De Tweede Ronde. Jaargang 7
(1986)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
Nederlandse Humanisten-brieven uit het Latijn
ErasmusGa naar voetnoot*
| |
[pagina 63]
| |
reeds lang voor de aanvang van de strijd, want heftige scheldwoorden slingerden zij elkaar toe. Men trok af, zonder dat de strijd beslist was, niemand behaalde de overwinning. Dit gebeurde in de tuin, wij keken zwijgend toe vanuit de eetkamer, niet zonder plezier. Maar hoor nu de ontknoping. Na de strijd kwam het meisje in mijn slaapkamer om de bedden op te maken. Al pratende prees ik haar moed, omdat zij in geluid en scheldwoorden niet ondergedaan had voor haar meesteres; en zei verder dat ik wenste dat zij met haar handen even flink was geweest als met haar tong. Want haar meesteres, een sterke, helfhaftige vrouw, net een atleet, had herhaaldelijk met haar vuisten op het hoofd van het meisje, dat kleiner was, gebeukt. ‘Heb je dan geen nagels,’ zei ik, ‘dat je dat zo maar verdraagt?’ Glimlachend antwoordde zij dat het haar niet aan moed ontbrak, maar wel aan krachten. ‘Denk je dan,’ zei ik, ‘dat de afloop van een oorlog alleen afhangt van lichaamskracht? Op het plan komt het altijd het meeste aan.’ Op haar vraag wat ik haar dan raadde, zei ik: ‘Wanneer zij je weer aanvalt, trek je haar dadelijk haar muts af (want vrouwen van Parijs dragen, wonderlijk genoeg, graag die eigenaardige zwarte mutsen), als je die afgetrokken hebt, vlieg je haar in de haren.’ Dit zei ik in scherts en ik meende dat het ook zo opgevat werd. Maar juist tegen etenstijd kwam er een andere kostganger buiten adem aangesneld; deze was een heraut van koning Karel (Karel viii) en werd bijgenaamd ‘De knappe jongen’. ‘Mijne heren,’ zegt hij, ‘komt en ziet wat een bloedig schouwspel.’ Wij snellen toe en vinden de hospita en het meisje op de grond liggen worstelen. Met moeite konden wij ze van elkaar scheiden. Hoe bloedig het gevecht geweest was, was duidelijk te zien. Verspreid over de grond lagen hier de muts, daar een rode hoofddoek. En overal plukken haar; zo verschrikkelijk was de slachting geweest. Aan tafel vertelde de hospita ons zeer verontwaardigd, hoe brutaal het meisje geweest was. ‘Toen ik haar wilde straffen,’ zei zij - zij bedoelde met vuisten haar beuken - ‘rukte zij mij dadelijk mijn muts van 't hoofd.’ Ik zag in, dat ik mijn lied niet voor een dove gezongen had. ‘Toen ze deze afgetrokken had,’ vervolgde zij, ‘slingerde de heks haar in mijn ogen.’ Dit had ik haar niet aangeraden. ‘Zie eens,’ zei ze, ‘hoeveel haar ze mij daarna heeft uitgetrokken.’ Zij riep de hemel en de aarde tot getuigen dat zij nog nooit zo'n kwaadaardig meisje had meegemaakt. Wij brachten haar aan 't ver- | |
[pagina 64]
| |
stand dat het onder mensen nu eenmaal zo gaat, spraken over de wisselvallige afloop der oorlogen en drongen er op aan in 't vervolg de vrede te bewaren. Ik wenste mij intussen geluk dat de hospita niet vermoedde dat de strijd gevoerd was volgens mijn advies, daar ik dan ook zelf bemerkt zou hebben, dat zij een tong had. Hier hebt ge ons toneelstuk; laten we 't nu over ernstiger kwesties hebben. In twee opzichten hebt ge de strijd met mij aangebonden, in het schrijven en in het sturen van geschenken. In het eerste zijt ge, naar gij verklaart, volkomen overwonnen, daar ge begonnen zijt mij met de handen van een ander te bestrijden; of zijt gij zo onbeschaamd dat te ontkennen? Ik meen van niet, als ge nog enig schaamtegevoel hebt. Wat het tweede punt betreft, daarover begin ik niet eens met u te vechten, maar uit eigen beweging verklaar ik mij voor overwonnen. In het brieven schrijven hebt gij 't afgelegd, gij vecht immers zelf niet, tenzij als Patroklos in de wapenrusting van Achilles. In geschenken wil ik niet met u wedijveren. Een dichter met een koopman? Was er ooit zoiets? Hoor eens, tot een strijd met gelijke kansen daag ik u uit. Laten wij eens proberen of gij mij 't eerst uitput door geschenken te zenden of ik u door brieven te schrijven. Dit is eerst een strijd een dichter én een koopman waardig. Als gij de moed hebt, kom op. Vaarwel. Parijs, lente 1497 |
|