| |
| |
| |
Uit ‘Amores’
Ovidius
(Vertaling Daan den Hengst)
II, 7
Moet ik dan elke dag voor het gerecht verschijnen?
Ik win wel steeds, maar werd dat procederen moe.
Kijk ik in het theater naar de damesrijen,
dan voeg jij dat weer aan je lijst met grieven toe.
Een mooie vrouw bekijkt mij met neutrale ogen?
Jij ziet er verre van neutrale tekens in.
Prijs ik een vrouw, dan klauw jij in mijn arme haren,
zeg ik iets lelijks, dan verberg ik een vriendin.
Oog ik gezond, dan vrij ik ook met jou te weinig,
maar zie ik bleek, dan sterf ik voor een and're vrouw.
Veel liever had ik echt iets slechts op mijn geweten;
wie straf verdient, draagt die gelaten, vol berouw.
Met die beschuldigingen, door dat dom geloven
van elk gerucht verspeelt je woede elk krediet.
Langoor de ezel kun je duizend klappen geven,
het stomme dier, maar harder lopen doet hij niet.
Alweer wat nieuws. Nu zou Cypassis, knappe kapster,
met mij het bed bezoedeld hebben van mevrouw!
Maar God verhoede, ook al zou ik nog zo moeten,
dat ik me tot zo'n paria verlagen zou!
Wie wil in vrijheid Venus dienen met slavinnen
en met zijn hand de striemen voelen op haar rug?
En bovendien, zij leeft ervoor om jou te kappen
en jij geeft voor haar kunst genegenheid terug.
Zou ik een slavenmeisje, jou zo trouw, belagen?
Opdat ze jou vertelt dat ze heeft ‘nee’ gezegd?
Ik zweer bij Venus en Cupido's snelle pijlen:
ik heb geen schuld aan wat ten laste wordt gelegd.
| |
VII
Ergo sufficiam reus in noua crimina semper?
ut uincam, totiens dimicuisse piget.
siue ego marmorei respexi summa theatri,
elegis e multis unde dolere uelis;
5[regelnummer]
candida seu tacito uidit me femina uultu,
in uultu tacitas arguis esse notas;
si quam laudaui, miseros petis ungue capillos,
si culpo, crimen dissimulare putas;
siue bonus color est, in te quoque frigidus esse,
10[regelnummer]
seu malus, alterius dicor amore mori.
atque ego peccati uellem mihi conscius essem:
aequo animo poenam, qui meruere, ferunt.
nunc temere insimulas credendoque omnia frustra
ipsa uetas iram pondus habere tuam:
15[regelnummer]
aspice, ut auritus miserandae sortis asellus
adsiduo domitus uerbere lentus eat.
ecce, nouum crimen: sollers ornare Cypassis
obicitur dominae contemerasse torum.
di melius, quam me, si sit peccasse libido,
20[regelnummer]
sordida contemptae sortis amica iuuet!
quis Veneris famulae conubia liber inire
tergaque conplecti uerbere secta uelit!
adde quod ornandis illa est operosa capillis
et tibi per doctas grata ministra manus:
25[regelnummer]
scilicet ancillam, quod erat tibi fida, rogarem?
quid, nisi ut indicio iuncta repulsa foret?
per Venerem iuro puerique uolatilis arcus
me non admissi criminis esse reum.
| |
| |
| |
II, 8
Cypassis, wonderbaarlijk creatieve kapster,
- enkel godinnen moest jij hebben als cliënt -
Corinna kan je kunst niet missen, ik nog minder,
na 't steels genieten van je andere talent.
Maar wie verklapte onze liefdesescapades?
Hoe weet mevrouw dat jij met mij geslapen hebt?
Heb ik gebloosd, me blootgegeven of versproken?
Heb ik van ons geheim met één woord maar gerept?
Wel nee, ik heb beweerd dat wie met een slavin vrijt
een grote dwaas is, zonder hersens of moraal.
Toch gold Achilles' hartstocht de slavin Briseïs
en was Cassandra 't liefje van een generaal.
Wat voor Achilles en voor koning Agamemnon
geen schande was, daar schaam ik mij nog minder voor.
Maar toen zij jou met felle ogen woedend aankeek,
kleurden je wangen purperrood van oor tot oor.
Hoeveel koelbloediger, niet dan? was mijn reactie!
Ik zwoer dat ik onschuldig was, in Venus' naam.
Ach Venus, laat die meineed van Uw reine dienaar
door zwoele wind verwaaien naar de Oceaan!
Voor deze vriendendienst ben jij me wel iets schuldig
dat je, Cypassis, kroeskop, 't best in bed vergeldt.
Je spartelt tegen, harteloze, zou niet durven?
Het is genoeg als je één baas tevreden stelt.
En als je domweg weigert, ga ik alles zeggen
van eigen overspel word ik de informant:
hoe vaak ik bij je was en waar dat was - ik meld het
aan je mevrouw, en hoeveel keer, in welke stand.
| |
VIII
Ponendis in mille modos perfecta capillis,
comere sed solas digna Cypassi deas,
et mihi iucundo non rustica cognita furto,
apta quidem dominae sed magis apta mihi,
5[regelnummer]
quis fuit inter nos sociati corporis index?
sensit concubitus unde Corinna tuos?
num tamen erubui? num uerbo lapsus in ullo
furtiuae Veneris conscia signa dedi?
quid quod, in ancilla si quis delinquere possit,
10[regelnummer]
illum ego contendi mente carere bona?
(Thessalus ancillae facie Briseidos arsit,
serua Mycenaeo Phoebas amata duci:
nec sum ego Tantalide maior nec maior Achille;
quod decuit reges, cur mihi turpe putem?)
15[regelnummer]
ut tamen iratos in te defixit ocellos,
uidi te totis erubuisse genis.
at quanto, si forte refers, praesentior ipse
per Veneris feci numina magna fidem!
(tu, dea, tu iubeas animi periuria puri
20[regelnummer]
Carpathium tepidos per mare ferre Notos.)
pro quibus officiis pretium mihi dulce repende
concubitus hodie, fusca Cypassi, tuos.
quid renuis fingisque nouos, ingrata, timores?
unum est e dominis emeruisse satis.
25[regelnummer]
quod si stulta negas, index ante acta fatebor
et ueniam culpae proditor ipse meae,
quoque loco tecum fuerim quotiensque, Cypassi,
narrabo dominae quotque quibusque modis.
|
|