De Tweede Ronde. Jaargang 7
(1986)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
Moerasbloemen
| |
Sérénade de retourEnfin je baise ta joue,
Elle est douce à ma fièvre
D'attente, et mes lèvres jouent
Avec ton sein et tes lèvres.
J'étais amoureux des îles
Aux délices innombrables,
Où l'on va pieds nus, les chevilles
Baignées dans l'eau ou le sable,
Le long des lagunes où vivent
Les métisses, tout le jour
Dans l'eau, mais jamais oisives:
Elles y font la pêche ou l'amour.
Les palmes sont si voluptueuses
Que la brise la plus vagabonde
Circule et rêve autour d'elles
Et oublie le tour du monde.
Je ne veux pas d'autre port
Que ton étreinte, je suis
Venu vers où tu dors,
Nue dans la nuit.
| |
[pagina 194]
| |
Strofe voor een gelovigeMijn lief, jouw Venusheuvel blijft mij lokken,
die sluimert in het donker, overtrokken
met zijig mos. In onze liefdesnacht,
als alles slaapt, jouw God ook niet meer wacht,
richt heel mijn leven zich op jouw geslacht,
dat ik zacht streel... Huiver! Opwinding! Schokken!
| |
Sixain pour une croyanteComme ta montagne de Vénus m'est douce.
Elle dort dans l'ombre, elle est couverte d'une mousse
Soyeuse. Dans les nuits d'amour et d'hyménée
Quand tout dort, quand ton Dieu nous a quittés,
Ma vie dans ton sexe s'est concentrée,
Que je caresse... Frissons! Élans! Secousses!
| |
WoestijnwindEenzaam slaap je, de tijd heeft je bedekt
met zand, zijn evenbeeld. Zo lig je uitgestrekt
onder een vluchtig weefsel, slechts je borstenpaar
wordt met een strakke blik de horizon gewaar.
De wind keert op zijn schreden terug, hij plukt
met zijn verstrooide handen 't Raadsel stuk.
Angst vult de ruimte, sterren vallen af
als brandend hete tranen op je graf.
En welke god die door de wolken joeg,
klaagt dat jij gaf, maar nooit wat hij je vroeg,
dat hij je natikt zag, maar nooit naakt genoeg?
De wind keert om, scheurt je doodskleed uiteen,
kust je en streelt je, toch blijf je alleen
in een woestijn vol bronst, onaangedaan
en koud als in het leeg heelal de maan.
| |
SimounTu dors toute seule. Le temps te couvre de son sable
Comme de sa propre image: un tissu gris instable;
Ton corps en est couvert, seulement tes deux seins
Dardent un regard fixe dans l'horizon serein.
Le vent retourne sur ses pas. Il froisse
L'Énigme de ses grandes mains distraites. L'Angoisse
Remplit l'espace jusqu'aux étoiles. Elles tombent
En larmes brûlantes et lourdes sur ta tombe.
Quel dieu pleure, au plus profond des nues,
Qu'il t'a connue, jamais assez connue,
Qu'il t'a vue nue, mais jamais assez nue?
Le vent retourne, déchire ton linceul,
T'embrasse, te frôle: tu restes aussi seule,
Dans le désert en rut, aussi rigide
Et froide que la lune dans le ciel vide.
| |
[pagina 195]
| |
[Nederlands]Ik wacht de genadestoot,
een golf, een klip op de kust.
Dit is mijn enige lust:
het gevaar dat over mij komt
in een bedwelmende dood.
In mijn ziel is alles verstomd,
ondanks de felste aanranding.
... Ver weg waagt de wind een landing.
't Is de vrouw op aarde die ons voortjaagt,
't is de zeewind die ons uitdaagt
en de branding.
| |
[Frans]J'attends le coup de grâce,
Une lame, un brisant.
C'est la seule volupté,
Le plus grand danger,
Qui tue en grisant.
On a la paix dans l'âme
Malgré les caresses les plus violentes.
... Sur une côte lointaine il vente.
C'est la femme sur terre qui nous tourmente,
C'est le vent de la mer qui nous tente,
Et la lame.
| |
AdieuMeeuwen rusten op zee
als paarlen, aaneengeregen
op een kleed van groen fluweel.
De golven breken tegen
de kust waar mijn liefde begon.
Daar stapt zij weg onder 't lover,
zij draagt een fluwelen japon
met een parelsnoer erboven.
Nooit, nooit keer ik bij haar weer.
De zee gaat in nevels verdwijnen.
Nooit, nooit keer ik bij haar weer...
Zee, voeg uw leed bij het mijne.
| |
AdieuDes mouettes reposent sur la mer
Comme un collier de perles
Sur une robe de velours vert.
Les lames déferlent
Contre la côte où mon amour
S'en va sous les ramures.
Elle porte une robe de velours
Et des perles sur sa gorge pure.
Jamais, jamais ne vient le retour,
La mer se cache sous une brume,
Jamais, jamais ne vient le retour...
Mer, confondons nos amertumes.
| |
[pagina 196]
| |
ComplainteLeeg zijn de zee en de nacht,
nergens een ster te bespeuren.
Mijn leed is nooit verzacht,
ik laat mij slapend meesleuren
als een stuk wrakhout in 't duister.
Toch heb je mij eenmaal bevend
van hartstocht toegefluisterd:
‘Alleen voor jou wil ik leven.’
En: ‘Wat ook gebeurt, ik blijf
niemand dan jou begeren.’
(Ik kan je keus niet waarderen,
maar ieder zijn tijdverdrijf.)
En: ‘Jij zoekt het Gulden Vlies,
alsof je dat vinden zou!
Helaas, zo verdoe ik mijn leven
met jou (dat God je vergeve) -
voor anderen ben ik niets
dan venijn, voor jou: een vrouw.’
‘Kom mee, ik weet een verlaten
landhuis, op een wei in het bos
gooien wij onze zinnen los,
spelen wij nimf en sater,
naakt of verkleed, als gingen
wij rond in bizarre dromen;
daar zal ik tot je komen,
Eva's lied voor je zingen.’
Alles blijft eender, de stromen
drijven mijn lichaam opzij.
De zee heeft wraak genomen,
sluit mij in en vernietigt mij.
| |
ComplainteVides la mer, la nuit,
Nulle part une étoile.
Mon mal n'est jamais guéri,
Je dors sous la voile,
Je suis une épave perdue.
Pourtant tu m'as dit une fois,
Haletante, éperdue:
‘Je veux vivre pour toi.’
Et: ‘S'il fallait choisir
Je choisirais - toi.’
(Je n'approuve pas ton choix,
À chacun son loisir.)
Et: ‘Tu cherches la Toison,
La Raison te condamne.
Et pour ça je me donne
À toi (Dieu te pardonne!) -
Pour les autres, venin, poison,
Pour toi seul, une femme.’
‘Dans les bois, dans un pré
Vert se cache une maison jaune.
Là, nous vivrons à notre gré,
Jouant nymphe et faune,
Ou nus, ou déguisés
En personnages de rêve;
Là, je chanterai,
Sans paroles, la chanson d'Ève.’
Rien n'a changé.
Je flotte hors la race;
La mer s'est vengée,
M'a repris et m'efface.
| |
[pagina 197]
| |
Erynna tot SapphoJouw strelingen behagen mij,
zo teer en vruchtloos als ze zijn.
Kom zacht, kom zachtjes naderbij
om met je vingers van satijn
te weven langs mijn jongenslijn
huiver van vreemde makelij.
Jouw strelingen behagen mij,
teder en vruchtloos als ze zijn.
Sappho, hoe manlijk ook de schijn,
hoe breekbaar Liefdes heerschappij,
ik heb je lief, ach laten wij
nog wat in Eros samenzijn.
Jouw strelingen behagen mij.
| |
Érynne à SaphoJ'aime les attouchements
Très tendres et stériles.
Va doucement, va doucement
Avec tes doigts de tisseuse qui filent
Un chaud frisson le long et dans
Mes membres mièvres et si puérils.
J'aime tes attouchements
Tendres et stériles.
Sapho, je t'aime, bien que virile,
Bien que tu brises, Amour puissant!
Reste, veux-tu, une heure tranquille
Dans un commun enlacement.
J'aime tes attouchements.
| |
Scheiding‘Kus mij, mijn lippen, mijn ogen -
mijn borst is een laaiend vuur.’
Zo hoorde ik in een uur
van afscheid mijn stem zieltogen.
Ik durfde geen adem te halen, als een stervende
bekeek ik je gezicht.
Een zee van vergetelheid zal zich tussen ons openen,
maar uit haar nu eens stralende, dan weer sombere
wateren zal zij steeds weer verrijzen, zon van mijn
dagen, maan van mijn nachten.
Tegen de hoogste golven, de heftigste stormen, zal
ik roepen dat jouw omhelzingen nog heviger zijn.
Als de golven zich sluiten boven mijn zinkende hoofd,
zullen die zon en die maan met mij onder gaan; in de
greep van de diepten zal ik nog de omstrengeling
voelen van je armen.
| |
Séparation‘Embrasse-moi, mes lèvres, mes yeux,
Ma poitrine est en feu, je t'aime.’
Ainsi dans une heure d'adieu
Ma voix expirait dans mon âme.
Je n'osais respirer, comme un moribond je contemplais ton
visage.
La mer de l'oubli va s'ouvrir entre nous, mais de ses eaux
luisantes et sombres tour à tour, elle émergera, soleil de
mes jours, lune de mes nuits.
Contre ses lames les plus hautes, ses tempêtes les plus
tourmentées, je clamerai que tes étreintes sont encore
plus violentes.
Quand ces lames se refermeront sur ma tête submergée, ce
soleil, cette lune se coucheront avec moi; dans l'étreinte
de l'abîme je sentirai encore ton étreinte.
|
|