit:
tu bene conueniens non sinis ire iugum.
limina iam nostris ualeant lacrimantia uerbis,
10[regelnummer]
nec tamen irata ianua fracta manu.
at te celatis aetas grauis urgeat annis,
et ueniat formae ruga sinistra tuae!
uellere tum cupias albos a stirpe capillos,
a! speculo rugas increpitante tibi,
15[regelnummer]
exclusa inque uicem fastus patiare superbos,
et quae fecisti facta queraris anus!
has tibi fatalis cecinit mea pagina diras:
euentum formae disce timere tuae!
|
|