| |
| |
| |
Het goede uur
L.H. Wiener
Dat docenten bij het Middelbaar- en Voorbereidend Hoger Onderwijs geen seksuele fantasieën zouden hebben over hun leerlingen is een fiktie. Visioenen over donkere autoritjes, heimelijke zeiltochtjes en illegale vakantietrips zijn aan de orde van de dag - en nacht. Onderzoek naar dit fenomeen is nog niet gedaan en zou, indien het werd ondernomen, uitermate onbetrouwbare uitkomsten opleveren; maar dàt het bestaat is niet aan twijfel onderhevig. In dit opzicht is de docent mo geen haar beter dan de naar vrouwenbenen loerende stratenmaker of een bronstige zadelruiker.
Verantwoordelijk voor dit verschijnsel, dat al vele onderwijskrachten een ongeneeslijk schuldkomplex heeft bezorgd en enkelen zelfs in het verderf gestort, zijn de leerlingen. Althans, zo beweren de betrokken leerkrachten. De leerlingen uit de bovenbouw in het algemeen en de meisjes uit 6 gym alpha in het bijzonder. Jaar in jaar uit behouden deze meisjes namelijk hun schoonheid en hun jeugd, terwijl de voortworstelende onderwijsman zijn krachten allengs meer voelt wijken. Ieder kursusjaar opnieuw is hij weer een tint grijzer geworden of heeft de kaalslag rond zijn kruin zich verder verbreid en ieder kursusjaar opnieuw ziet hij zich machteloos gesteld tegenover de eeuwige jeugd van een nieuwe lichting meisjes van 6 gym alpha. Onwrikbaar blijft hun leeftijd gefixeerd op zeventien, achttien, soms negentien, terwijl onze overspelige tutor zich hulpeloos in vroegtijdige ouderdom en overbodigheid voelt opgaan.
Het zij zo.
Niemand wordt tenslotte gedwongen zich bij het onderwijs te laten inlijven. Het staat toch een ieder vrij om een fatsoenlijke betrekking te kiezen, een baan die maatschappelijk genomen tevens in enig aanzien staat, zoals: ‘direkteur ener bv’ of ‘adviseur’ of ‘ondernemer’; zelfstandig verworven posities waarbij de leeftijd van de sekretaresses aan persoonlijke voorkeur kan worden aangepast en men zich niet in steeds toenemende radeloosheid verdwaald hoeft te voelen in de tuin der lusten.
Wat bezielt dan iemand om zich bij het onderwijs te melden?
Is het soms de voldoening die men denkt te kunnen putten uit het
| |
| |
lesgeven, uit het nut een jong medemens iets bij te brengen, iets mee te geven voor het latere leven? Of is het de verleiding te kunnen omgaan met jonge mensen binnen een milieu waar verstarring en kortzichtigheid niet bestaan maar waar kreativiteit en dynamiek heersen. Toe maar.
Of is het gewoon de negatieve keuze van de neuroot, de man die in het bedrijfsleven als ‘niet optimaal funktionerend’ zou worden afgeschreven en uit een laatste psychologiese test naar voren zou komen als ‘een medewerker die wellicht een gebrek aan flexibiliteit aan de dag legt en niet wezenlijk in het team past’.
Een leraar dus, kortom?
Men moet vrezen van wel.
In dit licht bezien is het in feite verwonderlijk dat deze aftandse rekels er nog zo vaak in slagen hun lusten bot te vieren op onze dochters, maar hoe dan ook, dàt er heel wat scheve schaatsen worden gereden op schoolfeestjes, eindexamenfeestjes, op zolders, op toiletten, in auto's, boten en huurchâlets is een publiek geheim. Slechts zelden komen deze praktijken echter aan het licht en wat er aan vunzigs wordt ontdekt pleegt merendeels achter net zulke gesloten deuren te worden afgehandeld als waarachter het vergrijp zich heeft voltrokken en misschien is dit maar beter ook. Men moet er toch niet aan denken dat deze ijsberg ooit zou kantelen? Hetgeen evenwel niet wegneemt dat de onoorbaarheid van deze gang van zaken binnen ons Nederlands Onderwijsbestel evident is en om die reden, smetteloze lezer, is het hier de plaats en de tijd eens één delinquent uit het bestand te lichten en dit specifieke geval inklusief voorgeschiedenis en achtergronden aan een nadere beschouwing te onderwerpen.
Wij schrijven daarom Haarlem, vrijdag 12 juli 1985, de laatste dag voor de zomervakantie in het rayon Noord-Holland, waar des avonds om half acht de deur van het etablissement In 't Goede Uur met een piep openging en een ongeveer veertigjarige man gekleed in regenjas en hoed, Burberry en Stetson, het lokaal (of liever: de lokaliteit) betrad. Het piepend geluid werd veroorzaakt doordat de deur van deze gelegenheid klemde op de betonnen dorpel. De man nam zijn hoed af en knoopte langzaam zijn regenjas open, terwijl hij zijn blik liet rondgaan op zoek naar een intiem tafeltje. Dat nu leverde weinig problemen op aangezien op de tafeltjes bij de ingang aan de voorzijde na geen enkel ‘zitje’ zich op dezelfde hoogte bevond. Slechts door middel van opstapjes, treetjes of verhogingen kon
| |
| |
men de diverse tafels bereiken, die zich daardoor uitstekend leenden als speak-easys. Bovendien werden een aantal plaatsen nog extra afgeschermd door kunstig smeedwerk, stukken arreslee of van de zoldering neerhangende drinkkruiken en droogbloemkonstrukties.
Het was niet druk. Twee groepjes eters zaten beleefd te dineren met kaarslicht en wijn en genoten waarneembaar van de artistieke entourage, die nog werd geaccentueerd door zich op laag volume meedelende kamermuziekklanken. De man hing zijn jas en hoed aan een staande kapstok, trok de manchetten van zijn overhemd tevoorschijn uit de mouwen van zijn kolbert en liet zijn keuze vallen op een tafeltje bij het raam aan de kant van het Nieuwe Kerksplein. Hij nam plaats met zijn rug naar de deur en keek om zich heen op zoek naar bedienend personeel. Daarbij hechtte zijn blik zich aan een antieke leren haam aan de muur en een glimlach trok over zijn gezicht. Hij herinnerde zich dat dat ding er al hing toen hij hier voor de eerste keer was gekomen. Hoe lang was dat nu geleden? Vierentwintig jaar. Een kwart eeuw bijna. Hij had afgesproken met Karin, een meisje uit zijn klas, op wie hij zo verliefd was dat hij de woorden niet kon vinden om het haar te zeggen. Het Lorentzlyceum. Die school bestond nu niet meer. Gelukkig. Nu was hij zelf leraar. Zou Karin nog bestaan?
Hijzelf bestond nog.
Dacht hij.
Zeker, zeker; hij was er nog.
Vanachter de bar, uit een keukentje in het midden van de zaak, kwam een meisje tevoorschijn. Ze had een kaasplankje in haar hand dat ze bij een onzichtbaar tafeltje afleverde. Vervolgens verdween ze weer gehaast de keuken in.
De man streek met zijn hand langs zijn kin.
Zijn huid raspte.
Zijn gedachten gleden af naar het verleden.
Hij was zeventien en trillend nerveus.
Het was haar idee geweest om hier af te spreken. Ze kwam hier wel vaker had ze gezegd. Kende er mensen, kunstenaars. Poppe Damave. Had hij nog nooit van Poppe Damave gehoord? Nee, dat had hij niet. Maar thuis had hij een tamme uil. Zou hij haar dat vertellen? Misschien later. Poppe Damave was een aquarellist had ze gezegd en heel bekend. Maar hij kende het woord niet eens.
Toch was ze gekomen.
| |
| |
Was dit hetzelfde tafeltje geweest? De zitting van de bank waarop hij zat was volledig vergaan voelde hij en afgedekt met een stuk dubbelgevouwen jute. Het zou dus kunnen. De kerk buiten was dezelfde. Het Nieuwe Kerksplein. In de oude binnenstad van Haarlem en daarin een van de oudste gedeelten. Hoe oud? Zevenhonderd jaar? Waarschijnlijk wel. De Spanjaarden hadden nog tegen die kerk gepist. Vast.
Naast de bar was een trap naar boven, waar zich de expositieruimte bevond, met gespijkerd kleed op de grond en schilderijen aan nylon draadjes. Hij was te vroeg gekomen, veel te vroeg, net als nu en een aardige, oudere heer was vanachter de bar vandaan gekomen en had gevraagd wat hij wilde gebruiken. Hij had wijn besteld, een glas rode wijn, want hij schreef al gedichten en de aardige heer had een praatje met hem gemaakt en hem boven rondgeleid. Toen het gesprek stokte had de oudere heer hem verteld wat dat leren voorwerp aan de muur was. Een trekpaard kreeg het over zijn schouders, zei hij. Een haam noemde men het.
Haam, dacht de man. Hoe is het mogelijk. In vierentwintig jaar tijd had hij dat woord niet een keer gebruikt. En nu herinnerde hij het zich direkt weer.
Hij keek op zijn horloge.
Vijf over half acht; nog vijfentwintig minuten. Dan zou hij het weten. Weten met wie van zijn leerlingen hij hier had afgesproken. Te zien krijgen wie zij was. Oog in oog met haar staan. Met die anonieme briefjesschrijfster.
Bij die gedachte voelde hij een steek door zijn lichaam gaan, een felle flits van zenuwen en spanning die, genegeerd door zijn hersens, zijn hart trof en daarna traag uiteenvloeide naar zijn darmen waar een tintelende, warme pijn bleef drenzen.
Selma Stusters?
Karin Beckers?
Paola Marsiglia?
Marlene Vroom?
Frieda de Jager?
Ellen Venema?
Het was dit zestal dat het meest in aanmerking kwam.
Allemachtig!
| |
| |
Waar was hij mee bezig?
Hij kon nog opstaan en vertrekken.
Ja.
Nee.
Achter zijn rug piepte de deur.
Twee mensen kwamen lachend binnen, maar de gewijde stemming die in de zaak heerste daalde ook op hen neer en met gepaste eerbied hingen ze hun jassen op en op ingehouden toon vervolgden ze hun konversatie. Ze passeerden de tafel waaraan Van Gigch zat en bestegen de vier treden naar de hoogst gelegen alkoof waar ze aan het gezicht ontrokken werden door een schildpadschild en een vergeeld kunstwerk van geknoopt touw.
Viktor van Gigch, veertig jaar oud, leraar Engels aan het Gemeentelijk Gymnasium te Haarlem, zeventien jaar werkzaam bij het Onderwijs, kalend op het achterhoofd, flatbewoner, geleidelijk aan het verstenen, alkoholist en geheelonthouder, bestelde wijn in de taveerne In 't Goede Uur bij een meisje dat er nog niet was toen Viktor van Gigch aan deze zelfde tafel achter een glas wijn zat te wachten op een meisje dat er nu niet meer was.
- Goedenavond...
- Goedenavond...
- Wilt u iets eten?
- Nee dank u, brengt u me maar wat wijn.
- Rode of witte?
- Rode.
- Een glas of een karaf?
- Een fles.
Het was toen tien over half acht.
Selma Stuster?
Het zou kunnen. Van al zijn leerlingen was zij het meest volwassen. Niet het aantrekkelijkst, dat was Paola met haar gitzwarte ogen en haar gitzwarte haar. Paola Marsiglia; hij hoopte eigenlijk dat zij het niet was, want hij zou niet weten wat hij tegen haar moest zeggen. En toch... Ze stond hoog op zijn lijst. Niet alleen vanwege haar schoonheid maar ook omdat ze die twee namen had onderstreept. Zo duidelijk met hoofdletters geschreven en toen nog eens onderstreept. Het ging om een schoolonderzoek literatuurgeschiedenis.
| |
| |
De vraag had betrekking gehad op de sonnetten van Shakespeare, waarvan hij er enkele had behandeld. De vraag luidde: Mention at least three recurring figures in Shakespeare's sonnets. Een gemakkelijke vraag. De meesten wisten het antwoord ook wel. Hij had er een aantal lessen aan besteed, de aandacht gevestigd op het feit dat ook de grote dichter Shakespeare een versmade minnaar kan zijn. Het boek van Rowse erbij gehaald met die zo aanmatigende maar tegelijkertijd zo ontwapenende titel: Shakespeare's sonnets, the problems solved. Wie waren toch die mensen aan wie een aantal sonnetten was gewijd? De Patron, vermoedelijk de Earl of Southampton, de Dark Beauty, Shakespeare's minnares, de Rival Poet, Shakespeare's medeminnaar, waarschijnlijk Christopher Marlowe. Paola had ze alledrie, maar twee benamingen had ze onderstreept: Dark Beauty en Male Lover. Had Van Gigch die term ooit zelf gebruikt? Male Lover? Hij kon het zich niet meer herinneren. Maar Rival Poet was niet onderstreept. Had dat betekenis? Was zijzelf de dark beauty en hij... Het had hem niet meer losgelaten. Twee dagen tevoren had hij het eerste briefje in zijn postvak gevonden. Zag hij daardoor spoken?
Zijn bestelling werd gebracht.
Het meisje schonk een bodempje wijn in het glas en wachtte, maar met een gebaar van zijn hand gaf Van Gigch te kennen dat hij geen verstand had van wijn. Mensen die verstand hadden van wijn gorgelden ermee en spuugden het weer uit. Van Gigch drònk wijn; als water. Drie teugen per glas, achttien teugen per fles.
Hij trok zijn portefeuille en haalde er een klein stukje papier uit tevoorschijn. Voor de honderdste keer gingen zijn ogen langs de regels:
Ik heb vannacht van je gedroomd. Wij waren samen, op vakantie - waar ben ik vergeten - in een zonnig land. De zon ging alsmaar onder. De tijd vloog. We spraken af dat we volgend jaar weer zouden gaan.
Dat was het eerste briefje geweest. Een getypt velletje.
Aanvankelijk had Van Gigch aan een grap gedacht. Niet kwaadaardig bedoeld, maar wel een grap. En dat een van zijn leerlingen zoiets serieus zou kunnen opschrijven kwam al helemaal niet bij hem op. Een kollega misschien? Martha? Esther? Nee, onzin. Je zou je nog lelijk kunnen blameren als je er achter zou trachten te komen.
| |
| |
(Zeg, Martha, schrijf jij wel eens gedichten...? Over zonsondergangen... bijvoorbeeld? Niet? Nee, zomaar...)
Maar hij had het briefje niet weggegooid.
Hij had het klein opgevouwen en in zijn portefeuille gestoken. Enkele dagen later vond hij een tweede. Dezelfde schrijfmachine. Ditmaal in het Engels:
Bold lover,
Canst thou not have thy bliss?
Though winning near the goal?
Vrijpostigheid was provokatie geworden.
De verwijzing naar Keats maakte duidelijk dat het om een leerling uit 6 alpha ging. Ode on a Grecian Urn. Hij had zijn hersens gepijnigd om zich de les zo precies mogelijk te herinneren.
Het was goed gelukt die dag. De sfeer om een gedicht serieus aan te pakken was er geweest en ze hadden naar elkaar geluisterd. Richard Akkerman, Mark Terlingen, Derk Jansen en Jeroen Lindenbergh waren absent geweest, het was zaterdagochtend; er was iets met hockey. O ja en Karin Beckers. Die was ook afwezig.
Frieda de Jager had een deel gelezen en Paul Smit. Daarna was Diana de Koning er een eindje doorheengestruikeld en voor de apotheose had Walter Fischer gezorgd; die zou het wel weer even uitleggen. En weer helemaal ernaast natuurlijk. Marlene Vroom was de eerste geweest die de regels: heard melodies are sweet but those unheard are sweeter kon uitleggen. Blozend, zoals gewoonlijk, was alles wat ze gezegd had helder geformuleerd en ter zake. Dat overdreven blozen was sterk in Van Gigchs geheugen teruggekomen. Alleen, wàs het wel overdreven? Of haar gewone verlegenheid.
In hoeverre speelde seks een rol?
Seks.
Van Gigch had het zich afgevraagd. Tot dan toe had hij het kontakt met zijn leerlingen op al te persoonlijke voet altijd gemeden. Maar de briefjes bleven komen en hoewel tegen zijn gewoonte in begon Van Gigch zich bepaalde voorstellingen te maken en fantasieën te ontwikkelen. En er waren dagen geweest waarop hij starend in zijn lege postvak een licht gevoel van teleurstelling had ondergaan.
Seks? Natuurlijk. Waarom stond Karin Beckers anders op het lijstje? Van Gigch moest het zichzelf wel bekennen: omdat ze een
| |
| |
fabuleus figuur had. Daarom alleen. Want Karin Beckers was het niet, dat wist van Gigch zo goed als zeker. Hoe kon zij refereren aan de inhoud van een lastig gedicht als ze niet bij de behandeling aanwezig was geweest?
Van Gigchs lijstje was, of hij wilde of niet, steeds meer een verlanglijstje geworden.
Hij keek nogmaals op zijn horloge: tien voor acht.
Hij schonk het derde glas uit de fles. Zijn hart ging zwaarder nu, traag dreunend, voelbaar in zijn borst. Hij haalde nog twee papiertjes uit zijn portefeuille en legde ze voor zich op tafel.
Ik verveel me.
Zit in de klas. Kijk naar je.
De school ligt achter me.
De toekomst ligt voor me.
Waarom leren we elkaar niet gewoon eens kennen?
Het taalgebruik had iets poëties, leek het. Het was slechte poëzie, maar waar ging het om? En dan het laatste, het briefje waarop Van Gigch uiteindelijk geantwoord had:
Noem plaats en tijd,
En I'll be there.
P.S. Over een paar dagen begint de zomervakantie!
Met uitroepteken.
Daar stond hij, iedere ochtend om half acht, dertien hoog.
Zijn tas op de keukentafel.
De juiste boeken ingepakt?
Korrekties klaar?
De juiste proefwerken ingepakt?
Brood mee?
En kauwgum?
En permanent: het flesje Odol mondwater voor een stiekeme druppel op de tong, bij katers en kegels.
Dag in dag uit.
Wat was dat: dag in dag uit. Levenslang?
De borsten van Karin Beckers!
| |
| |
De warme tieten van Karin Beckers, waarom niet? De dark beauty van Paola Marsiglia! De lieve stem van Ellen Venema! De vrolijke aard van Frieda de Jager! Marlene Vroom! Waarom niet! En Selma!
Selma... ja... voor haar... zat hij eigenlijk hier.
Beken het maar.
Ze was pas achttien. Hij had het opgezocht bij de administratie. Maar eigenlijk was ze al volwassen, bijna negentien. Hij was veertig, bijna eenenveertig. Eigenlijk volwassen. Was dat wel zo? Wat was er eerder: Selma Stusters volwassenheid of Van Gigchs verstening?
Hij had haar vanaf de eerste klas als leerling gehad, zes jaar achtereen. Hij dacht terug aan dat meisje van twaalf dat met een uitdrukking op haar gezicht alsof ze op weg was naar een speciaal voor haar belegde zitting van de Inquisitie haar tas met boeken over de trappen van de school zeulde; hij dacht terug aan het lange losse haar dat ze in de derde en vierde had gedragen, Rossetti-stijl en daarna aan dat idiote punkhaar in Agfa-Color in de vijfde; hij dacht aan haar rol in Peer Gynt, hij dacht aan haar handen en haar ogen en hij dacht: als zij het nu eens was... Bijna volwassen, bijna van school... Was het dan niet het proberen waard?
Een halve fles whisky gaf het antwoord. Hij had plaats en tijd op de achterzijde van een absentenbriefje geschreven en het op het aanrecht gelegd. De volgende morgen had hij zijn eigen handschrift nauwelijks nog kunnen lezen maar toch een nieuw briefje gemaakt. Op school had hij zijn postvak helemaal leeggeruimd en het velletje diep achterin gelegd. En toen hij aan het eind van de dag de zoveelste reklamefolder voor de zoveelste allerbeste leermethode had verwijderd was het papiertje weg.
En nu zat hij hier; vijf voor acht.
En niet alleen dat, maar hij zat hier al haast een half uur. Waarom was hij niet een half uur te laat gekomen, half negen en dan eerst vanuit de straat naar binnen gespied. De straat was neutraal gebied. Dan had hij altijd nog kunnen beslissen. Nu nog opstaan en weggaan was niet meer mogelijk. Hij zou eens tegen haar opbotsen in de deuropening of op straat. Drogredenen! Hij wilde het! Aan deze tafel. Juist aan deze tafel. Nog een paar minuten.
| |
| |
Kamermuziek blijft honderd jaar goed.
Altijd weer nieuw en altijd hetzelfde.
Om klokslag acht uur piepte de deur van de taveerne In 't Goede Uur te Haarlem, rayon Noord-Holland. Viktor van Gigch zat met zijn rug naar de deur toe en bewoog zich niet. Een aantal papiertjes die een poosje voor hem op tafel hadden gelegen had hij weer opgeborgen in zijn portefeuille.
Hij keek voor zich en wachtte.
Er kwamen voetstappen over de oude plavuizen naderbij.
Het was een soort klikkend geluid, van leren hakken. Daarna doffere stappen toen de schoenen het houten opstapje namen naar de tafel waar Viktor roerloos zat.
- Dag meneer Van Gigch, zei een stem op vriendelijk-ironiese toon.
Het was een zwaardere stem dan Viktor had verwacht.
Hij perste de nagel van zijn duim diep in het vlees van zijn wijsvinger en keek op.
Naast hem stond Walter Fischer.
De jongeman knikte voortdurend met kleine schokjes van zijn hoofd en lachte breed.
Maar toen Van Gigch hem, een kort moment, strak aankeek, zag hij dat het eigenlijk geen lach was die zich op het gezicht van Walter Fischer aftekende, het was meer een grijns.
- Zal ik dan maar aanschuiven? vroeg hij toen.
|
|