De Tweede Ronde. Jaargang 6
(1985)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |
Drie romancesGa naar voetnoot*
| |
Romance sonámbulo
Verde que te quiero verde.
Verde viento. Verdes ramas.
El barco sobre la mar
y el caballo en la montaña.
Con la sombra en la cintura
ella sueña en su baranda,
verde carne, pelo verde,
con ojos de fría plata.
Verde que te quiero verde.
Bajo la luna gitana,
las cosas la están mirando
y ella no puede mirarlas.
Verde que te quiero verde.
Grandes estrellas de escarcha
vienen con el pez de sombra
que abre el camino del alba.
La higuera frota su viento
con la lija de sus ramas,
y el monte, gato garduño,
eriza sus pitas agrias.
Pero ¿quién vendrá? ¿Y por dónde...?
Ella sigue en su baranda,
verde carne, pelo verde,
soñando en la mar amarga.
| |
[Nederlands] | |
[pagina 206]
| |
- Makker, laat me met je ruilen:
jij mijn paard en ik je haardstee,
jij mijn zadel, ik je spiegel,
jij mijn mes en ik je mantel:
man, door de kloven van Cabra
kon ik nog bloedend ontsnappen...
- Jongen, kon ik het doen
dan sloot ik de koop op handslag.
Maar ik ben niet meer wie ik was,
en mijn huis is mijn huis niet langer.
- Man, ik wil nog waardig doodgaan
in een eigen bed, een stalen,
als het niet teveel gevraagd is,
tussen frisse witte lakens:
zie je niet van borst tot gorgel
hoe fataal ik ben gehavend?
- Ja, driehonderd zwarte rozen
heeft je witte hemd te dragen,
je bloed gutst over je sjerp,
het stinkt en sijpelt in vlagen,
maar ik ben niet meer wie ik was
en mijn huis is mijn huis niet langer.
- Help me dan boven te komen
tot aan de hoge veranda.
Help me naar boven! Help me
tot aan de groene veranda!
Balustrade van maanlicht
waar het water uit klatert.
De makkers, ze klimmen omhoog
op naar de verre veranda.
Ze laten een spoor na van bloed,
ze laten een spoor na van tranen.
Lichtjes van flakkerend blik
sidderden over de daken.
Duizend scherven tamboerijnen
doorvlijmden het dageraden.
| |
[Spaans]- Compadre, quiero cambiar
mi caballo por su casa,
mi montura por su espejo,
mi cuchillo por su manta.
Compadre, vengo sangrando,
desde los puertos de Cabra.
- Si yo pudiera, mocito,
este trato se cerraba.
Pero yo ya no soy yo,
ni mi casa es ya mi casa.
- Compadre, quiero morir
decentemente en mi cama.
De acero, si puede ser,
con las sábanas de holanda.
¿No ves la herida que tengo
desde el pecho a la garganta?
- Trescientas rosas morenas
lleva tu pechera blanca.
Tu sangre rezuma y huele
alrededor de tu faja.
Pero yo ya no soy yo,
ni mi casa es ya mi casa.
- Dejadme subir al menos
hasta las altas barandas;
¡dejadme subir!, dejadme
hasta las verdes barandas.
Barandales de la luna
por donde retumba el agua.
Ya suben los dos compadres
hacia las altas barandas.
Dejando un rastro de sangre.
Dejando un rastro de lágrimas.
Temblaban en los tejados
farolillos de hojalata.
Mil panderos de cristal
herían la madrugada.
| |
[Nederlands] | |
[pagina 207]
| |
Groen ik hunker naar je groen.
Groen de wind en groen de blaren.
De makkers, ze klimmen omhoog.
De briezen van verre laven
uit gal, kruizemunt en baziel
de mond met vreemdaardige smaken.
- Waar, makker, waar is je dochter,
je bittere dochter, makker?
Hoe vaak heeft ze naar je gesnakt,
Hoe vaak is ze blijven snakken:
wangen fris en zwarte haren
hoog op de groene veranda!
Op het gelaat van de put
wiegde ze traag, de gitaanse
van de zilverkoele ogen.
Groen van vlees en groen van haren
zweefde ze boven het water
aan een kleine pegel maanlicht.
En als een pleintje zo innig
pakte de nacht om haar samen.
Dronken guardias civiles
hebben op de poort geslagen.
Groen ik hunker naar je groen.
Groen de wind en groen de blaren.
Het scheepje buiten op zee
en schuil in de bergen het paard.
| |
[Spaans]Verde que te quiero verde,
verde viento, verdes ramas.
Los dos compadres subieron.
El largo viento dejaba
en la boca un raro gusto
de hiel, de menta y de albahaca.
¡Compadre! ¿Dónde está, díme,
dónde está tu niña amarga?
¡Cuántas veces te esperó!
¡Cuántas veces te esperara,
cara fresca, negro pelo,
en esta verde baranda!
Sobre el rostro del aljibe
se mecía la gitana.
Verde carne, pelo verde,
con ojos de fría plata.
Un carámbano de luna
la sostiene sobre el agua.
La noche se puso íntima
como una pequeña plaza.
Guardias civiles borrachos
en la puerta golpeaban.
Verde que te quiero verde.
Verde viento. Verdes ramas.
El barco sobre la mar.
Y el caballo en la montaña.
| |
Romance van de maan de maan
| |
Romance de la luna, luna
| |
[Nederlands] | |
[pagina 208]
| |
ze laat haar stralend tinnen
borsten zien, geil en gaaf.
- Maan, maan, maak dat je wegkomt!
Als de gitanen kwamen,
ze maakten uit je hart
ringen, en blanke hangers!
- Jong, laat me dansen, dansen!
En komen de gitanen,
jou vinden ze op het aambeeld
met je oogjes toe in slaap.
- Maan, maan, maak dat je wegkomt,
ik hoor de paarden draven!
- Jong, niet op mijn kraakhelder
smetteloos wit gaan staan!
Slaand op de trom van de vlakte
nadert de man te paard.
Het kind ligt in de smidse
met ogen toe in slaap.
Door olijvenloof treden
brons en droom, de gitanen.
De hoofden fier geheven,
de ogen loom van vaak.
Wat zingt de kleine katuil,
wat zingt hij op de tak!
De maan gaat langs de hemel,
een jongetje aan de hand.
Binnen de smidse wenen
weeklagend de gitanen.
De wind waakt er om heen.
Enkel de wind die waakt.
| |
[Spaans]y enseña, lúbrica y pura,
sus senos de duro estaño.
- Huye luna, luna, luna.
Si vinieran los gitanos,
harían con tu corazón
collares y anillos blancos.
- Niño, déjame que baile.
Cuando vengan los gitanos,
te encontrarán sobre el yunque
con los ojillos cerrados.
- Huye, luna, luna, luna,
que ya siento sus caballos.
- Niño, déjame, no pises
mi blancor almidonado.
El jinete se acercaba
tocando el tambor del llano.
Dentro de la fragua el niño
tiene los ojos cerrados.
Por el olivar venían,
bronce y sueño, los gitanos.
Las cabezas levantadas
y los ojos entornados.
Cómo canta la zumaya,
¡ay, còmo canta en el árbol!
Por el cielo va la luna
con un niño de la mano.
Dentro de la fragua lloran,
dando gritos, los gitanos.
El aire la vela, vela.
El aire la está velando.
| |
[pagina 209]
| |
De overspeligeIk bracht haar naar het oevergras
denkend dat het een meisje was
maar ze bleek al echtgenote.
Het was de Santiagonacht
en haast als afgesproken.
De straatlantarens doofden uit.
De krekels zijn ontstoken.
De laatste straathoeken voorbij
voelde ik haar slapende borsten.
Ze zijn als hyacinthen
op slag voor me ontloken.
Haar kraakheldere rokken
klonken mij in de oren
als banen ruisende zijde
waar tien messen door tornen.
Zonder maan in hun kruinen
rijzen de bomen hoger
en ver van de oever blafte
heel een horizon honden.
Voorbij de wilde bramen,
de biezen en manshoge dorens,
onder haar haren los
groef ik een holte in de bodem.
Ik ging mijn das afdoen.
Zij haar rok openknopen.
Ik mijn revolverriem af.
Zij haar vier keursjes open.
Nooit kan jasmijn of schelp
op een zo fijn huidje bogen
en geen raam in het maanlicht
kan zo zacht glanzend ogen.
Haar dijen als schuwe vissen
zijn mij langszij geschoven,
half in koelte bevangen,
half gloeiende van boven.
Die nacht heb ik als ruiter
| |
La casada infiel
Y que yo me la llevé al río
creyendo que era mozuela,
pero tenía marido.
Fué la noche de Santiago
y casi por compromiso.
Se apagaron los faroles
y se encendieron los grillos.
En las últimas esquinas
toqué sus pechos dormidos,
y se me abrieron de pronto
como ramos de jacintos.
El almidón de su enagua
me sonaba en el oído
como una pieza de seda
rasgada por diez cuchillos.
Sin luz de plata en sus copas
los árboles han crecido,
y un horizonte de perros
ladra muy lejos del río.
Pasadas las zarzamoras,
los juncos y los espinos,
bajo su mata de pelo
hice un hoyo sobre el limo.
Yo me quité la corbata.
Ella se quitó el vestido.
Yo el cinturón con revólver.
Ella sus cuatro corpiños.
Ni nardos ni caracolas
tienen el cutis tan fino,
ni los cristales con luna
relumbran con ese brillo.
Sus muslos se me escapaban
como peces sorprendidos,
la mitad llenos de lumbre,
la mitad llenos de frío.
Aquella noche corrí
| |
[Nederlands] | |
[pagina 210]
| |
de mooiste rit genoten,
op parelmoeren merrie
zonder breidel of sporen.
De dingen die ze me zei
als man houd ik dat voor me,
met waarheid welverstaan
houd ik me sober in woorden.
Besmuikt van zoenen en zand
hielp ik haar weer naar boven.
De lissen met hun zwaarden
bleven de wind bestoken.
Ik deed wat mij te doen stond
als echte gitaan geboren.
Ik schonk haar een borduurlap,
strogeel, nog wel een grote -
aan liefde wou ik niet
want zij was een echtgenote
die zei dat ze een meisje was
toen ik haar bracht naar het oevergras.
| |
[Spaans]el mejor de los caminos,
montado en potra de nácar
sin bridas y sin estribos.
No quiero decir, por hombre,
las cosas que ella me dijo.
La luz del entendimiento
me hace ser muy comedido.
Sucia de besos y arena,
yo me la llevé del río.
Con el aire se batían
las espadas de los lirios.
Me porté como quien soy.
Como un gitano legítimo.
La regalé un costurero
grande, de raso pajizo,
y no quise enamorarme
porque teniendo marido
me dijo que era mozuela
cuando la llevaba al río.
|