De Tweede Ronde. Jaargang 7
(1986)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
Kort proza
| |
[pagina 93]
| |
van een Mexicaanse collega: Castellón, u moet hem kennen: uit Cuenca. De uiterste wilsbeschikking van Remigio Salas luidde ongeveer zo: ‘Als ik in Mexico sterf, begraaf mij dan normaal, dat wil zeggen, liggend in een kist, met mijn gezicht naar boven. Als ik ergens anders op de wereld sterf, waar de regering van Franco erkend wordt, begraaf mij dan met mijn gezicht naar beneden om een wereld die zo onfatsoenlijk is niet te hoeven zien. Als ik sterf in een weer republikeins Spanje, begraaf mij dan rechtop. Als ik, wat je niet kunt voorzien, in het Spanje van Franco overga naar een beter leven, waar ik niet in geloof, begraaf mij dan met mijn hoofd naar beneden.’ ‘Dat met je gezicht naar de aarde is niet nieuw. Dat verzochten enkele edelen uit de Franco Condado (weer de naam van Franco)Ga naar voetnoot* om niet te hoeven zien dat Lodewijk xiv over hun land heerste: een nostalgisch verlangen om Spanjaard te blijven.’ ‘Ik denk niet dat de overledene dat wist.’ ‘Natuurlijk niet.’ ‘Hij liet voldoende na om de kist om te draaien of eventueel rechtop te zetten, al naar gelang de omstandigheden.’ ‘Kennelijk was het de grote droom van zijn leven.’ ‘Maar een balletje kan raar rollen. Wat is er namelijk gebeurd. De neef, die niet van het bestaan van het testament afwist, heeft naar eigen inzicht gehandeld en hem zonder meer laten cremeren. En daar staat hij dan, een beetje achteraf, met een lichtelijk knagend geweten.’ | |
De bel‘Ik droom het nog eens, ik droom het nog eens,’ riep hij angstig. ‘En wie redt mij dan?’ Tijdens de burgeroorlog kreeg don Marcos Oñate Ballesteros - laten we zeggen - dikwijls de politie op bezoek. Drie keer gevangen genomen en even zo vaak vrijgelaten door de persoonlijke invloed van zijn zwager, een divisiegeneraal. Hij zat niet op een vierde bezoekje te wachten. Ze hadden hem gearresteerd omdat hij republikein, vrijmetselaar en protestant zou zijn. Dat laatste was hij in- | |
[pagina 94]
| |
derdaad een aantal jaren, in zijn jeugd, die ver achter hem lag, uit liefde voor een Schots meisje dat werkte bij Pedro Domecq in Jerez, zijn geboortedorp. Hij kreeg last van zijn hart, niet door de allang vergeten afwijzing van Pamela, maar door het keiharde gebel van de smerissen, altijd heel vroeg in de ochtend. Zijn arts, don Mauricio Ortega, voor wie hij sinds zijn puberteit geen geheimen had, gaf doña Consuelo, sinds haar vijftiende met hem verloofd, maar op haar vierentwintigste, met toestemming van alle partijen, met zijn boezemvriend getrouwd, de opdracht alle mogelijke deurbellen, deurkloppers, kloppers, trekbellen en belletjes uit de boerderij en uit het huis in de Gran Capitánstraat te verwijderen. Het mocht niet baten. Ze troffen hem op een ochtend dood aan, met een gezicht waarop duidelijk te lezen stond ‘dat hij het keiharde gebel gehoord had’. ‘Hij heeft het gedroomd,’ zei de weduwe. ‘Doe niet open!’ schreeuwde hij, ‘en meteen was ie weg. Het is niet te geloven na vijfentwintig jaar!’ Daar dacht zij vaker aan dan aan haar huwelijksnacht. |
|