De Tweede Ronde. Jaargang 7(1986)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] Twee gedichten Ron de Zeeuw Noodweer Op een namiddag tikten kleine vingers op de ruit, als een oude vriend stuurde het onweer zijn kinderen vooruit. De adem van vulkanen kwam aan boven het dak, een zwart plafond waaronder het weigebied een lamp ontstak. De stad lag in de verte opgebaard onder een kleed, een krijtwit lijk toen door de rouw een ogenblik wat zonlicht gleed. Iets maakte jacht op wolken: zij vluchtten, daalden, stegen, ze zongen van de jongste dag. Het weerlichtte. De zware regen. [pagina 49] [p. 49] De nacht Toen werd ik wakker uit mijn jeugd in een vreemde kamer in een vreemd bestaan. Iedere dag is hier gelijk, alleen haalt elk de dood een dagje nader aan. Heel af en toe komt er een schip uit het verleden bij gunstige wind, in de speeltuin van de slaap heerst een onberekenbaar kind. De nacht is dan een grote zee: op haar kade drinken we en zingen een lied en later, als het stil is geworden, ga ik er scheep naar een verloren gebied. Vorige Volgende