De Tweede Ronde. Jaargang 7
(1986)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
Vijf verzen over M.Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 32]
| |
2. Nazomer in MaineWij liepen urenlang over de natte wegen.
Het regent nog, elk steentje toont zijn echte kleur.
Het bos, zo groen en bruin, ademt zijn diepste geur,
de bladeren druppelen hoorbaar eigen regen.
Mist verhult de oever, geeft de heuvels perspectief.
Uit grijs water vliegen eenden op in grijze lucht,
aalscholvers trekken laag, in zware rechte vlucht.
Jouw hand omsluit mijn hand - ik heb je zo lief.
Eens schreef, die jong gestorven is, gedichten over regen,
de hei, een zandverstuiving, bomen, gedrongen door de wind.
Dit was hem eigen, en laatste band met haar, vergeefs bemind.
Nu staar ik over het meer en luister naar de regen
en in gedachtenis vervloeit dit met de beelden
die hij eens opriep, en toen nimmer met mij deelde.
| |
[pagina 33]
| |
3. VerzamelenZijn brieven en zijn verzen waar geen mens ze leest,
Alledagsleven vult de tijd, brengt hem niet voor de geest
dan door verwelkte rozen, van een viool het hoge zingen,
zoals eens op zijn kamer. Ondenkbare herinneringen.
Verzameling, sinds jaar en dag volhardend uitgebreid
met zoeken naar zijn tekens, door anderen verspreid:
een oud gedicht, zijn naam die mijn bewustzijn raakt
(glimmende munt op het pad, wortel waar de voet in haakt).
Bitterzoet bewijs dat hij bestond, buiten mijn weten,
onloochenbaar, doch vreemd aan wie ik heb gekend.
Zo blijf ik zoeken, kan hem niet vergeten.
Lang na zijn dood blijkt hij als schrijver nu erkend.
Vrienden getuigen van zijn leven, maar die vriendendaad
is wat hij toen niet wilde, blijft verraad.
| |
[pagina 34]
| |
4. Laatste woordIk weet nu, had toen kunnen weten, dat
hij gebrek leed, dat weerklank noch verbond
hem steunde, tot de laatste ziekte vat
op hem kreeg, niet langer weerstand vond.
Groeide zijn hoofdpijn tot niet meer te dragen
werd het lijf onwaardig, door geen geest bestuurd
wat wist hij nog en in die laatste dagen
was hij alleen en heeft het lang geduurd?
Steeds woog ik zijn doodzijn af tegen het zwijgen bij
zijn leven, bleef gekluisterd aan het beeld dat hij
eens in mij vestigde (maar dat ik had bezield).
Nu wordt dit denken aan zijn sterven tot de dood
eindelijk een afscheid. Weer staat hij levensgroot,
gunt mij het raakpunt dat hij mij toen onthield.
| |
[pagina 35]
| |
5. VerzoentijdKlein innig landschap langs de weg, waaraan
men hechten gaat, dat wisselt maar gelijk blijft,
is mij als het leven dat onze liefde inlijft,
van jaar tot jaar, bij slapen en bij opstaan.
Het was niet altijd zo. Jaren gescheiden zijn
moesten mij eerst nog leren hoe men liefheeft.
Toen was jouw vriend de mijne, maar nu leeft
hij al lang niet meer. Waarom doet het nog pijn?
Ik was verwant; hij heeft het niet ontzegd.
Maar vriendschap deelt, en er was nooit zo'n band,
want wat de ene wilde, bekwam de ander slecht,
en toen verzweeg hij mij.
Ik wist niet dat zijn leven
een andere tijd hield dan het mijne, dat zijn hand
buiten bereik lag. Er valt niets te vergeven.
(23 augustus - 3 november 1985) | |
[pagina 36]
| |
In ruilLig bij mij, sta en ga met mij,
verlos mij van dit onvoltooid
verleden, dat niet stierf als hij,
maar dwingend terugkeert. En toch, nooit
heb ik, als nu, jou liefgehad,
weet van je denken en je doen
als jij van het mijne, houd omvat
ons leven samen. Wie had toen
verwacht dat wat eens tijdelijk scheen
zich vast zou hechten, steeds onvat-
baar voor verzet of rede, alleen
nog dieper graven zou, zodat
hij nu nog in mij verder leeft
- onsterfelijk binnen mijn levensraam -
Laat dit dan zijn wat vrede geeft,
gedeeld, uit vriendschap, in zijn naam.
(24 november 1985) | |
[pagina 37]
| |
DroomVannacht keerde hij weer - verhoorde wensdroom -
daar was dat klein gewin toen ik ontwaakte.
Hij heeft door het huis gelopen, zo gewoon,
dat ik niet op of omkeek. Nergens raakte
dit weerzien aan hetgeen hem dagelijks zoekt,
na jaren nog, hem slechts vervreemd herkent
uit wat een ander weet, tot zelfs in wat geboekt
staat van zijn hand. Heeft niemand hem gekend
als ik? Of heb ik soms zijn beeltenis herzien,
vertekend naar mijn eisen, in die tussentijd,
zoals hij mij voorspeld had? Is die droom misschien
bewijs dat hij een vreemde zijn zou in de werkelijkheid?
Hij was hier thuis. Ik kende hem, doch sprak
niet met hem, vroeg niets, en keek hem niet aan.
Was hij een jonge vriend, vroeg hij om onderdak?
De droom beantwoordt vragen die nog niet bestaan.
(24 november 1985) |
|