Kees Combat
Lees-be-vor-de-ren-de in-stel-lin-gen
De Stichting Lezen heeft onder de titel ‘Literatuur daar snap ik niks van’ een aantal leesbevorderende projekten (= projekten die beogen het lezen te bevorderen) beschreven waarmee de stichting zich in de afgelopen tijden en op dit ogenblik bezig houdt. ‘Ach, literatuur. Je moet niet over literatuur praten, maar over boeken. Soms kom je een boek tegen waar je iets aan hebt.(...) Schrijvers kunnen je dingen laten meemaken. Avonturen of gedachten waar je zelf niet op was gekomen.’ Zo'n titel, zo'n citaat, ze tekenen de wanhoop van de lees-be-vor-de-raars. Kom asjeblieft niet aan bij deze lieve jeugd met de Zin en de Waarde en de Schoonheid van de Kunst, want daar voelt ze toch geen snars voor. Zeg maar gewoon: ‘lekker boek! lezen!’
Koos Hawinkels weert zich als voorzitter van de SPL terdege in zijn inleiding; hij schrijft tenslotte uit ervaring. Hoe krijg en hoe hou ik ze aan het lezen en waarom doe ik het eigenlijk? Op dat laatste zijn eerste antwoord: ‘Om ervoor te zorgen dat leerlingen na hun schooltijd met plezier en met onderscheidingsvermogen blijven lezen’. Lezen moet wat Hawinkels betreft net zo gewoon worden als ‘sporten, tv-kijken en achter de meiden/kerels aanzitten’. Met verwijzing naar aan de innemers van Tsjip bekende begrippen als ‘inleiden in betekenissen’, ‘het literaire systeem’, ‘literair circuit’, ‘leesplezier’ en ‘hulp bij het volwassen worden’ schetst hij de argumenten pro.
Bij het ‘Hoe’ noemt Koos zijn favoriete spelletjes als kwartet, memory, ganzenbord en puzzel om informatie aan te bieden die je als literaire vormer kwijt wil en uiteraard barst het in de bibliotheek van de informatie. Daarnaast onderscheidt hij activiteiten die het leesplezier zelf vergroten. Voorlezen, vertellen, boekpromotie. Als je ze aan het lezen wil houden, moet je vooral niet van alles huis-werk en school-werk maken: geen spreekbeurten laten opgeven over gelezen boeken, niet hardop klassikaal een boek lezen, niet over elk brokje lectuur een leesverslag opeisen en dergelijke, maar veel meer werken op de persoonlijke beleving en inzicht geven in verhaalpatronen. En hoe verwerken we dat dan weer? Ik hoor u al morren: makkelijk praten, wat dan wél?
De rest van de brochure is aanzienlijk minder leesbaar. Dat ligt ten dele aan de auteurs, die niet als Hawinkels in hun taal wonen, ten dele aan de opzet om niet zozeer een lees-baar als een bruik-baar boekje te maken; het is een boekje om door te vlooien op mogelijkheden.
Na de inleiding volgen vier hoofdstukjes. In het eerste zijn alle leesbevorderende instellingen, activiteiten en materialen bijeengeschreven met vermelding van wie zij zijn en wat zij doen, van bibliotheek tot NOT en NOTU. Daarna schenkt de redactie, naast Wilma van der Pennen bestaande uit Dick Hattenberg, Truuske Sanders-Mulder en Josine van den Berg, aandacht aan elf lees-be-vor-de-ren-de projecten. Daar valt voor de literaire vormer veel van te leren. Slechts één pagina lang is een derde hoofdstukje,