Tsjip/Letteren. Jaargang 12
(2002)– [tijdschrift] Tsjip/Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| ||||||||||||
De canon voorbij
| ||||||||||||
Van tekst naar context in de literatuurgeschiedenisSinds de jaren zestig van de vorige eeuw is de bestudering van de literatuurgeschiedenis pluriformer geworden. Een belangrijke accentverschuiving was die van de literatuur zelf naar haar context, de wereld van de auteurs, hun uitgevers en hun lezers. Deze verschuiving heeft de nadruk gelegd op het functioneren van literatuur: wat bedoelde een auteur bewust en onbewust met een tekst, welke plaats wilde hij of zij innemen tegenover collega's, werd de tekst eigenlijk wel gelezen en door wie dan? Het begrip literatuur heeft daarmee een verruiming ondergaan van geïsoleerde, op zichzelf gerichte grootheid naar alle teksten die als literatuur bedoeld zijn, of dat nu hooggestemde verzen en drama's zijn of huis-, tuinen keukenpoëzie, jeugdliteratuur en verstrooiende romans. Ook auteurs die niet naar de top konden of wilden reiken schreven voor een publiek en hadden dus een functie voor hun werk in gedachten. Juist die functie interesseert de huidige literatuurhistorici. Ze zijn opzoek naar de ideologieën van de auteurs: welke beeldvorming over hun eigen cultuur en andere culturen stralen ze uit, welke opvattingen hebben ze over godsdienst, politiek, handel en sociale verhoudingen. De consequentie van deze vragen is dat de close reading-methode om teksten te analyseren niet meer voldoet; ze zet de lezer wel op het spoor van gegevens, maar die moeten aangevuld worden met andere, buitentekstuele zaken. Welke dat zijn en hoe ze geïnterpreteerd moeten worden hangt samen met het soort literatuur: bij teksten voor intellectuele lezers spelen (gedeeltelijk) andere zaken mee dan bij die voor eenvoudiger publiek. De literatuurgeschiedenis is zo nog complexer geworden dan ze al was. Het is bijvoorbeeld duidelijk dat de oude canon met topauteurs een vertekend beeld van de werkelijkheid geeft. Er zijn veel meer schrijvers en soorten literatuur, die allemaal hun eigen plaats innemen tussen andere culturele en maatschappelijke verschijnselen. | ||||||||||||
Van tekst naar context in het onderwijsOp veel plaatsen in het onderwijs zijn de consequenties van de nieuwe inzichten getrokken. Zo kreeg het vak jeugdliteratuur erkenning en kwam er aandacht voor de onderbelichte vrouwelijke auteurs. Belangrijk was ook dat de professionele literatuurhistorici, doorgaans werkzaam in universitaire kringen, probeerden het bredere publiek op te zoeken. Dat gebeurde bijvoorbeeld in Nederlandse literatuur, een geschiedenis, een verzameling korte essays bij data uit de literatuurgeschiedenis van de Middeleeuwen tot de jaren 1990, en in Met en zonder lauwerkrans, een bloemlezing over schrijfsters tussen 1550 en 1850, met gemoderniseerde teksten. Ook voor het voortgezet onderwijs kwam er nieuw materiaal, zoals de series Het literaire leven, Bulkboek en Griffioen. Dit materiaal bereikt de doelgroep ech- | ||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||
ter maar gedeeltelijk, onder andere omdat het niet gedidactiseerd is en de docenten dus zelf werkvormen en opdrachten moeten verzinnen. Nu doen docenten zoiets graag, maar ze hebben weinig tijd, zeker met de beslommeringen van het studiehuis. Bovendien durven ze de overstap naar de contextuele benadering en al die nieuwe teksten vaak niet goed aan omdat ze er zelf geen onderwijs in gehad hebben. Zelfs aanstekelijke handleidingen als Cor Geljons Literatuur en leerling helpen daar weinig aan. Een ander punt is de geringe aandacht die literatuur nog kan krijgen in het studiehuisprogramma Nederlands. Voor de literatuurgeschiedenis is de beperking tot fragmenten die in methoden als Laagland gepresenteerd worden aantrekkelijk: zo krijgen de leerlingen tenminste enig idee van chronologische ontwikkelingen. Of ze er echt een indruk van een tijdvak of een boek aan overhouden, valt echter te betwijfelen. De situatie is niet gemakkelijk. Enerzijds geeft de verruiming van het begrip literatuur en de koppeling aan de context kansen voor aantrekkelijk onderwijs voor de groep tussen twaalf en achttien en doen vakmensen hun best nieuwe leermiddelen aan te bieden. Anderzijds zitten de docenten klem tussen de vele omstandigheden die om aandacht schreeuwen. Vooral de historische literatuur, altijd al stiefkind, dreigt een verschoppeling te worden. Om de impasse te doorbreken, hebben de Leidse neerlandici Frits van Oostrom en Hubert Slings het initiatief genomen om met docenten uit het voortgezet onderwijs teksten uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis te bewerken voor het studiehuisonderwijs (havo en vwo, zowel klassikaal als individueel). Zo ontstond de reeks ‘Tekst in Context’, die inmiddels drie delen over middeleeuwse literatuur en twee over de periode 1500-1800 telt.Ga naar voetnoot2 Aan de hand van die laatste twee schetst dit artikel een signalement van de reeks. | ||||||||||||
Wilhelmus en de anderen: de artistieke cultuurHet deel Wilhelmus en de anderen. Nederlandse liedjes 1500-1700 is opgebouwd rond zes thema's: de Tachtigjarige Oorlog, het zeemansleven, de religie, de liefde, maatschappijkritiek en de feestcultuur. De thema's worden verklankt in eenentwintig liedjes, die een meerdimensionaal beeld van de maatschappij geven, niet alleen van Willem van Oranje en de maatschappelijke bovenlaag, maar ook van gewone mensen. De liedkeuze is dan ook gevarieerd: van het verheven ‘O kerstnacht schoner dan de dagen’ van Vondel en ‘Een liedeke van Elisabeth’, over het inquisitieproces tegen een doopsgezinde vrouw, tot alledaagse kroegliedjes en zeemansliedjes. Ook de literaire verschillen krijgen hun kans: Bredero's bekende tafereeltjes van oude mannen die jonge meisjes willen versieren staan naast klassiekers als ‘Het daget in den oosten’ uit het Antwerps liedboek en Hoofts ‘Reine liefd’ kan niet vergaan’ (‘Als Jan Sijbrecht zou belezen’). De teksten zijn herspeld en vertaald en door de groep Camerata Trajectina opgenomen op een (bijgeleverde) cd. Bij een aantal liedjes is de hedendaagse muzieknotatie afgedrukt en daarnaast zijn er tal van illustraties, zodat de brede artistieke cultuur van de zestiende en zeventiende eeuw tot leven komt. Om verschillende redenen zijn liedjes als uitgangspunt gekozen. De directheid van veel liedteksten biedt de kans om aan te sluiten bij de belevingswereld van de leerlingen. Liedjes illustreren verder een kernpunt uit de vroegmoderne cultuur: de contrafacttraditie, waarin melodieën op grote schaal herbruikt werden voor nieuwe teksten. Kort als die vaak zijn, nemen ze relatief minder lestijd in beslag. Via de groepering rond thema's wordt differentiatie mogelijk: na het eerste, algemene hoofstuk kan uit de andere vijf gekozen worden. Er kan zowel in kleinere en grotere groepen als individueel gewerkt worden. | ||||||||||||
VoorbeeldenTer illustratie van de aanpak geef ik enkele voorbeelden. Het eerste hoofdstuk gaat over algemene achtergronden: de Tachtigjarige oorlog, de Nederlandse Republiek en het begrip Gouden Eeuw. Centrale tekst is hier het ‘Wilhelmus’. De toelichting, zoals steeds in Tekst in Context in lopende tekst en afzonderlijke kadertjes, gaat in op de propagandafunctie van het lied en op de begrippen geuzenlied en acrostichon. De cd brengt het ‘Wilhelmus’ op de oorspronkelijke melodie van een katholiek Frans lied, extra tergend voor de Spanjaarden. Op diezelfde melodie maken vervolgens ‘Spaanse hoeren’ hun opwachting, zodat het verschijnsel contrafact geïllustreerd wordt. Bovendien doet de propagandamachine ook hier zijn werk. Deze ‘Spaansen’ zijn Nederlandse liefjes van soldaten in het Spaanse leger, ze worden afgeschilderd als landverraadsters. Als de vijand zich terug moet trekken is hun luizenleventje voorbij. De dames en hun vroegere vriendjes schelden er flink op los en zo creëert de auteur een tegenstelling met het ‘Wilhelmus’. Bij het lied is een schilderij afgebeeld van een marketentster met soldaten, dat de sfeer in een soldatenkamp weergeeft. In de opdrachten voor de leerlingen wordt aangestuurd op begrip van de gehele cultuur door samenspel van de historische en artistieke componenten. Ook actualisering en creativiteit komen aan bod. Zo wordt bij het ‘Wilhelmus’ gevraagd naar de overeenkomsten tussen de bijbelse David en Oranje. Een | ||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||
van de creatieve opdrachten vraagt een pamflet van maximaal 300 woorden vanuit Spaans gezichtspunt, om twijfelaars in het Nederlandse kamp te overtuigen dat Oranje een mislukkeling en Alva een terechte overwinnaar is. Bij een andere opdracht wordt een opstandige liedtekst op een bestaande melodie geschreven, met een acrostichon erin. Bij de Spaanse hoeren moeten de leerlingen beargumenteren of het principe van lering en vermaak is toegepast. Elk hoofdstuk biedt een heel aantal opdrachten, zodat selectie mogelijk is. Om een verder idee te geven kies ik enkele voorbeelden uit het hoofdstuk ‘Niet alle dagen feest’, over de relatie tussen werk en ontspanning. Daarin staat het lied ‘Driekoningenvreugd’, met een schilderij van Jan Steen. Driekoningendag, 6 januari, was in de zestiende en zeventiende eeuw een populair feest, vooral in katholieke kring. Net als tegenwoordig trokken groepjes kinderen zingend langs de deuren met een brandende kaars, lampionof ster; ze werden beloond met snoepgoed. Het feest hing ook samen met de winterse overlevingsrituelen van eten en drinken. Zoals veel seizoensfeesten had driekoningen carnavaleske trekken: de normale gezagsverhoudingen golden voor even niet en iedereen moest luisteren naar de nieuwe koning. Die werd gekozen in een toneelstukje: de deelnemers trokken een lootje en speelden de rol die daarop stond. De grap was dat iedereen op bevel van de koning bij elk refrein een flinke slok nam. Het spel werd vaak in kroegen gespeeld, zoals Steen afbeeldt. De leerlingen moeten op het schilderij de rollen uit het lied aanwijzen. De uitbundige driekoningenviering leidde tot kritiek uit anti-roomse kringen en ook uit het roomse kamp zelf. Deze kritiek komt ook naar voren op het schilderij: de aanvoerder van het beschonken gezelschap is een kind, dat net zo volgegoten wordt als de volwassenen. De losbandigheid is echter slechts tijdelijk. Het gewone dagelijkse leven hoort juist ingetogen te zijn, maken Steen en de anonieme auteur duidelijk. De sociale normering die door kunst wordt uitgedragen komt in Wilhelmus en de anderen herhaaldelijk naar voren. De leerlingen worden zo naar de samenleving waarin de cultuur functioneerde gevoerd. Het driekoningenlied volgt op Vondels ‘O kerstnacht schoner dan de dagen’ (uit het toneelstuk Gijsbreght van Aemstel) en de toelichtende teksten gaan in op de viering van de kersttijd en de moeilijkheden rond de première van het stuk in 1638 vanwege de vermeende roomse scènes. De opdrachten zijn Vondels uitbeelding van koning Herodes, de joodse stammoeder Rachel en de Christus-figuur te beschrijven en regie-aanwijzingen te maken voor een opvoering van het lied. | ||||||||||||
Consequenties van contextualiseringHet uitgangspunt van Tekst in Context is dat literatuur begrijpelijker wordt in samenhang met haar maatschappelijke en artistieke achtergrond. Daarom beperkt de methode zich bewust niet strikt tot de teksten. Het gevaar is natuurlijk wel dat het literatuuronderwijs zo een geschiedenisles wordt. Dosering is dus vereist. In Wilhelmus en de anderen blijven de toelichtingen steeds bij de kern van een lied. Ze gaan niet over nevenverschijnselen of details van het soort ‘ook leuk om te weten’ of ‘hier speelden ook x en x mee’. De artistieke cultuur blijft steeds het richtpunt, via tekst, muziek en beeldende kunst. Afhankelijk van de tijdsbesteding en keuze van thema's kan een bepaald onderwerp uiteraard ruimer belicht worden; die keuze is aan de gebruiker. Deze aanpak heeft wel consequenties. Om er twee te noemen: past de brede artistieke opzet van Wilhelmus en de anderen niet beter bij een vak als CKV-1 en, een zwaardere vraag, is dit wel echte literatuur? De eerste vraag valt prak- | ||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||
tisch te beantwoorden. Natuurlijk is dit boek geschikt voor CKV-1 en bijvoorbeeld ook voor poëzie en literatuur. Sterker nog: er is bewust ingespeeld op de vraag naar materiaal die uit het onderwijs voor deze onderdelen verwacht kon worden. Dit soort vakken wortelt in dezelfde grond: de cultuur van een periode en/of een gebied, en de onderwijsmethode is erop gericht het besef van de samenhang tussen culturele en maatschappelijke verschijnselen te activeren. De tweede vraag, ‘is dit wel literatuur?’, raakt de kern van de contextualisering: met de verruiming van het begrip literatuur komen meer teksten in aanmerking voor literatuuronderwijs. In Wilhelmus en de anderen leidde dit tot aandacht voor alledaagse liedjes en in het vijfde deel van Tekst in Context, Verhalen over verre landen. Reizen op papier 1600-1800 is deze lijn doorgetrokken. | ||||||||||||
Verhalen over verre landen: teksten over vreemdelingenIn Verhalen over verre landen zijn vijf, in modern Nederlands vertaalde, prozateksten opgenomen die de expansie van de Nederlandse Republiek tussen 1600 en 1800 illustreren. De nadruk valt op de Nederlandse beeldvorming over de ‘andere’ volken. Dit onderwerp is gekozen met het oog op de multiculturele actualiseringsmogelijkheden. De thematiek wordt gevormd door de andere wereld die wordt afgebeeld. Het inleidende hoofdstuk beschrijft de algemene situatie in handel, reizen en reisverslagen aan de hand van Gerrit de Veers dagboek van de overwintering op Nova Zembla; daarna kan gekozen worden uit de Indische wereld in het Journael van schipper Bontekoe; het leven in Noord-Afrika, door de ogen van een Nederlandse slaaf in Algiers; de Zuid-Afrikaanse situatie via de dagboeken van twee zussen onderweg naar de Oost, en het Australische continent in het achttiende-eeuwse verhaal Krinke Kesmes. In elk hoofdstuk wordt de leerling geconfronteerd met de Nederlandse visie op de ‘vreemdelingen’, bijvoorbeeld de Noord-Europese volken rond 1600. Gerrit de Veer vertelt hoe tijdens hun barre wintertocht een Lap het contact tussen uiteengeraakte Nederlandse groepen herstelt. Hoewel hij ruim beloond wordt, wordt hij tegelijkertijd verdacht van tovenarij omdat hij zich zo snel door de sneeuw voortbeweegt. De Lap heeft zijn ski's blijkbaar buiten beeld gehouden, want dat was het geheim van de smid.
De buitenlanders waren niet altijd behulpzaam. Met name in het Middellandse Zeegebied kregen VOC-schepen vaak te maken met zeerovers en islamitische machthebbers. Het dagboek van een Hollandse koopman-slaaf in Algiers geeft een goed beeld van de reacties van iemand die een bevreemdend normenen waardenpatroon opgedrongen krijgt. De islamitische godsdienst en leefwijze vervullen de Nederlander met een afschuw die zijn superioriteitsgevoel illustreert. Diezelfde superioriteit spreekt uit het gedrag van schipper Bontekoe's mannen tijdens de tocht die dankzij de jeugdboekbewerking van Johan Fabricius zo beroemd is geworden. God is met de Nederlanders en de vreemde volken zijn al gauw verdacht: de dreigende Sumatranen bijvoorbeeld, die niets anders doen dan hun de blanke indringers van hun grondgebied verdrijven, worden vergeleken met de bulleman, oftewel de duivel. Ook de zussen Lammens, die in 1736 in Zuid-Afrika aandoen, verbloemen hun afschuw van de huidskleur en kleding van slaven en vrouwen niet. De liplappen (vrouwen van gemengd bloed) zijn in hun ogen niet beter dan de vrouw van de bijbelse Lot. Een Lap op ski's
Ook in dit boek worden dus de sociale patronen in beeld gebracht, met name het chauvinisme van de Nederlanders en de hiërarchische verhoudingen in hun samenleving. Ze worden geplaatst tegen de achtergrond van het renaissancistische humanisme en de Verlichting, stromingen die zich richtten op ontwikkeling van het zelfbewustzijn en tolerantie tegenover de medemens. De teksten maken de spanning tussen deze idealen en de praktijk duidelijk. In literair opzicht valt de nadruk op het proza. Dagboeken en reisjournalen lijken misschien niet geschikt voor literaire observaties, maar de praktijk leert anders. Deze media illustreren een belangrijk aspect van de leescultuur, de populariteitskwestie. De combinatie van spanning, avonturen, ellende, superiorititeit en een relatief eenvoudig taalgebruik zorgde voor een geweldige verkoop van reisteksten. De leerling leest dus wat een gewone Nederlander van toen ook las en schreef. Verder | ||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||
laten juist dit soort teksten goed zien hoe fictie tot stand komt. Het verslag van Bontekoe bijvoorbeeld is een verhaal met een mythisch tintje geworden: uitgever Deutel gaf het een bijbels kader mee. Om het gevoel voor fictie en stijl te ontwikkelen moet in een van de opdrachten een stukje uit Bontekoe's tekst herschreven worden in de stijl van Fabricius' beroemde bewerking De scheepsjongens van Bontekoe, waaruit een afbeelding en een fragment is oopgenomen. Tegenover de spectaculaire aspiraties van Deutel/Bontekoe staat de bescheidenheid van de Lammens-zussen: zij schreven hun dagboek voor vrienden en drukken die op het hart geen opsmuk te verwachten. Deze bescheidenheid past in het van vrouwen verwachte gedragspatroon, maar merkwaardigerwijs is hun tekst juist door de saaiheid van het leven aan boord van een VOC-schip fascinerend. Ook hier kans op smaakontwikkeling dus. Verhalen over verre landen sluit af met een echt fictief, dat wil zeggen grotendeels fictief, reisverhaal, een gedeelte uit de achttiende-eeuwse roman Krinke Kesmes van Hendrik Smeets, die zich afspeelt in Australië. Dit imaginaire reisverhaal brengt nogmaals het verschil tussen feit en fictie aan de orde en vormt verder een illustratie van het begrip utopie en de idealen van de Verlichting. Samenvattend: zowel in Wilhelmus en de anderen als in Verhalen over verre landen krijgt de leerling een beeld van de samenhang tussen tekst en context in de Nederlandse literatuurgeschiedenis: genres, auteurs en thematiek worden geplaatst in de culturele en historische context. De opdrachten stimuleren het begrip van de samenhang en zetten ook aan tot actualisering en creatieve verwerking. De methode biedt de mogelijkheid tot differentiatie, door keuze in thema's en opdrachten. | ||||||||||||
En de canon?Tekst in Context illustreert dat ook teksten van minder hoog literair niveau een goed beeld van de literatuurgeschiedenis geven. Vaak sluiten ze bovendien in thematiek beter aan bij de belevingswereld van de leerling dan bijvoorbeeld Hoofts Granida, Huygens' gedichten of Vondels Gijsbreght en Lucifer, die eigenlijk niet voor de leeftijdsgroep van de middelbare school geschreven zijn. Maar het zou een misverstand zijn te denken dat de traditionele canon, en zeker de schoolcanon, onbruikbaar is voor het voortgezet onderwijs. Het geheim van goed literatuuronderwijs is dat het enthousiasmerende en informatieve teksten brengt. Beroemde literatuur voldoet heel vaak aan die twee voorwaarden, en als ze op het juiste moment wordt aangeboden zullen die hun werk doen. Toppers als Karel en Elegast en Reinaert de Vos zijn om die reden in Tekst in Context opgenomen en beleven ook daar het verwachte succes. Binnenkort zal nog een klassieker, Hoofts Warenar, verschijnen, de komedie over de mismoedige Amsterdamse vrek en zijn ongehuwd zwangere dochter. Het lachwekkende geharrewar over een pot met geld en de parade van huwelijkskandidaten biedt de kans om de sociale problemen rondom huwelijk en bezit in de zeventien-de-eeuwse Republiek te tonen. Literair illustreert het stuk treffend de imitatiecultuur van de Renaissance en de toneelpraktijk in Amsterdam. Ook in Verhalen over verre landen en Wilhelmus en de anderen heeft de canon zijn plaats gevonden, onder meer via Bontekoe's Journael, het ‘Wilhelmus’ en Vondels ‘Kerstnacht’. Dat dergelijke stukken nog steeds indruk maken, blijkt uit een laatste voorbeeld: Bredero's ‘Enigheid is armoe’. In de tests die voor Wilhelmus en de anderen zijn uitgevoerd doet deze vrolijke smartlap, met haar eeuwige thema (wie alleen is, heeft het zwaar, of: welke levensvorm kies ik) het bijzonder goed bij de leerlingen. | ||||||||||||
Tot slotDe verruiming van het literatuurbegrip die door de contextualisering teweeg is gebracht geeft docenten meer mogelijkheden om literatuur te verbinden met het werkelijke leven en om teksten te kiezen die inspelen op de situatie van de leerling. Zo kan de cirkel gesloten worden en kan het voortgezet onderwijs heel goed aansluiten bij de recente vakontwikkelingen. De instroom van die ontwikkelingen wordt bovendien bevorderd doordat studenten van nu onderwijs krijgen in de samenhang tussen literatuur en maatschappelijk-culturele context. Bovendien worden zij getraind in het populariseren en doorgeven van wetenschappelijke kennis. De boeken die ik hier belicht heb, zijn mede ontworpen in doctoraalcolleges aan de universiteiten van Amsterdam, Utrecht, Nijmegen en Leiden. Binnen de bachelor-masterstructuur die vanaf 2002 start, zullen studenten zich via een duaal traject van studeren en werken voorbereiden op een onderwijscarrière. Daar liggen grote kansen voor intensivering van de contacten tussen literatuurhistorici en docenten. Om nog eenmaal aan te haken bij Tekst in Context: op dit moment wordt het klankbord gevormd door docenten waarmee de samenstellers al contacten hadden. Zij geven uiterst nuttige reacties en suggesties. Het zou nog beter zijn als deze weg wat systematischer bewandeld kon worden: het maken van onderwijsmateriaal is immers niet hetzelfde als ermee werken. Uitbreiding van de discussie zal bovendien hopelijk ook andere schooltypen dan havo en vwo in beeld brengen. | ||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||
Lia van Gemert is hoogleraar Historische Nederlandse letterkunde na 1500 aan de Universiteit Utrecht. Zij is een van de samenstellers van de reeks Tekst in Context. | ||||||||||||
Gebruikte literatuur
|
|