Verschillende niveaus in jeugdliteratuur
Ruud Kraaijeveld geeft aan dat fictie sinds 1998 een apart kerndoel is geworden voor alle leerlingen. Meestal worden discussies over de vormgeving van literatuuronderwijs gevoerd met in het achterhoofd de bovenbouw havo/vwo. Dat is de groep leerlingen die enthousiast te krijgen is voor literatuur en die literatuur op waarde kan schatten. Natuurlijk is dit niet de officiële richtlijn voor de vormgeving van literatuuronderwijs, maar in de praktijk werkt het vaak zo. De workshop van Kraaijeveld gaat in op hoe literatuur onderwezen kan worden aan leerlingen in de onderbouw en in het vmbo. Een groep waarvan men aanneemt, al dan niet ingegeven door de dagelijkse praktijk, dat ze niet geïnteresseerd is in lezen en aan literatuur geen behoefte heeft.
Voor deze groep leerlingen is het belangrijk in te kunnen schatten ‘hoe ver’ ze zijn. Veel leraren zijn terecht huiverig om jeugdliteratuur in te delen in verschillende niveaus. Niettemin moet er gekozen worden welk literatuuronderwijs aan welke groep wordt aangeboden. Daarmee hangt samen dat niet alleen de mate van kennis en begrip - de moeilijkheidsgraad van de vragen - per onderwijsniveau verschilt, maar dat ook het corpus literaire teksten wordt gedifferentieerd. Zoals Kraaijeveld het noemt: je kunt niet in alle groepen Harry Mulisch behandelen, voor sommigen is dat gewoon te ingewikkeld.
Kraaijeveld stelt voorop dat ondanks alles elke leerling een rudimentaire interesse heeft in literatuur. Iedereen heeft fantasie, iedereen heeft een bepaalde neiging tot escapisme en het is zaak daar als docent op in te spelen. Niet door de taal van de leerling te spreken, die spreek je namelijk niet, maar door te appelleren aan de fantasie en de belevingswereld van de leerling. Dat kan al heel eenvoudig door bijvoorbeeld persoonlijke vragen te stellen in plaats van analytische: ‘Met de hoofdpersoon is nu dit gebeurd. Hoe zou jij je voelen als dit zou gebeuren?’ Dit is een vraag die al veel duidelijker appelleert aan de belevingswereld van de leerling dan het abstractere ‘Hoe voelt de hoofdpersoon zich als er dit gebeurt?’
Kraaijeveld geeft gedurende de workshop een indrukwekkende hoeveelheid van dit soort praktische tips over hoe men voor de klas met literatuuronderwijs om kan gaan. Behalve als steller van evaluatieve vragen speelt de docent ook een belangrijke rol als bemiddelaar tussen tekst en leerling. Om die rol goed te kunnen spelen, verdient het aanbeveling goed op de hoogte te zijn van de contemporaine jeugdliteratuur en om in het corpus jeugdliteratuur verschillende niveaus te onderscheiden. Die niveaus moeten in de juiste volgorde doorlopen worden.
De leesbasis, het laagste niveau om het zo maar eens te zeggen, wordt gevormd door boeken als De Kameleon. Het tweede niveau, voorheen wel de Hartman-Beckman-Terlouw-groep genoemd, bestaat uit auteurs als Carry Slee, Paul van Loon en Ellen Thijsinger. Het ‘hoogste’ niveau wordt gevormd door auteurs als Imme Drost en Peter van Gestel. Deze indeling is voor een belangrijk deel verankerd in de praktijk: het is het grove gemiddelde van leeservaringen van middelbare scholieren uit de lagere categorieën.
Een belangrijke indicator voor de verschillende niveaus is de mate van abstractie en het gebruik van metaforen. Om de moeilijkheidsgraad van boeken te bepalen, kunt u bijvoorbeeld kijken naar hoe verschillende gevoelens worden uitgedrukt. Staat er ‘En Tessa voelde zich zo rot, ze was zo verschrikkelijk verdrietig,’ dan is de kans groot dat het boek van redelijk laag niveau is. Worden de gevoelens wat abstracter verwoord of zijn de vergelijkingen wat poëtischer, dan zal ook het algemene niveau meestal wat hoger liggen. Het indelen van literatuur in verschillende niveaus is een hachelijke zaak en wetenschappelijk een riskante onderneming. Het doel is dan ook niet het doen van objectieve uitspraken over welke literatuur ‘het beste’ is, het doel is de bemiddeling tussen tekst en leerling te vereenvoudigen. Vraag gewoon eens wat leerlingen zoal gelezen hebben en vraag dan wat ze ervan vonden. Als dat niet voldoende informatie oplevert, behandel dan een boek uit de middenklasse klassikaal en kijk goed