De Tweede Ronde. Jaargang 7
(1986)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Gelukkig nieuwjaar
| |
[pagina 9]
| |
nu al tweeëntwintig jaar wonen. Jarenlang heeft dit minuscule, lekkende en tochtende bouwseltje, behalve Marge en Percy, ook hun twee opgroeiende dochters gehuisvest. Maar dat is al weer lang geleden, de twee dochters zijn nu getrouwd en wonen, ver hiervandaan, in eigen huizen. Marge is momenteel bij een van haar dochters op bezoek. Ze gaat vaak op bezoek bij haar dochters, ze is eigenlijk zelden thuis. Als we, na geklopt te hebben, de deur van Percy's huis opendoen en het kleine portaaltje binnenstommelen, lijkt Percy net uit een diepe slaap te ontwaken. Hij zit onderuitgezakt op een stoel aan tafel in zijn gebruikelijke kledij: een door jarenlang contact met auto's en auto-onderdelen met olie besmeurd overhemd en een van de smeer praktisch stijfstaande broek. Zijn pet is van zijn hoofd gevallen, wat hem een ongebruikelijk aanzicht verleent. Ik was bijna vergeten dat Percy zwart haar heeft, erg veel en erg zwart haar - zeker voor iemand van zijn leeftijd. Het huis, aan de buitenkant zo onaanzienlijk, is van binnen een en al gezelligheid. Overal staan uitbundig bloeiende planten en liggen kleurige, door Marge gehaakte kleedjes en spreien. Wel hangt er door het hele huis een vreemde, zware, hoofdpijnverwekkende geur die wordt veroorzaakt door de oliekachel die de drie kleine, in elkaar overlopende vertrekjes verwarmt. Marge heeft me in het verleden wel eens dingen cadeau gedaan (een tafellaken, een geborduurd kussen, een Vraagbaak voor het Gezin in twee delen uit 1947) en aan al deze voorwerpen kleefde dezelfde geur, die pas na jaren geleidelijk vervluchtigde. Het hele huis is roze geverfd, ook de vele ladenkasten zijn roze. Boven op elkaar staan twee televisies, een grote en een kleine. Op vele plaatsen staan en hangen fotografieën van Marge en Percy's vier kleinkinderen. De roze muren zijn verder opgesierd met tientallen kaartjes waarop spreekwoorden en gezegden gedrukt en geschreven staan. ‘Ah... daar zijn de buurtjes eindelijk,’ zegt Percy terwijl hij zijn ogen uitwrijft en ons vervolgens blij aankijkt. Hij haalt zijn hand door zijn dikke haar en komt langzaam overeind. ‘Ga zitten, ga zitten,’ zegt hij, gebarend naar de twee nog lege stoelen die om de tafel staan. Voor hem op de formica tafel staan: een fles citroenjenever, een fles wodka, een fles rum en een reusachtige fles Canadese port. ‘En | |
[pagina 10]
| |
bier is er ook,’ zegt Percy. ‘Moeder de vrouw is ervandoor, we zullen er eens een gezellige oudejaarsavond van maken.’ Hij schenkt het lege glas dat voor hem staat halfvol met citroenjenever, vult het tot de rand met port en neemt een flinke teug. ‘Dat zal Gretchen ook wel lusten,’ zegt hij en begint voor mij hetzelfde in te schenken. ‘We zullen even klinken,’ zegt hij als hij ook voor Rob hetzelfde heeft ingeschonken. ‘Dat we altijd goede buren mogen blijven.’ Percy's glas blijkt meteen leeg nadat we geklonken hebben en hij schenkt zichzelf een nieuw mengsel in: wodka met port. ‘Ja, we hebben het altijd goed met elkaar kunnen vinden,’ zegt hij, ‘en dat is het belangrijkste.’ ‘Maar jullie moeten eens doordrinken,’ maant hij als na een paar minuten van stilzwijgen zijn glas alweer leeg is terwijl de onze nog steeds halfvol zijn. Hij vult zijn glas dit keer alleen met port en vult ook onze glazen met port bij. Hij buigt zich over de tafel naar mij toe. ‘Ik zal je eens iets laten zien, Gretchen. Maar je moet er niets over aan Linda vertellen. Linda is veel te dik met Marge.’ Linda is zijn buurvrouw aan de andere kant. Percy staat op en trekt een lade open van een van de roze kasten. Vanonder een stapel baddoeken diept hij, na enig woelen, iets op dat hij vervolgens voor mij op tafel legt. Het is een kleine kleurenfoto van een ongeveer vijftig jaar oude dame. Gekleed in een dikke winterjas en een bontmutsje, met een vlinderbril en in met bont gevoerde laarsjes staat zij, in de sneeuw, voor een gele bungalow. Ik besef dat ik naar de beeltenis van Percy's grote liefde zit te kijken. ‘Hoe vind je haar, Gretchen?’ vraagt Percy. ‘Mmm,’ zeg ik en knik enige malen bewonderend. ‘Dat is de vrouw van wie ik nu al mijn hele leven houd,’ zegt Percy en knipoogt naar Rob. ‘Daar sta je zeker van te kijken, Gretchen, dat ik er een vriendin op na houd?’ ‘Een beetje wel,’ zeg ik, alhoewel ik er alles van afweet. ‘Of heeft de baas het je soms verteld?’ vraagt Percy. ‘Hij heeft wel eens iets laten doorschemeren.’ ‘Ha, ha, ha.’ Percy slaat zich schaterend op de dijen. ‘Ik mag jou wel, Gretchen... ik zal je nog eens inschenken.’ ‘Hoe heet je vriendin, Percy?’ vraag ik. Rob heeft zo even bier | |
[pagina 11]
| |
uit de ijskast gehaald, maar om Percy niet voor het hoofd te stoten neem ik een slok uit mijn glas met rum. ‘Alice,’ zegt Percy. ‘Zij heet Alice. Vind je dat geen mooie naam, Gretchen? Toen we allebei zestien waren, gingen we al met elkaar. Zij was mijn eerste liefde. Maar haar familie vond mij te min. Zij hebben alles in het werk gesteld om ons uit elkaar te drijven. Maar,’ en hij slaat triomfantelijk met zijn hand op tafel, ‘het is ze uiteindelijk toch niet gelukt!’ Weer buigt hij zich naar mij toe en kijkt mij samenzweerderig aan: ‘Je weet zeker nog wel dat Marge en ik van de zomer een tijdje naar Ontario zijn geweest. Voor het eerst in dertig jaar waren we weer in onze geboorteplaats. Marge heeft jullie nog een kaart gestuurd.’ ‘Ja, dat kan ik me nog goed herinneren,’ zeg ik, ‘we hebben twee maanden lang jullie hond eten gegeven. Dat arme beest dacht dat jullie nooit terug zouden komen.’ ‘Ha, ha,’ lacht Percy, ‘waarom denk je dat we zo lang zijn weggebleven? Nou ja, we moesten natuurlijk ook bij veel van Marge's familie op bezoek, een zus van haar was nogal ziek, daar zijn we ook een tijdje geweest, maar waarom denk je dat we echt zo lang zijn weggebleven?’ Ik haal mijn schouders op. ‘Ik weet het niet, Percy. Misschien was het wel omdat je Alice weer ontmoet had,’ zeg ik en kijk hem onschuldig aan. ‘Juist, Gretchen,’ zegt Percy met nadruk en laat opnieuw zijn hand met kracht op tafel neerkomen, ‘dat heb je goed gezien. Ik heb toen Alice weer ontmoet. En zodra we elkaar zagen, begrepen we dat we nooit uit elkaar hadden moeten gaan. Dat we voor elkaar bestemd waren.’ Hij zwijgt en kijkt peinzend voor zich uit. ‘Dat ik met Marge getrouwd ben,’ vervolgt hij dan, ‘is een grote vergissing geweest. En Alice is ook uit wanhoop met een ander getrouwd.’ Hij werpt een handkus naar de foto die in het midden van de tafel tegen de fles wodka geleund staat. Dan grijpt hij de fles met rum en vult de glazen weer bij. Ik vraag: ‘Heeft Alice je die foto in Ontario gegeven? Toen je daar met Marge was?’ ‘Nee,’ zegt Percy, ‘ze heeft hem gestuurd. Daar sta je zeker van te kijken? Maar wij corresponderen met elkaar. In het geheim, natuurlijk.’ Hij wendt zich naar Rob en knipoogt. ‘De baas hier helpt | |
[pagina 12]
| |
me af en toe een handje.’ ‘Ja,’ zeg ik, ‘je kwam de laatste maanden nogal vaak erg lang met Rob praten. Ik vroeg me al af wat het kon betekenen.’ ‘Ha, ha,’ schatert Percy. ‘Ach, je weet Gretchen, dat mijn ogen niet zo best zijn. Dat komt door de suikerziekte. En de baas hier is toch schrijver. Hij schrijft erg mooie brieven.’ ‘Percy dicteert alle brieven,’ zegt Rob, ‘ik schrijf alleen op wat hij zegt.’ ‘Ja, dat is waar,’ beaamt Percy. ‘De baas leest eerst Alice's brief voor en dan zeg ik wat hij terug moet schrijven. Trouwens, dat is maar goed ook. Ik kan moeilijk hier in huis gaan zitten schrijven. Dan zou Marge alles meteen in de gaten hebben. Ik heb ook een geheime postbus gehuurd.’ ‘Zo,’ zeg ik, ‘een geheime postbus. Stuurt Alice daar haar brieven heen? Schrijft ze vaak?’ ‘Ze schrijft zo vaak ze kan. Als haar man naar zijn werk is. Ze heeft een erg ongelukkig leven. Ik ben het enige zonnestraaltje in haar bestaan. Mijn liefde voor haar houdt haar op de been.’ ‘Die brieven van Alice zijn altijd erg hartstochtelijk,’ zegt Rob, ‘ik bloos soms als ik ze voorlees. Trouwens,’ zegt hij tegen Percy, ‘die van jou mogen er ook zijn.’ ‘Ach,’ zegt Percy breed grijnzend, ‘oude liefde roest niet. En op een dag verkoop ik hier alles en vertrek ik naar Fiji.’ ‘En Alice dan?’ vraag ik. ‘Gaat zij met je mee naar Fiji?’ ‘Ja, natuurlijk,’ zegt Percy. ‘Zij is met een hele nare kerel getrouwd. Je moet eens lezen wat zij over hem schrijft. Zodra ik haar geld stuur om naar Fiji te gaan, stapt zij op het eerste het beste vliegtuig, dat weet ik wel zeker. Maar ze zal wel een paspoort mee moeten brengen, denk ik.’ Hij wendt zich tot Rob. ‘Heb je een paspoort nodig om naar Fiji te gaan?’ ‘Dat denk ik wel,’ zegt Rob. ‘Ja,’ mijmert Percy nu voor zich uit, ‘ik heb veel over Fiji gelezen. Het is er altijd mooi weer. En alle eten kun je er zomaar van de bomen plukken. Waar kom jij ook alweer vandaan, Gretchen?’ ‘Uit Holland.’ ‘Ja, Holland, daar heb ik ook veel over gelezen. Het ligt niet zo ver bij Fiji vandaan. Als het me in Fiji niet bevalt dan denk ik dat ik naar Holland ga.’ Hij gaat rechtop zitten. ‘Ik zal Alice eens bel- | |
[pagina 13]
| |
len om haar een gelukkig nieuwjaar te wensen.’ Percy wil opstaan van zijn stoel, maar in plaats van omhoog gaat hij omlaag en komt met een klap op de grond terecht. ‘Godver...’ zegt Percy, terwijl hij zich door Rob overeind laat hijsen, ‘ik word oud. Dat zou me vroeger niet gebeurd zijn.’ En als hij weer zit: ‘Ik kan er beter nog maar eentje nemen. Gretchen, neem er zelf ook een en geef me de telefoon eens aan.’ ‘De lijnen zijn vast allemaal bezet,’ zegt Rob, ‘misschien kun je beter tot morgen wachten.’ ‘Tot morgen?’ zegt Percy beledigd. ‘Ik bel nu!’ Dit keer lukt het hem op te staan en in twee stappen de telefoon te bereiken. Hij pakt de hoorn op en begint te draaien. ‘Hallo... hallo...’ horen we hem zeggen, en dan: ‘hallo... lieveling?’ Stilte. Dan: ‘Hallo, lieveling... godver...! Trutwijf!! Hallo...?’ Dan wordt de hoorn op het toestel gegooid. Percy gaat weer zitten. ‘Die man van haar zat zeker in de kamer. Die boerelul!’ Hij haalt zijn hand door zijn haar en grijpt dan weer naar de fles met rum. Hij vult zijn glas bij. ‘Kreeg je Alice aan de telefoon?’ vraagt Rob. ‘Kreeg je Alice aan de telefoon?’ bauwt Percy hem na. ‘Die trut! Haar man zat zeker in de kamer. Ze zei: u bent waarschijnlijk verkeerd verbonden. Die trut!’ Hij staart peinzend in zijn glas. ‘Haar man mag er natuurlijk niets van weten. Hij zou haar vermoorden als hij er achter kwam. Hij zou mij ook vermoorden. Maar,’ en zijn ogen schieten vuur, ‘ik denk dat ik hem dan toch eerst zou vermoorden!’ Hij kijkt mij aan en zegt: ‘Gretchen, ik heb die trut nog wel zo'n mooie ring gestuurd. Hij heeft me een rib uit mijn lijf gekost. Dat is toch zo,’ wendt hij zich tot Rob, ‘we hebben haar een mooie ring gestuurd.’ ‘Een erg mooie ring,’ beaamt Rob. ‘Ha,’ Percy begint weer plezier in het leven te krijgen, ‘hij zag er erg duur uit, die ring. Erg duur! Je zou zeggen dat hij onder de diamanten zat. Weet je wat ik haar geschreven heb?’ Zijn ogen twinkelen nu van de pret en hij wiegelt heen en weer op zijn stoel. ‘Niets is goed genoeg voor jou, lieveling,’ heb ik geschreven. ‘Aanvaard deze diamanten ring als een klein teken van mijn liefde. Maar,’ hij buigt zich naar mij toe, ‘het was een nepring. Het waren geen echte diamanten. Hij kostte nog geen dollar, die ring. Maar | |
[pagina 14]
| |
hij zag er wel duur uit!’ Percy maakt opnieuw aanstalten om op te staan. ‘Vrouwen,’ zegt hij tegen Rob, ‘je kunt ze gemakkelijk beduvelen. Daar moet je je niets van aantrekken, Gretchen,’ zegt hij dan tegen mij, ‘maar zo is het nu eenmaal.’ Percy staat nu in zijn volle lengte, wankelend, in de kamer. Met wat wel danspassen lijken begeeft hij zich naar het gordijn dat zijn slaapvertrek van de huiskamer scheidt. Hij verdwijnt achter het gordijn en we horen hem met een plof op de grond neerkomen. Geritsel. Gezucht. Dan gesnurk. Steeds luider en ritmischer gesnurk. ‘Ik geloof dat hij in slaap gevallen is,’ zeg ik na een poosje tegen Rob. ‘Zullen we naar huis gaan?’ ‘Ik ga even kijken,’ zegt Rob, ‘of hij wel goed ligt.’ Ook Rob verdwijnt achter het gordijn. ‘Help me eens overeind,’ hoor ik Percy zeggen, ‘ik ben uitgegleden op dat verdomde kleedje.’ Gestommel, geritsel, en dan verschijnen Percy en Rob weer in de huiskamer. Percy heeft een kartonnen doos bij zich die hij op tafel zet. Hij gaat zitten en begint iets uit de doos te trekken. Het is een cassetterecorder. ‘Schenk iedereen nog eens in, Gretchen,’ zegt hij tegen mij. ‘Ik ga iets op de band zetten voor Alice.’ Hij drukt een van de knoppen van de cassetterecorder in en begint te praten. ‘Lieveling,’ zegt hij, terwijl hij achterover leunt op zijn stoel en naar het plafond kijkt, ‘dat was niet aardig zoals je me vanavond door de telefoon behandeld hebt. Maar ik zal het voor één keer door de vingers zien. Die stomme vent van je zat zeker in de kamer te luisteren. Lieveling, ik houd erg veel van je en mis je erg. Ik wou dat ik je eens lekker kon pakken. Maar denk maar niet dat ik me nog een keer zo zal laten behandelen. Je bent eigenlijk een klerewijf om me zo te behandelen. Ik waarschuw je, voor de laatste keer, ik laat niet met me spelen! Zo,’ zegt Percy tevreden en drukt weer op een knop, ‘dat staat er op. Dat heb ik goed gezegd, vinden jullie niet?’ Hij drukt opnieuw een knop in. ‘Ik zal het nog een keer afdraaien.’ Hij leunt ontspannen achterover, zijn arm rust op de stoelleuning. ‘Godver...’ zegt hij dan, want er komt geen geluid uit de recorder, zelfs geen geruis. Weer drukt hij een knop in, dan nog een en nog een; dan, met een onverwacht gebaar, pakt hij de cassetterecorder op en smijt hem dwars door de kamer. ‘Klerewijf!’ roept hij, ‘stomme trut! Ik zal | |
[pagina 15]
| |
je eens mores leren!’ Hij staat op en loopt wankelend naar de cassetterecorder die op de grond, vlak voor de twee televisies, is beland. ‘Stom wijf! Imbeciele trut!’ roept hij en geeft de cassetterecorder een keiharde trap, zodat hij met een boog tegen het slaapkamergordijn aanvliegt en de slaapkamer in glijdt. Onvast loopt hij hem achterna. Het gordijn is op de grond gevallen. ‘Hoer! Lelijk wijf!’ roept hij en geeft de recorder weer een trap en dan nog een en nog een. ‘U bent zeker verkeerd verbonden! Nou, hier! Gelukkig nieuwjaar!’ Met een sprong komt hij met beide voeten op de cassetterecorder neer die krakend uit elkaar barst. ‘Klerewijf!’ roept hij en geeft alle stukken een harde trap na. Dan gaat hij op bed liggen, geeuwt, en valt met zijn hoofd op het kussen in slaap. |
|