De Tweede Ronde. Jaargang 7
(1986)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 184]
| |
Twaalf gedichten
| |
MadrugadaEl amanecer tiene
esa tristeza de llegar,
en tren, a una estación que no es de uno.
¡Qué agrios los rumores
de un día que se sabe pasajero
- oh vida mía!
- Arriba, con el alba, llora un niño. -
| |
[Nederlands]Vlinder van licht
de schoonheid verdwijnt
als ik haar roos benader.
Blind ren ik achter haar aan...
en vang haar half hier en daar...
In mijn hand houd ik slechts
de vorm van haar vlucht!
| |
[Spaans]Mariposa de luz,
la belleza se va cuando yo llego
a su rosa.
Corro, ciego, tras ella...
La medio cojo aquí y allá...
¡Sólo queda ea mi mano
la forma de su huída!
| |
[pagina 185]
| |
BergopwaartsReusachtige amandelboom in bloei,
de blanke kruin in de volle stilte van de maan,
de zwarte stam in de volkomen vrede van de schaduw;
terwijl ik de barre rots bestijg naar jou
lijkt het alsof je je zware stam
diep in mijn vlees laat zinken,
en je met mijn ziel de hemel met sterren bezaait!
| |
Cuesta arriba¡INMENSO almendro en flor,
blanca la copa en el silencio pleno de la luna,
el tronco negro en la quietud total de la sombra;
cómo, subiendo por la roca agria a ti,
me parece que hundes tu troncón
en las entrañas de mi carne,
que estrellas con mi alma todo el cielo!
| |
[Nederlands]Aan de bron van de liefde
oud gesteente tussen hoge rotsen
- een eeuwigdurend rendez-vous
in de rode namiddag -
kom ik met mijn hart:
- Mijn geliefde is slechts het water
dat altijd stroomt en nooit bedriegt
dat altijd stroomt en nooit verandert
dat altijd stroomt en nooit ophoudt.
| |
[Spaans]A la fuente del amor,
piedra vieja entre altas rocas
- cita eterna, tarde roja -,
vengo con mi corazón:
- Mi novis sola es el agua,
que pasa siempre y no engaña,
que pasa siempre y no cambia,
que pasa siempre y no acaba -.
| |
NocturneWaarheen mijn ziel ook zeilt,
wandelt of vliegt, alles, alles
is van haar. Wat een rust
waar dan ook, altijd;
nu op de hoge boeg die het diepe blauw
in twee zilveren helften klieft,
zinkend in de diepte of stijgend naar de hemel!
O, wat is de ziel sereen
wanneer ze, als een
eenzame en reine koningin
haar oneindig rijk heeft ingenomen!
| |
Nocturno
Por doquiera que mi alma
navega, o anda, o vuela, todo, todo
es suyo. ¡Qué tranquila
en todas partes, siempre;
ahora en la proa alta
que abre en dos platas el azul profundo,
bajando al fondo o ascendiendo al cielo!
¡Oh, qué serena el alma
cuando se ha apoderado,
como una reina solitaria y pura,
de su imperio infinito!
| |
[pagina 186]
| |
Het gedichtIk ruk de struik met de wortel uit,
nog nat van de dauw van de dageraad.
O, wat een geurige, vochtige
drenking van aarde,
wat een regen - wat een verblinding! - van lichtjes
op mijn gezicht, in mijn ogen!
| |
El poemaArranco de raíz la mata,
llena aún de rocío de la aurora.
¡Oh, qué riego de tierra
olorosa y mojada,
qué lluvia - ¡qué ceguera! - de luceros
en mi frente, en mis ojos!
| |
[Nederlands]Poëzie, dauw
van elke dageraad, kind
van elke nacht; frisse, pure
waarheid van de laatste sterren
over de tere waarheid
van de eerste bloemen!
Dauw, poëzie;
morgenval uit de hemel op de aarde!
| |
[Spaans]¡POESÍA; rocío
de cada aurora, hijo
de cada noche; fresca, pura
verdad de las estrellas últimas,
sobre la verdad tierna
de las primeras flores!
¡Rocío, poesía;
caída matinal del cielo al mundo!
| |
MoguerDe avond valt, grote wolken smoren het dorp.
De lantaarns zijn slaperig en triest,
en de gele maan reist tussen water en wind.
Een geur van vochtig land stijgt op. Een grote ster
duikt groenig op vanachter een oude toren.
De bus van zeven uur komt langs... De honden blaffen...
Bij het uitstappen voel je het volle gezicht
van de koude maan... Over het witte kerkhof
op de heuvel treuren de hoge, zwarte dennen.
| |
(Moguer)ANOCHECIDO, grandes nubes ahogan el pueblo.
Los faroles están tristes y soñolientos,
y la luna amarilla camina, entre agua y viento.
Viene un olor a campo mojado. Algún lucero
surje, verdoso, tras un campanario viejo.
El coche de las siete pasa... Ladran los perros
Al salir al camino, se siente el rostro lleno
de luna fría... Sobre el blanco cementerio,
en la colina, lloran los altos pinos negros.
| |
[pagina 187]
| |
[Nederlands]Ik weet niet hoe ik
van de oever van vandaag
op de oever van morgen moet springen.
De rivier voert intussen
werkelijkheid van deze avond
naar zeeën zonder hoop.
Ik kijk naar het oosten, naar het westen,
ik kijk naar het zuiden en naar het noorden...
De hele gouden werkelijkheid
die mijn ziel omgaf,
die als een volmaakte hemel
uiteenvalt, in valse stukken.
... En ik weet niet hoe ik
van de oever van vandaag
op de oever van morgen moet springen.
| |
[Spaans]YO no sé cómo saltar
desde la orilla de hoy
a la orilla da mañana.
El río se lleva, mientras,
la realidad de esta tarde,
a mares sin esperanza.
Miro al oriente, al poniente,
miro al sur y miro al norte...
Toda la verdad dorada
que cercaba al alma mía,
cual con un cielo completo,
se cae, partida y falsa.
...YO no sé cómo saltar
desde la orilla de hoy
a la orilla de mañana.
| |
[Nederlands]Ik ontbladerde je, als een roos
om je ziel te zien,
en zag haar niet.
Maar alles rondom
- horizons van landen en zeeën -
alles, tot in het oneindige,
raakte vervuld van een
mateloos sterk aroma.
| |
[Spaans]TE deshojé, como una rosa,
para verte tu alma,
y no la vi.
Mas todo en torno
- horizontes de tierras y de mares -,
todo, hasta el infinito,
se colmó de una esencia
inmensa y viva.
| |
[Nederlands]Ik herinner het me, opeens,
als een geschrokken kind
dat te ver het bos inliep
en terugdenkt aan zijn huis.
O herinnering, dwaze herinnering,
zeurende, praatzieke oude vrouw,
eiland van weeklacht en bangelijkheid.
| |
[Spaans]
Lo recuerdo, de pronto,
como un niño asustado
que se ha ido muy lejos, por el bosque
se acuerda de su casa.
¡Oh memoria, memoria
necia, vieja pesada y habladora,
isla de llanto y cobardía!
| |
[pagina 188]
| |
De definitieve reis... En ik zal weggaan. En de vogels
blijven zingend achter;
en mijn tuin blijft achter, met zijn groene boom,
en met zijn witte put.
Alle middagen zal de hemel
blauw en vredig zijn;
en zullen de klokken van de klokketoren
luiden zoals nu.
Die van mij hielden, zullen sterven;
en het dorp zal elk jaar anders zijn;
en in die hoek van mijn bloeiende, witte tuin
zal mijn geest dwalen, vol heimwee.
En ik zal weggaan; en ik zal alleen zijn, zonder huis,
zonder groene boom, zonder witte put,
zonder blauwe, vredige hemel...
En de vogels blijven zingend achter.
| |
El viaje definitivo
Y yo me iré. Y se quedarán los fájaros
cantando;
y se quedará mi huerto, con su verde árbol,
y con su pozo blanco.
Todas las tardes, el cielo será azul y plácido;
y tocarán, como esta tarde están tocando,
las campanas del campanario.
Se morirán aquellos que me amaron;
y el pueblo se hará nuevo cada año;
y en el rincón aquel de mi huerto florido y encalado,
mi espíritu errará, nostáljico...
Y yo me iré; y estaré solo, sin hogar, sin árbol
verde, sin pozo blanco,
sin cielo azul y plácido...
Y se quedarán los pájaros cantando.
|
|