De Tweede Ronde. Jaargang 7(1986)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] Vier gedichten L.F. Rosen De boeienkoning Met zijn stalen halsband, ooglap en geoliede, met pigmentvlekken bepoederde schedelhuid leek in onze ogen Charlie van een ruig, oosters ras. Hij beweerde met succes dat hij de zoon van de keizer van China en overzeese gebieden was. Was soms zijn adem niet naar 's lands wijs gekruid en die om zijn vaagheid des te chineser pas een hard bewijs? En kende hij niet allerhande uitheemse scheldwoorden? Hoeveel chinese schranderheid toonde hij niet door alle keren te ontsnappen ofschoon gevat in klemmen, kluis en jutezak! O de branie wilde zelfs aldus ter aarde besteld. Omdat het niet mocht benijdden wij de profaniteit van zo'n geloof in eigen weerbarstige lichaamssappen. Tot er een kist kwam die ook hij niet openbrak. Nog zie ik hoe de stille stoet kwam langsgesneld. [pagina 29] [p. 29] Afgodsbeelden De penaten glommen van het betasten opdat niets de gevel velle, mijn schoorsteen brande en van het dak geen schilfer valle. 'k Plaatste ze bij drempels en zwaarbelaste pilaren; 'k hing ze aan balken doorheen 't hele huis in trossen van zeventallen. 'k Zag ze opkomen voor de goede zaak. 't Huis kwam in de luwte van hun grote vlijt te staan. 't Verkeerde in een permanente staat van uitbundige, haast boerse vrolijkheid. Maar te veel werd daarmee gemorst naar mijn smaak. Zo kruipt betonrot in de fundamenten. In de lente heb ik va banque gespeeld. In 't vuur ging afgodsbeeld na afgodsbeeld. In de winter, in berouwvol geween roep ik hun beenderen wel weer bijeen. [pagina 30] [p. 30] Beschouwingen bij de schildersezel Hij moet het van de koele uren hebben, voor de dag met piloot eenoog pontificaal aan 't stuur met dat de laatste verlepte wolken overdrijven weer brandend neerstort op zijn ramen en pannen. Het liefst werkt hij in drift en met licht uit het noorden, met dat ranke en marmeren licht. Op het uur dat de dag en nacht nog zachtjes langs elkaar wrijven begint hij onverwijld het schilderdoek te spannen om uit de Smidse Gods het heilig vuur te stelen. Een ware vonkenregen spat uit beide wangen. In zijn hoofd is het een komen en gaan van treinen. ('t Zit te komen), terwijl hij voor de vorm nog vlucht in een ochtendborrel, monstert hij zijn penselen, ziet hij reeds arabische schatkamers behangen met goudbrokaat en luxe slavinnen verschijnen uit de wolken in de hollandse polderlucht. Salomé's furie Dit was zozeer uw terrein dat het al een uitgemaakte zaak was dat hij zou zwichten. Goed, een god hielp u dan nog door het vallen van uw sluiers met bliksem bij te lichten. U had enkel een kleine meisjeswens: In uw slaapkamer een bloedrode loper. Voor later. Maar moeder had een intens verlangen naar het hoofd van ene Doper. Net één humorloze griezel te veel! Maar Goddank u gaat hem te gronde richten. En van wat er allemaal heeft gespeeld zult u uw moeder in 't geniep betichten. Vorige Volgende