De Tweede Ronde. Jaargang 7
(1986)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
BarlaeusGa naar voetnoot*
| |
[pagina 79]
| |
heb ik deze betrekking aangenomen. Volgens mij zijn privéles en college geven twee verschillende dingen. Wanneer ik college moet geven, mis ik de tegenwoordigheid van geest die ik wel heb in mijn privélessen. En op het ogenblik ben ik zelfs door zoveel angst bevangen dat ik niet eens meer naar mijn privéles durf te gaan. Mijn gezondheid is nog verder achteruitgegaan door mijn zielepijn en mijn waandenkbeelden, ook door de medicijnen. Mijn slaap is benauwend en vol onderbrekingen en mijn hele stofwisseling is in de war. De enige steun die mij nog rest is gelegen in de barmhartigheid en almacht van de Hoogste Schepper. Hij heeft mij eerder van een dergelijk kwaad verlost, maar langzaam. Want je weet dat deze ziekten langdurig zijn. Beste neef, ik beveel mijzelf en mijn dierbaren in je gebeden aan. Ik heb geen zin om meer te schrijven en dit tragische verhaal dat mij moeite kost te vervolgen. Je zult uit de stijl en de vlekken makkelijk concluderen hoe ik me voelde toen ik dit opschreef. Mijn vroegere lichamelijke en geestelijke kracht is gebroken. Mijn vrouw is bij me blijven staan terwijl ik dit schreef en heeft bijna mijn pen vastgehouden. God geef dat ik ooit opgewekter en zorgvuldiger schrijf. Op het moment heb ik niets beters te bieden. Gegroet, edel en dierbaar mens, groet je vrouw en kinderen, die ook door mijn vrouw en kinderen eerbiedig worden gegroet. ‘Ooit keert ook terneergeslagenen de moed weer in het hart.’Ga naar voetnoot1.
Uw meest toegenegen Caspar Barlaeus Uw dierbaarste neef
Amsterdam, 12 maart 1632 | |
[pagina 80]
| |
Allervriendelijkste Hooft,Barlaeus De patrijzen die je vorig jaar gestuurd hebt, heb ik zonder problemen geaccepteerd en er gretig mijn tanden in gezet. Dat kado van je kwam namelijk erg van pas en op het juiste moment. Maar om mij, nu ik weduwnaar geworden ben, patrijzen te sturen, is in strijd met elke redelijkheid. Je stuurt me een uiterst geile vogel, die als er geen vrouwtje is het met sexegenoten doet, zelfs met kuikens, en wiens ballen bij uitzonderlijk liefdesvuur in omvang toenemen, terwijl ze 's winters volkomen onzichtbaar zijn. Meer dan dat, het wijfje wordt door het mannetje bevrucht als het enkel zijn roep laat horen en er, mits op de juiste hoogte, overheen vliegt. De herinnering aan dat soort dingen te prikkelen bij een vrijgezel, een weduwnaar, wat is dat anders dan een uitgehongerd man die niets te eten heeft het water in de mond brengen? Je had me beter in mijn verslagenheid en verdriet een sombere onheilspellende uil kunnen sturen, een nachtvlieger voor een eenzaam mens in de rouw. Je had beter een van de klagende zusters Nachtegaal en Zwaluw kunnen sturen aan een klagend en diepongelukkig mens, een vampier, ongeluksdier, aan mij ongelukkige. Zwanen, duiven, patrijzen, musjes zijn jouw vogels, want gewijd aan de Liefde en aan echtelieden, omdat hun kusjes, gefluister, omhelzingen en genot zich richten naar het voorbeeld van die vogels. Uilen daarentegen, vleermuizen en andere nachtdieren zijn mijn vogels, want gewend aan kreten, krijsen, kreunen. Ten bewijze stuur ik je een kopie van mijn recente brief aan Huygens, die duidelijk getuigt van mijn huidige toestand, die geen behoefte heeft aan patrijzen en dergelijke geneugten. Daaruit kan je begrijpen waarom ik, als ik 's middags klaar ben met mijn colleges, liever niet thuis ben, waar de meubels die mijn vrouw ooit zo mooi vond, waar het lege bed, waar mijn moederloze kinderen mij verdrietig maken. Wanneer de zon zijn hoogtepunt gepasseerd is, houden mijn beste vrienden Wickefort, Schuil en Mostert me bezig. De middelste zet me haas voor, een dier met melancholisch temperament, omdat hij weet dat ik ook zo ben en dat soort van nature soort zoekt. Als je me toevallig vandaag komt op- | |
[pagina 81]
| |
zoeken, ben ik niet thuis. Ik ben bij je vriend Schuil, een man die door deugd gemaakt is voor rechtschapenheid, door Pallas voor verfijnde eruditie, door charme voor humor en onschuldige geestigheden. Wij gaan hier nu aan tafel, maar zonder jou, jager op frazen, niet hazen, die onvermoeibaar zijn jachtverhalen pepert. Als je een patrijs bent, geniet dan rustig van ons genot, zelfs als het van een afstand is. Maar wat praat ik van genot, ik die overdag alleen maar aan mijn verdriet denk en er 's nachts van droom. Beste Hooft, er komt misschien een dag dat een zonniger lot de nevels uit mijn hoofd verdrijft. Dan zal mijn Muze, feestelijk het hoofd omkranst,
Je toekomst die de mijne overtreft voorspellen.
Dan zal ik, grote gastheer, als je als gast hier schranst
Met hapjes en patrijs het evenwicht herstellen.
Neem nu in onderpand 't gedicht dat ik je stuur.
Voor dat bedrag zijn zoveel vogels niet te duur.
Gegroet, voortreffelijke man.
Amsterdam, 25 november 1636 |
|