De Tweede Ronde. Jaargang 7
(1986)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 184]
| |
Uit ‘Tristia’ (Boek IV)
| |
Tristium IVIlle ego qui fuerim, tenerorum lusor amorum,
quem legis, ut noris, accipe posteritas.
Sulmo mihi patria est, gelidis uberrimus undis,
milia qui novies distat ab urbe decem.
editus hic ego sum nec non ut tempora noris,
cum cecidit fato consul uterque pari:
si quid id est, usque a proavis vetus ordinis heres
non modo fortunae munere factus eques.
nec stirps prima fui; genito sum fratre creatus,
qui tribus ante quater mensibus ortus erat.
Lucifer amborum natalibus affuit idem:
una celebrata est per duo liba dies;
haec est armiferae festis de quinque Minervae,
quae fieri pugna prima cruenta solet.
| |
[pagina 185]
| |
[Nederlands]Wij kregen al van jongsaf lessen en mijn ouders stuurden
ons naar bekende professoren in de stad,
alwaar mijn broer direct geschikt bleek voor 't beroep van rhetor,
voor scherpgewapend woordgevecht en Forumtaal,
maar ik zat al als jongen vaak in veel hogere sferen
en stiekem nam de dichtersmuze mij in dienst.
Dan riep mijn vader: ‘Wat jij doet is energie verspillen,
Homerus zelf heeft toch ook nooit een cent gehad!’
Die woorden raakten mij. Ik liet de Helicon dus achter
en deed mijn best proza te schrijven, metrumloos,
maar steeds ontstond vanzelf een dichtvorm in gepaste voetmaat
en iedere regel die ik opschreef werd een vers.
Omdat de jaren onderwijl met stille tred vergleden
kregen mijn broer en ik de mannentoga aan,
van onze schouders hing het breedgezoomde kleed met purper
en onze dagbesteding bleef zoals zij was.
Maar toen mijn broer tien jaren van zijn leven had verdubbeld,
stierf hij. Het voelde of ik zelf een beetje stierf...
Daarna kreeg ik de eerste posten passend bij mijn leeftijd,
een tijdje maakte ik deel uit van een driemanschap,
en daarna wachtte de senaat, maar ik koos voor smaller purper,
omdat zo'n zware taak mijn kracht te boven ging:
ik was niet sterk van bouw, miste de aanleg voor hard zwoegen
en voelde niet voor ambitieuze politiek,
en bovendien, de Muzenzusters lokten mij nog altijd
naar hun ontspannen, vaak door mij begeerde rust.
Ik eerde in die jaren onze dichters, ik aanbad ze
en zag poëten stuk voor stuk voor goden aan.
Vaak heeft de oude Macer mij zijn ‘Vogels’ voorgelezen,
zijn leerdicht over slangengif, zijn Kruidenboek;
| |
[Latijn]protinus excolimur teneri curaque parentis
imus ad insignes urbis ab arte viros.
frater ad eloquium viridi teodebat ab aevo,
fortia verbosi natus ad arma fori;
at mihi iam puero caelestia sacra placebant,
inque suum furtim Musa trahebat opus.
saepe pater dixit ‘studium quid inutile temptas?
Maeonides nullas ipse reliquit opes.’
motus eram dictis, totoque Helicone relicto
scribere temptabam verba soluta modis.
sponte sua carmen numeros veniebat ad aptos,
et quod temptabam scribere versus erat.
interea tacito passu labentibus annis
liberior fratri sumpta mihique toga est,
induiturque umeris cum lato purpura clavo,
et studium nobis, quod fuit ante, manet.
iamque decem vitae frater geminaverat annos,
cum perit, et coepi parte earere mei.
cepimus et tenerae primos aetatis honores,
eque viris quondam pars tribus una fui.
curia restabat: clavi mensura coacta est;
maius erat nostris viribus illud onus.
nec patiens corpus, nec mens fuit apta labori,
sollicitaeque fugax ambitionis eram,
et petere Aoniae suadebant tuta sorores
otia, iudicio semper amata meo.
temporis illius colui fovique poëtas,
quotque aderant vates, rebar adesse deos.
saepe suas volucres legit mihi grandior aevo,
quaeque nocet serpens, quae iuvat herba, Macer.
| |
[pagina 186]
| |
[Nederlands]vaak zat Propertius zijn hartekreten voor te dragen
in onze dichterskring, waar ik hem had ontmoet;
ook Ponticus, epos-poëet, en Bassus met zijn jamben
waren dierbare leden van mijn vriendenclub;
Horatius streelde mijn oren met zijn rijke ritmen,
prachtige oden zong hij bij Romeinse lier;
ik heb Vergilius slechts gezíen; mijn vriendschap met Tibullus
kreeg door 't jaloerse levenslot maar weinig kans;
Tibullus volgde Gallus op, Propertius Tibullus,
ik zelf werd na een tijdje nummer vier van hen,
geëerd door jongeren zoals ik ouderen geëerd had
want spoedig werd mijn dichtersmuze goed bekend.
Toen ik voor 't eerst in 't openbaar mijn jeugdgedichten voorlas
had ik me pas één keer geschoren, hooguit twee,
maar mijn Corinna maakte indruk, overal in Rome
werd zij gevierd met die door mij verzonnen naam.
Heel veel heb ik geschreven en wat slecht was naar mijn oordeel
deed ik mijn haard cadeau als leesstof voor het vuur.
Ook heb ik, toen ik werd verbannen, werk verbrand dat góed was,
verbitterd over mijn bestaan en poëzie.
Ik was nu eenmaal een gevoelsmens, prooi voor Amors pijlen
en opgewonden bij de kleinste kleinigheid
en toch, hoewel 'k zo was, en bij het minste vuur in brand stond,
gaf mijn gedrag nooit verder stof tot roddelpraat.
Ik was nog bijna kind, toen ik al trouwde met een saaie
lastige vrouw; dat huwelijk duurde dan ook kort.
Mijn tweede vrouw was weliswaar een onbesproken dame,
maar zou toch ook niet hecht aan mij verbonden zijn;
de laatste, die mij tot mijn ouderdom trouw is gebleven,
moest vrouw zijn van een echtgenoot in ballingschap!
| |
[Latijn]saepe suos solitus recitare Propertius ignes,
iure sodalicii, quo mihi iunctus erat.
Ponticus heroo, Bassus quoque clarus iambis
dulcia convictus membra fuere mei.
et tenuit nostras numerosus Horatius aures,
dum ferit Ausonia carmina culta lyra.
Vergilium vidi tantum: nec avara Tibullo
tempus amicitiae fata dedere meae.
successor fuit hic tibi, Galle, Propertius illi;
quartus ab his serie temporis ipse fui.
utque ego maiores, sic me coluere minores,
notaque non tarde facta Thalia mea est.
carmina cum primum populo iuvenalia legi,
barba resecta mihi bisve semelve fuit.
moverat ingenium totam cantata per urbem
nomine non vero dicta Corinna mihi.
multa quidem scripsi, sed, quae vitiosa putavi,
emendaturis ignibus ipse dedi.
tunc quoque, cum fugerem, quaedam placitura cremavi,
iratus studio carminibusque meis.
molle Cupidineis nec inexpugnabile telis
cor mihi, quodque levis causa moveret, erat.
cum tamen hic essem minimoque accenderer igni,
nomine sub nostro fabula nulla fuit.
paene mihi puero nec digna nec utilis uxor
est data, quae tempus perbreve nupta fuit.
illi successit, quamvis sine crimine coniunx,
non tamen in nostro firma futura toro.
ultima, quae mecum seros permansit in annos,
sustinuit coniunx exulis esse viri.
| |
[pagina 187]
| |
[Nederlands]Twee kleinzoons kreeg ik, want mijn dochter werd al jong gezegend
met moederschap, alleen niet door eenzelfde man.
Mijn eigen vader had toen al zijn eind bereikt door negen
met nog eens negen lustra te vermeerderen
en 'k heb om hem getreurd zoals hij zelf getreurd zou hebben
over míjn dood; mijn moeders as volgde hem snel...
Maar dat ze beiden vóór de dag van mijn verbanning stierven
is hun geluk geweest, hun dood kwam niet te vroeg,
en míjn geluk is, dat ze niet mijn ongeluk beleefden
en om hun zoon geen groot verdriet hebben gehad.
Toch, als van doden meer bestaan blijft dan hun naam en toenaam
en als hun ijle schim ontsnapt aan 't dodenvuur,
zeg ik tot mijn gestorven ouders: ‘Als mijn slechte daden
u daar bereiken op het Forum van de Styx,
weet dan, dat mijn gedwongen vlucht - en heus, ik mag niet liegen -
niet door een misdaad komt, maar door een misverstand.’
Aldus mijn boodschap voor de doden. Nu weer naar mijn lezers
die zo aandachtig luisteren naar mijn levensloop.
Een grijze haardos had zich, toen de betere jaren sleten,
al aangediend en mij het oude haar gekleurd,
en tienmaal had sinds mijn geboorte een Olympisch winnaar
de eerste prijs behaald, laurierkrans op het hoofd,
toen de gekwetste toorn des keizers mij gebood te reizen
naar Tomi, links gelegen aan de Zwarte Zee.
Omdat de oorzaak van mijn straf alom overbekend is,
voeg ik hier verder geen verklaring meer aan toe;
waarom weer spreken van 't verraad van personeel, van vrienden?
En dan het weggaan zelf, het viel verschrikkelijk zwaar.
Maar mijn karakter was te trots om voor dit kwaad te knielen
en gaf zich niet gewonnen dankzij eigen kracht,
en niet meer denkend aan mijn vorig, o zo rustig leven
greep ik, onwennig eerst, naar wapens tegen tijd
waarmee 'k te land en zee evenveel rampen heb bevochten
| |
[Latijn]filia me mea bis prima fecunda iuventa,
sed non ex uno coniuge, fecit avum.
et iam complerat genitor sua fata novemque
addiderat lustris altera lustra novem.
non aliter flevi, quam me fleturus ademptum
ille fuit. matri proxima iusta tuli.
felices ambo tempestiveque sepulti,
ante diem poenae quod periere meae!
me quoque felicem, quod non viventibus illis
sum miser, et de me quod doluere nihil!
si tamen extinctis aliquid nisi nomina restant,
et gracilis structos effugit umbra rogos,
fama, parentales, si vos mea contigit, umbrae,
et sunt in Stygio crimina nostra foro,
scite, precor, causam (nec vos mihi fallere fas est)
errorem iussae, non scelos, esse fugae.
Manibus hoc satis est: ad vos, studiosa, revertor,
pectora, qui vitae quaeritis acta meae.
iam mihi canities pulsis melioribus annis
venerat, antiquas miscueratque comas,
postque meos ortus Pisaea vinctus oliva
abstulerat deciens praemia victor equus,
cum maris Euxini positos ad laeva Tomitas
quaerere me laesi principis ira iubet.
causa meae cunctis nimium quoque nota ruinae
indicio non est testificanda meo.
quid referam comitumque nefas famulosque nocentes?
ipsa multa tuli non leviora fuga.
indignata malis mens est succumbere seque
praestitit invictam viribus usa suis;
oblitusque mei ductaeque per otia vitae
insolita cepi temporis arma manu;
torque tuli terra casus pelagoque quot inter
| |
[pagina 188]
| |
[Nederlands]als dat er sterren tussen nacht- en dagpool zijn.
Want hier, - na lang gezwerf dan toch beland, waar de Sarmaten
en pijldragende Geten elkaars buren zijn,
hier troost ik, ook al schalt hun burenstrijd mij om de oren,
mijn trieste lot met poëzie, zoveel ik kan.
En ook al is hier niemand die mijn verzen aan wil horen,
toch breng ik zo mijn dag door en misleid de tijd.
Daarom, omdat ik leef en zware moeilijkheden aankan
en dit mistroostig daglicht mij nog niet benauwt,
ben ik mijn Muze dankbaar: zij komt steeds weer met vertroosting,
zij geeft mijn onrust rust, zij is mijn trouwe arts,
mijn leidsvrouw, mijn vriendin; zij voert mij mee, weg van de Donau
en biedt mij 'n zetel midden op de Helicon;
zij gaf mij zelfs al bij mijn leven - en dat is vrij zeldzaam! -
verheven roem, zoals vaak opklinkt ná de dood;
en nooit heeft Afgunst, die de werkelijkheid kleineert, haar scherpe
jaloerse tanden in mijn poëzie gezet,
want al mijn levensdagen - toch een tijd van grote dichters -
is geen kwaadaardig woord gezegd over mijn werk.
Ik mag dan opzien tegen velen, maar word zelf niet lager
dan hen geschat; de hele wereld leest mij graag.
Welaan dan, als voorspellingen van zangers waarheid zingen,
zal ik, al sterf ik wel, niet echt begraven zijn
en of ik deze roem nu dank aan dichttalent of goodwill,
de meest verdiende dank geldt, lieve lezer, u!
| |
[Latijn]occultum stellae conspicuumque polum.
tacta mihi tandem longis erroribus acto
iuncta pharetratis Sarmatis ora Getis.
hic ego, finitimis quamvis circumsoner armis,
tristia, quo possum, carmine fata levo.
quod quamvis nemo est, cuius referatur ad aures,
sic tamen absumo decipioque diem.
ergo quod vivo durisque laboribus obsto,
nec me sollicitae taedia lucis habent,
gratia, Musa, tibi: nam tu solacia praebes,
tu curae requies, tu medicina venis.
tu dux et comes es, tu nos abducis ab Histro,
in medioque mihi das Helicone locum;
tu mihi, quod rarum est, vivo sublime dedisti
nomen, ab exequiis quod dare fama solet.
nec, qui detrectat praesentia, Livor iniquo
ullum de nostris den te momordit opus.
nam tulerint magnos cum saecula nostra poetas,
non fuit ingenio fama maligna meo,
cumque ego praeponam multos mihi, non minor illis
dicor et in toto plurimus orbe legor.
si quid habent igitur vatum praesagia veri,
protinus ut moriar, non ero, terra, tuus.
sive favore tuli, sive hanc ego carmine famam,
iure tibi grates, candide lector, ago.
|
|