Najaar 1938 en 1985
Georgine Sanders
Geliefde, vrees de herfst niet zo, de rozen bloeien
nog op lange stelen en het gras blijft toch lang groen,
de bomen vlammen in het licht, nu koude nachten groeien.
Dit is het tegenstrijdige, het menselijke seizoen.
Als wij nu over gele bladeren lopen, zie ik het oude
bolwerk waar wij gingen van lantaren tot lantaren - tussenin
zagen wij sterren door de kale bomen - en mijn koude
wang voelt je warme mond weer. Dit was het begin.
Die herfst, door weer en wind, werd onze leertijd.
Doorwaaid, doorweekt, rook ik de natte, zachte
geur die ons nog diende, jaren na ons afscheid,
toen jij, één storm ontvlucht, een andere storm vond wachten.
Verstoten door je land en nog ternauwernood
omringd door vrede en wat vriendschap, overviel
de oorlogswind je weer, hield je versperd - de dood
een dagelijkse gast. In kou en ziekte, moederziel
alleen, wist jij toen vrede met jezelf te sluiten.
Maar het verkrachte land, verscheurd door een verraad
waaraan niet één onschuldig bleef, was buiten
je bereik. Geen dwingend denken, droom noch daad,
brachten ons samen, tot onze tijd vervuld bleek.
Nu, in die nieuwe wereld, zo wisselend en groot
dat hij zichzelf genoeg schijnt, vergeten wij de jaren, leek
ons klein gezin te vroeg voltooid. De kille dood
van het jaar is weer in aantocht, maar de rozen bloeien
nog aan kale stelen en het gras is nog zo groen!
Wij zijn weer samen, als voorheen, nu onze jaren groeien.
Geliefde, vrees de winter niet, wij kennen dit seizoen.
14 december 1985
|
|