| |
| |
| |
Kader Abdolahs Spijkerschrift in klas en leeskring
Onder de auteurs van allochtone herkomst neemt Kader Abdolah een opvallende plaats in: hij is duidelijk de meest succesvolle. Op 24 januari werd hij op de Katholieke Universiteit Brabant in Tilburg onderscheiden met de E. du Perron-prijs. Zijn laatste roman, Spijkerschrift, stond lang in de boekentoptien. Reden voor een bespreking van dat boek, en het overige werk van Abdolah, die ooit omschreven werd als ‘de ideale asielzoeker’.
Joop Dirksen
Kader Abdolah werd in 1954 geboren in Arak, in Perzië, of Iran. Zijn vader was een doofstomme tapijtknoper uit de streek Farahan. Een verre voorvader, ene Mirza Abolghasem Ghaemnaghem Farahani, die rond 1870 premier van het toenmalige Perzië was, was een beroemd dichter, die door de handlangers van de toenmalige sjah werd vermoord. Sindsdien is de familie ‘in de versukkeling’ geraakt. Maar de literatuur, het vertellen van verhalen zit de Perzen sowieso meer in het bloed dan ons Nederlanders, en Abdolah trad al vroeg in de voetsporen van zijn beroemde voorvader. Hij schreef een aantal romans over de Hasanaks in Koerdistan, de mensen die door Khomeiny waren vermoord.
Als student natuurkunde aan de Universiteit van Teheran raakte Kader Abdolah betrokken bij het linkse verzet tegen de sjah. Toen die door ayatollah Khomeiny verdreven werd, bleek de terreur gewoon door te gaan en werden de linkse studenten nog steeds opgejaagd en vervolgd. Abdolah moest uiteindelijk vluchten en kwam in 1988 min of meer toevallig in Nederland terecht. Hij debuteerde hier in 1993 met de verhalenbundel De adelaars, in 1995 gevolgd door De meisjes en de partizanen. In 1997 publiceerde hij zijn eerste roman De reis van de lege flessen. Zijn columns in de Volkskrant bundelde hij in 1998 onder de naam waarmee hij ze in de krant steeds ondertekent, Mirza. In 2000 verscheen zijn tweede roman, Spijkerschrift.
‘Kader Abdolah’ is overigens een pseudoniem, het is de naam van een omgekomen studievriend. Ook ‘Mirza’ is een pseudoniem. Het woord betekent: chroniqueur, en het was tevens de naam van zijn befaamde voorouder. Abdolahs echte naam is Hossein Sadjadi Ghaemnagham Farahani.
| |
Spijkerschrift
De roman Spijkerschrift bestaat uit drie delen; deel een en deel drie hebben
Kader Abdolah (foto: Harry Pierik)
beide de titel ‘Spelonk’, deel twee heet ‘Nieuwe grond’. Deel een begint met een in cursief gezet verhaal, afkomstig uit de Koran: een paar mannen die vanwege hun geloof achtervolgd worden, zoeken hun toevlucht in de grot Kahaf. Van vermoeidheid vallen ze in slaap. Als ze wakker worden, zien ze dat ze oud zijn geworden en hun baard is grijs en lang. Een van hen neemt een munt en gaat heimelijk naar de stad. Hij ziet dat alles veranderd is. Ze blijken driehonderd jaar te hebben geslapen. De bedoeling van dit verhaal op deze plaats in het boek wordt verderop helder.
| |
| |
We maken we kennis met de alwetende verteller die Ismaiel bij ons introduceert, de zoon van de doofstomme Aga Akbar. De alwetende verteller zegt helaas niet in staat te zijn de notities van Aga Akbar te ontcijferen. Hij vertelt het levensverhaal van Aga tot op het moment dat Aga's zoon Ismaiel oud genoeg is geworden om het vertellen van hem over te nemen, maar kondigt alvast zijn terugkeer aan op het einde van het verhaal. Daar zal hij noodgedwongen de vertellersrol weer over moeten nemen van Ismaiel.
Deze ietwat ingewikkelde verhaalconstructie moet associaties opwekken met de Max Havelaar, een boek dat Abdolah tijdens zijn studie Nederlands aan de Universiteit van Utrecht erg is gaan waarderen - en dat is in Spijkerschrift goed te merken!
Aga is door een edelman verwekt bij een dienstmeisje. Zij weet van de vader gedaan te krijgen dat zijn zoon zijn naam mag dragen. Als Aga's moeder sterft, neemt de dichter Kazem Gan de zoon onder zijn hoede en leert hem te ‘schrijven’ in een zelf ontworpen spijkerschrift, om zo zijn doofstomzijn enigszins te kunnen compenseren. Aga heeft zo tenminste een uitlaatklep voor zijn emoties.
De politieke situatie, waar Aga overigens amper benul van heeft, wordt voor de lezer uiteengezet: de sjah, die in een heel hoog tempo zijn land wil verwestersen, wil moderniseren en dwingt zijn onderdanen tot allerlei ‘breuken’ met de traditie, de oude cultuur, wat heel wat verzet oproept. Hij laat door het hele land spoorwegen aanleggen. Aga krijgt daarmee te maken als de aanleg van die spoorweg problemen ondervindt bij de Saffraanberg, de heilige berg net buiten Aga's dorp. Alle mannen uit het dorp worden ingezet om met de hand de spoorweg om te leiden om de Heilige Put heen, op de Saffraanberg, waarin naar verluidt Mahdi, de laatste heilige, de twaalfde opvolger van Mohammed, zichzelf heeft opgesloten. De werkers vallen bij bosjes neer onder de zwaarte van het werk, maar uiteindelijk wordt de klus geklaard. Kazem Gan regelt voor Aga een vrouw. Hij leert hem ook het tapijtreparatievak, een specialisme dat Aga verzekert van werk en respect, want het staat in hoog aanzien. Aga wordt zo een soort doofstomme kunstenaar op de vierkante centimeter. Het eerste deel van Spijkerschrift eindigt met de geboorte van Ismaiel, de eerstgeborene van Aga en zijn vrouw Tine, welke naam overigens moet bij de lezer associaties moet oproepen met Multatuli.
| |
‘Nieuwe grond’
Deel twee, ‘Nieuwe grond’, begint met de beginpagina van Multatuli's Max Havelaar. Ismaiel vergelijkt zijn eigen situatie met die van makelaar Droogstoppel, die ook geacht werd andermans verhaal te vertellen. Hij neemt de pen ter hand; hij heeft de aantekeningen van Aga toegestuurd gekregen en in zijn nieuwe vaderland, ver van huis probeert hij in de taal van dat nieuwe vaderland de ervaringen van Aga om te zetten in literatuur, duidelijk geïnspireerd door de schrijvers die hij in Nederland bij zijn studie Nederlands heeft leren kennen. Naast Multatuli worden P.N. van Eijck (‘De tuinman en de dood’), J.C. Bloem (‘In memoriam’) en Rutger Kopland geciteerd. Ismaiel vertelt over de verhuizing van het gezin. Aga heeft besloten om zijn kinderen de kans te geven in de grote stad fatsoenlijk onderwijs te volgen. Daar flaneren vader Aga en zoon Ismaiel als twee volwassen mannen. Aga heeft er een vrouw leren kennen en Ismaiel moet tussen hen in tolk spelen. De familie komt echter ingrijpen in deze opbloeiende, overspelige romance en het gezin verhuist opnieuw, ver van die fatale vrouw.
De sjah wordt verdreven door Khomeiny. Deze komt om de bevrijding van de geestelijke onderdrukking symbolisch gestalte te geven, de door de sjah dichtgestorte Heilige Put weer openmaken. Aga en Ismaiel staan vooraan toe te kijken, en Ismaiel beseft dat er een nieuw tijdperk is aangebroken. Ismaiel is inmiddels als student bij het linkse verzet terechtgekomen, en realiseert zich al snel dat de ene onderdrukker gewoon is opgevolgd door de andere. Khomeiny opent namelijk al even fanatiek als de sjah destijds, de jacht op iedereen die maar enigszins afwijkt van zijn politieke koers. Ismaiel had zo graag van de vrijheid die leek te komen bij het vertrek van de sjah, willen profiteren door met zijn vader rond te gaan reizen door Perzië. Nu gaan ze samen nog wel de berg Damawand beklimmen. Dat lijkt voor Aga een eigenlijk veel te zware opgave,
| |
| |
maar het is Ismaiel die door medebergbeklimmers naar beneden moet worden geholpen, terwijl Aga, moeiteloos de top bereikt en weer terugkeert. Ismaiel betrekt zonder veel overleg zijn familie bij zijn verzetswerk. Zijn zus wordt opgepakt, zijn ouders moeten een ontsnapte terroriste onderdak verlenen en lopen daarbij groot gevaar. Deel twee eindigt met de vlucht van Ismaiel, die door zijn vader de vluchtroute gewezen krijgt.
In het derde deel wordt verteld hoe het de ouders en de zus van Ismaiel vergaat na zijn vlucht. Goudklokje, zijn zus, weet uit de gevangenis te ontsnappen, maar waarheen ze vlucht, wordt niet duidelijk. Van haar wordt niets meer vernomen. Aga, die haar achterna gaat om haar te zoeken, komt om op de Saffraanberg.
De slotpagina's pakken het verhaal van het openingshoofdstuk weer op en maken de bedoeling duidelijk: de mannen, gevlucht voor de onderdrukking, wachten in de grot betere tijden af. Allah zal hen laten ontwaken als het zover is. Ooit zal er dat van komen...
| |
Thema's
Als je het werk van Abdolah overziet, vallen enkele thema's op.Verhalen vertellen is een levensnoodzaak, zo lijkt het, en dan niet alleen voor de schrijver, die in een paar jaar de Nederlandse taal op een dusdanig hoog niveau heeft weten aan te leren dat aan de uitstekend leesbare romans en verhalen en columns amper nog te merken is dat we hier te maken hebben met een allochtoon. Ook in De reis van de lege flessen is de hoofdpersoon een verhalenverteller. Verbeelding heeft alleen maar een beginpunt nodig om op gang te komen. De vele lege flessen van de aardige maar ietwat asociale buurman van de verteller Bodfael, doen hem denken aan zijn oude Perzische grootvader, die lege flessen bewaarde als herinnering aan de feestelijke momenten waarop hij ze leeg had gedronken. Bodfael verzint hele verhalen rondom zijn buurman René.
Op een aantal momenten in het werk van Abdolah komt ook de angst naar voren om geen verhalen meer te kunnen verzinnen, de angst dat je geheugen je ineens in de steek laat. Gasem, een van de dorpsgenoten van de hoofdpersoon in Perzië, die meeslepend weet te vertellen, valt op een dag ineens stil, midden in een verhaal. Als hij beseft dat hij op een of andere manier zijn vermogen om verhalen te vertellen is verloren, verdrinkt hij zich. Verhalen vormen ook de verbinding tussen heden en verleden, en dat is belangrijk als heden en verleden niet meer blijken aan te sluiten op elkaar, bij een breuk met het verleden zoals Abdolah, en zijn verhaalfiguren die hebben meegemaakt.
Een tweede, steeds terugkerend thema is ‘alles verdwijnt’. Niet zo vreemd voor iemand die inderdaad alles heeft moeten achterlaten toen hij hals over kop moest vluchten. In een totaal andere wereld terechtkomen betekent dat je nieuwe samenhang moet zoeken. De verbeelding helpt om de gaten te vullen. Maar de heimwee blijft. Heimwee leidt tot verhalen over en Perzië waarvan Abdolah zelf zegt dat het niet meer bestaat. Maar de warmte waarmee hij ‘zijn’ dorp beschrijft, en de mensen, en de bergen in de omgeving van zijn dorp, doet weldadig aan:
‘Iran is het land van de sprookjes, van prachtige vrouwen, van hoogintellectuelen, van zon en zee. Het is het land van de wijn en de liefde, maar de wijn en de liefde zijn verboden. Het is het land van de poëzie maar als dichter mag je van het regiem niet alle woorden gebruiken. Je mag alleen over de dood schrijven, niet over het leven.’
‘Heimwee,’ stelt Abdolah, ‘is voor een balling gevaarlijk, maar voor mij als schrijver is het prachtig. Een balling raakt verlamd door het verlangen naar zijn geboorteland en kan niet functioneren in zijn nieuwe omgeving. Ik als schrijver fantaseer natuurlijk. Ik bouw mijn kasteel in de literatuur. Maar als je als gewone balling blijft piekeren over je verleden, verlies je je evenwicht,. Daarom komen zoveel vluchtelingen bij de psychiater terecht. Als balling moet je een houvast hebben. Mijn houvast is de Nederlandse taal.’
| |
Taal
Taal overleeft alle regimes. Daarom heeft Abdolah meteen toen hij in Nederland terechtkwam, met veel doorzettingsvermogen zich de taal eigen gemaakt, onder andere door de boeken van Annie M.G. Schmidt te lezen. Zodra hij zich thuis begon te voelen in het Nederlands is hij Nederlandse taalen letterkunde gaan studeren aan de Universiteit van Utrecht. Zijn ontdekking van Nederlandse dichters als J.J. Slauerhoff, Bloem en Kopland, maar ook van prozaschrijvers heeft geleid tot een verrassende mix in Spijkerschrift: niet alleen worden daar Perzische teksten geciteerd, maar we treffen ook dichtregels aan van een aantal Nederlandse dichters, en ook onze befaamde Hebban olla vogala-zin duikt op. Abdolah toont een zekere trots op het feit dat hij ook de Nederlandse literatuur probeert te integreren in zijn toch duidelijk Perzische geschiedenis:
‘Ik wil een eigen taal maken. Als een lezer mijn boeken openslaat, moet hij zeggen: “Maar dat is niet de wereld van de Nederlandse taal.” En dan: “Maar het is wel Nederlands.”’
| |
| |
Abdolah leest elke morgen eerst oude Perzische gedichten, en daarna middelnederlandse poëzie. ‘Er zijn veel overeenkomsten tussen die twee: korte, krachtige taal. Je kunt er geen woord uit weglaten, dan valt de zin.’ Abdolah citeert het hebban alla vogala en zet er een oud-Perzische dichtregel tegenover. Hij vertaalt ‘“Hoe kan een berggeit rennen in het vlakke land?” Dat is mijn verhaal eigenlijk. Hoe kan een vluchteling een nieuw leven beginnen?’
De ontworteling wordt op allerlei momenten in het werk van Abdolah benadrukt Zijn positie tussen twee culturen, de breuk met de oude en de moeilijke gewenning met de nieuwe.
| |
Politieke situatie
Over de politieke situatie in Iran schrijft Abdolah in zijn romans enigszins voorzichtig. Hij is er zich van bewust dat wat hij schrijft, ook in Iran gelezen wordt, waar zijn familie nog woont In interviews is hij veel openlijker in zijn kritiek: ‘Iran leeft nog steeds onder een dictatuur.’
Verschillende vrienden en familieleden van Abdolah zijn geëxecuteerd. ‘Khatami probeert nu de emigranten terug te laten komen. Maar men verwacht van de ballingen dat ze zich als brave jongetjes gedragen en om een paspoort smeken, maar dat doe ik niet, dat zal ik nooit doen.’
‘Het religieuze staatssysteem in Iran is pas zo'n twintig jaar oud, en nog erg krachtig. Alle leiderfiguren daarbuiten zijn eerst door de sjah en vervolgens door Khomeiny uitgemoord. Er is dus geen alternatief. Wel beseffen de geestelijke leiders dat ze zich niet kunnen isoleren van de rest van de wereld; de economische situatie van Iran staat dat niet toe. En ze zijn ook realistisch genoeg om in te zien dat ze in het tijdperk van internet en satellietverbindingen niet apart kunnen blijven. Iran heeft een heel lange geschiedenis van geweld en het fundamentalistisch geloof van de huidige dictatuur komt uit een heel donker, vochtig plekje van het verleden. De geestelijke leiders kennen geen compromissen. Het zal eerder eeuwen dan jaren duren voordat Iran echt democratisch zal zijn.’
| |
Columns
Abdolah is door Max Pam in HP/De Tijd omschreven als ‘de ideale asielzoeker: intellectueel, tot assimilatie bereid, en ook nog succesvol in onze samenleving’.
Dat maakt hem tot een interessant columnist In de Volkskrant schrijft hij wekelijks een bijdrage. Zelf zegt hij daarover:
‘Ik wil de Nederlanders geen spiegel voorhouden, maar als zij zich in mijn columns terugvinden, dan is dat goed.’
Die columns zijn bijna altijd serieus, zonder prekerig te worden. Hij wil ‘slaan, waar het raakt’, maar meer dan ‘agressie’ valt ‘begrip’ op. Vanzelfsprekend reageert hij op alles wat er in Nederland gebeurt rondom asielzoekers, in politiek en in de media, maar ook de alledaagse opvallendheden in het leven van een allochtone Nederlander komen ter sprake: ‘hoe weet je in Nederland met zijn ellendige regenluchten hoe je je moet kleden als je gaat joggen? Dik ingepakt? Luchtig gekleed? Tussenin?’ Nooit weet Abdolah de goede keus te maken en dus loopt hij in het groepje van autochtone joggingpartners naar eigen zeggen altijd ‘voor paal’.
Onze gewoonten blijken vaak geheel onbegrijpelijk voor een buitenstaander: dat ene koekje tegelijk, dat je mag pakken bij de koffie; niet elke keer zwaaien als je je buren ziet, onze onbegrijpelijke reacties op voetbal. En hij beschrijft hoezeer het ontbreken van muren in Nederland hem opviel:
‘Maar Nederlanders zijn niet zo open. Anders. Als er geen muren zijn en geen gordijnen, wordt de manier van leven vanzelf anders. Meisjes zie je haast nooit in mijn vaderland. Ze zitten altijd binnen. En van een vrouw is niets zichtbaar. Ja, de ogen, de wenkbrauwen. Je kijkt naar de ogen van een vrouw als door het luikje in een deur. Het luikje is het enige wat de mogelijkheid tot contact biedt. Als ik hier een vrouw op straat tegenkom, raak ik in de war. Ik weet niet waar ik moet kijken.’
In zijn columns neemt Abdolah het ook per definitie op voor de buitenstaanders, de mensen aan de rand van de samenleving, de zwervers, de alcoholisten. Bij de moord op Meindert Tjoelker denkt Abdolah aan de moordenaars:
‘De daders, vier normale Friese mannen, hadden het nooit gewild, er zelfs nooit over nagedacht dat ze wel eens iemand dood zouden kunnen schoppen. Ongelooflijke spijt Een, of twee, van hen is getrouwd, en een is vader, de vader. Is het waar? Vreselijk. Ze kunnen het nooit meer goed maken. Soms zit dit vervloekte leven zo in elkaar.’
| |
Nederlander
Abdolah wil niemand veroordelen, omdat hij meent dat ‘het beest’ zich in ieder van ons kan roeren. Abdolah is zich nog steeds aan het ontwikkelen als auteur; zijn teksten hebben duidelijk meer ‘body’ gekregen in de loop van de jaren. Hij zegt hierover zelf:
‘Ik ben benieuwd wie ik uiteindelijk word. Ik hoef geen Nederlander te zijn. Ik wil wel de top bereiken van de Nederlandse literatuur!’
|
|