| |
| |
| |
Wam de Moor
Eerst grijs dan wit dan blauw van Margriet de Moor in de klas
1. Inleiding
Fier bovenaan in de jaartoptwintig van HP-De Tijd: Eerst grijs dan wit dan blauw, dat nu al fameuze boek van Margriet de Moor. Het kwam 39 van de 50 weken in die boekentoptien voor en scoorde alles bijeen 327 punten, hetgeen betekent dat het doorgaans bovenaan stond. Het later verschenen Heren van de thee van Hella Haasse bereikte, om de lezer een beeld te geven van de enorme voorsprong die De Moor genomen heeft, op de tweede plaats met 226 punten over 29 weken. De Moors boek kreeg de AKO-prijs 1992 en dat is de concrete aanleiding eens te kijken wat er misschien mee te doen valt in de klas. Misschien, want zo vanzelfsprekend lijkt mij dat niet. Het kreeg, bij alle waardering, ook het odium mee een nogal complex boek te zijn, met daarbij een ogenschijnlijk onoplosbaar probleem: de twee jaar durende afwezigheid van de hoofdpersoon en haar weigering daar iets over te zeggen. Rita Kohnstamm vond dat onbegrijpelijk en als element in de roman uiterst storend. En daarmee vertolkte ze in NRC-Handelsblad een standpunt dat ik vaker heb gehoord. Om mij heen dan. Want de critici in dag- en weekbladen begrepen natuurlijk alles.
| |
2. Context
De Moors roman kwam niet uit de lucht vallen. Haar verhalenbundel Op de rug gezien verscheen in april 1988 en werd alom geprezen. Ze kreeg er haar eerste nominatie voor de AKO-prijs voor. Dat boek telde zeven verhalen, die in lengte variëren van 8 tot 39 bladzijden. De beste voor in de klas vond ik -ik wilde korte verhalen met een voor de leerlingen herkenbare werkelijkheid- ‘Variations pathétiques’, ‘De dag van zonnegloren’ (korte variant op Bernlefs Hersenschimmen), ‘Op de rug gezien’ (perfect verhaal over een eerste liefde van een onervaren meisje met een oudere man), ‘Robinson Crusoe’ (geeft in kort bestek situatie van allochtone jongen in Nederland en diens vermogen om de armzalige werkelijkelijkheid op te sieren). Ook het verhaal ‘Come-back’ is fraai, maar nogal lang en vormt zo de opmaat naar De Moors tweede boek.
In oktober 1989 publiceerde zij Dubbelportret. Hier gaat het om drie novellen die weer aanzienlijk langer zijn: 53, 66 en 73 bladzijden. Sterk werk dat De Moors brede adem verraadt. Ze is van meetafaan ambachtelijk bezig geweest. Ontvouwde in interviews haar beweegreden: met zingen was het gedaan, schilderen leek ook een mogelijkheid om in de kunst bezig te zijn, maar de literatuur won het tenslotte. Men kon haar bijna indelen bij de categorie vrouwen met de kinderen het huis uit die om een bezigheid verlegen zitten. En ziedaar het hoogst onverwachte resultaat. Zonder een greintje pose of flauwekul gebracht. Dankbaar en bescheiden de winst ge- | |
| |
teld. De drie verhalen in Dubbelportret hebben alle drie een lengte en een structuur met veel flashbacks die een zekere geïnteresseerdheid van de lezer vooronderstellen. Ik zou ze minder gauw ter introductie op De Moors roman gebruiken dan eerder genoemde verhalen, maar ze laten zich alle drie gemakkelijker lezen dan Eerst grijs, dan wit, dan blauw, dat naast enthousiaste lezers ook al heel wat lezers heeft gehad -leg uw oor te luisteren in uw omgeving- die het boek teleurgesteld hebben neergelegd: ‘Ik kon er niet doorheen komen’.
Van de roman prees de jury de ‘originele structuur’ en het ‘originele taalgebruik’: ‘Zij schetst in stemmig, sensitivistisch proza, dat trefzeker de complexe ervaringswereld van de personages oproept, een ijle, autistische wereld waarin de vijf hoofdpersonen, in eigen verwarring en isolement verstrikt, als tot eenzaamheid gedoemde planeten in een weids heelal elkaar wel kunnen waarnemen, maar nauwelijks kunnen bereiken.’ Tot eenzaamheid gedoemde planeten in een weids heelal die mekaar wel kunnen zien maar langs elkaar heenschieten. Mooi beeld. Ontleend, dunkt mij, aan het motto dat De Moor op haar beurt leende van Arnold Schönberg bij zijn Strijkkwartet in fis kleine terts, opus 10: ‘Ich fühle Luft von anderem Planeten’. Een beeld dat zijn ultieme uitdrukking vindt in de intelligente eenzelvigheid van de autist met wiens gedachten de roman wordt afgerond.
| |
3. Literaire analyse
3.1 De compositie
Van een boek dat intussen iedereen gelezen heeft valt door overbodigheid moeilijk de inhoud te schetsen, maar de aanpak van deze rubriek vergt deze ascese. We onderscheiden gemakkelijk vier delen met als personages bij wie het point of view ligt:
Deel een: 9-59, zes hoofdstukken 1-6, oogchirurg Erik, man van Nellie, vader van Gaby; dit deel is geschreven in de hij-vorm personaal, tegenwoordige tijd, met vele flashbacks in onvoltooid en voltooid verleden tijd; Deel twee: 63-147, negen hoofdstukken 1-9, schilder-manager Robert Noort, man van Magda; gescheven in de hij-vorm personaal, met flashbacks in onvoltooid en voltooid verleden tijd;
Deel drie: 151-239, zeven ongenummerd hoofdstukken, vertaalster Magda Rezková, vrouw van Robert, geschreven in de ik-vorm, onvoltooid verleden tijd, met terugblikken in onvoltooid tegenwoordige tijd;
Deel vier: 243-283, zes hoofdstukken, hoofdzakelijk boetiekhoudster Nellie, vrouw van Erik, moeder van Gaby; geschreven in de personale, soms auctoriale vorm, met flashbacks in ik-vorm; en op pp. 251-253 en de slotpagina's 282-283 beschouwingen van Gaby in de ik-vorm.
| |
3.2 De gebeurtenissen
Opmerkelijk complex is de beschrijving van de gebeurtenissen. Vandaar dat het nuttig is die hier zo goed mogelijk weer te geven. Het is onvermijdelijk dat dit enigszins subjectief gebeurt, maar we proberen de grote lijn vast
| |
| |
te houden. Ook is onvermijdelijk dat juist allerlei fijne uitspraken en details die Eerst grijs dan wit dan blauw zo opmerkelijk maken uit deze samenvatting wegvallen.
In de globale navertelling van het verhaalgebeuren houd ik de tegenwoordige tijd aan wanneer in het betreffende deel sprake is van verhaalheden en de verleden tijd wanneer sprake is van flashbacks naar het verleden. Gereconstrueerd naar de in de test vermelde data speelt het verhaalheden in deel een ten tijde van de moord op Magda in de zomer van 1983, in deel twee vanaf Magda's vertrek in 1980 tot vlak voor de moord, in deel drie vanaf Magda's vertrek tot de dag van haar terugkeer (1980-1982) en in deel vier de dagen tussen dood en begrafenis (zomer 1983).
| |
Deel een
Oogchirurg Erik overdenkt de werkdag die hij tegemoet gaat. Zijn vrouw Nellie drijft een winkel een sieraden en porselein. Ze zijn goed met elkaar. Hebben een autistische zoon, Gaby, wiens concentratie het heelal en zijn hemellichamen betreft. Hij zit 's nachts wakker naar boven te turen, slaapt een groot deel van de dag. Erik constateert tegenzin om zijn jeugdvriend Robert op te zoeken, vroeger de held van de klas, werd kunstenaar, bracht in 1964 zijn vrouw Magda mee. Robert piekert voortdurend over de reden van de verdwijning van Magda, dric jaar geleden. Twee jaar is ze weg geweest en ze heeft daarna geweigerd opening van zaken te geven. Zelfs een amoureuze benadering door Erik heeft niet geholpen. Magda ervaart nu het samenzijn met Robert als een hel. Deze piekert over de zin van het leven, gedraagt zich verveeld, somber, afwijzend tegenover iedereen. Erik ontdekt op een dag het doorstoken lijk van Magda, de vriend uit zijn jeugd is een ‘moordlustige idioot’ geworden. Magda blijkt in 1938 geboren in Tsjecho-Slowakije, is in 1947 met haar moeder geëmigreerd naar Canada en in december 1963 getrouwd met Robert. Op 22 januari 1964 kwam Robert haar voorstellen aan Erik en Nellie en vertellen over haar verleden. Daarbij gaf hij aan hoe hij totdantoe over vrouwen dacht. Nellie stond op het punt Gaby te baren. Erik herinnert zich, terwijl hij de politie belt, een mislukte oogoperatie en zijn vrijage met Magda, half bedoeld als hulp aan zijn vriend, een ontmoeting met Magda in het dorp waar men evenmin accepteert dat ze haar geheim niet prijs wil geven. De politie neemt Robert mee, Erik legt een getuigeverklaring af en herinnert zich een bezoek in 1967 aan de schilder en zijn vrouw in Frankrijk, waar dezen een huis bewoonden in de Cevennen. Daar hadden hij en Robert een intens gesprek over het wezen van Roberts kunst. Essentieel daarin was Roberts opmerking dat hij de dingen wilde dwingen een verhouding met hem aan te gaan. ‘Als het moest
zou ik geweld gebruiken om ze te dwingen tot het doen van mededelingen, confidenties.’ (p. 53). Gaby, het autistische kind, zat dan bij Magda op schoot en zei feilloos de namen na van de hemellichamen. In 1973 hebben ze het tweetal opnieuw bezocht. Nellie was uitgeput van een therapie waaraan zij en haar zoon waren blootgesteld. Erik en Robert praatten over diens werk. In 1974 kwamen Robert en Magda terug naar het dorp aan de
| |
| |
zee waar het verhaal speelt. Magda leerde uitstekend Nederlands en werd vertaalster. Robert gaf de kunst er aan en volgde zijn vader op als directeur van de metaalfabriek. In de liefde zocht hij een oude vriendin op, Agnes Rombouts, en vertoonde zich daar openlijk mee.
| |
Deel twee
Dit deel begint in mei 1980, de dag nadat Robert heeft ontdekt dat Magda zonder een spoor na te laten, verdwenen is. Hij denkt terug aan eerdere ervaringen met haar. Hun vertrek uit Frankrijk; hun vestiging in het oude huis van zijn moeder; een avond dat ze lezend in bed in slaap viel. Hij herinnert zich de hernieuwde kennismaking met Agnes Rombouts, de affaire die hij met haar had. Legt -terug in de werkelijkheid- aan Nellie uit wat er aan de hand is met Magda. We lezen over Roberts werk als directeur. Zijn spel met zijn adjunct Zijderveldt en diens vijfjarenplan; het tekent zijn wisselende stemmingen. Een reeks sexueel bepaalde herinneringen vanaf zijn twaalfde jaar tot de komst van Magda. Hij voelde zich onbegrepen, liet zijn kunstenaarschap voor wat het was, kocht zich bij zijn zuster in in het familiebedrijf. Hij bleek een groot talent. Bij Erik en Nellie ontmoet hij de dag na Magda's verdwijnen alleen Gaby, zestien jaar nu. Later ook diens ouders, nog niet echt verontrust door Magda's vertrek. Hemzelf overvalt het daarna ineens: ‘Je bedriegt me!’ Een golf van herinneringen aan de Franse periode: aan haar verlangen naar een kind, de vergeefse pogingen, de miskramen, tot drie keer toe, en de verandering die dat in Magda's wezen veroorzaakte. Ook toen het gevoel dat ze hem bedroog. Op den duur was ze voor hem niet meer dan ‘Een ding. Een hard fossiel. Een oude herinnering aan liefde.’ Hij voelde zich beledigd door haar stille verdriet. Als een soort stockregel lezen we aan het einde van een hoofdstuk: ‘De verwarring waarmee je bent geboren.’ (103). Op bezoek bij zijn zuster verneemt hij hoe Magda min of meer afscheid heeft genomen van zijn moeder. In eerste instantie troost hij zich met Agnes, zijn vroegere vlam. Hun relatie is vooral fysiek. Het opsporingsbericht via de televisie maakt hem op kantoor tot een wat beklagenswaardige figuur en zijn adjunct nodigt hem op het eten.
Als Magda een jaar weg is sterft zijn moeder.. Hij herinnert zich Magda's verdriet om het sterven van háár moeder en voelt hoe zij toen al vervreemd waren van elkaar. Hij probeerde haar met brieven te zeggen haar gevoelens te tonen, en even was Magda openhartig toen ze hem vertelde over haar verlangen om haar moeder bij zich te hebben en het leven te delen en het verdriet dat dit niet meer had gekund. Daarop sloot de oester zich weer. Tegelijkertijd begon Robert afscheid te nemen van de kunst. Op 20 oktober 1973 vierde hij zijn 35e verjaardag, het was de beslissende dag. Daarna werd hij zakenman, probeerde toen zij in 1974 weer naar Nederland kwamen te breken met zijn oude leven. Maar na tien jaar huwelijk hervatte hij in de herfst zijn dubbelleven met vele vrouwen, in het bijzonder met Agnes -zolang als dat duurde (‘een prikkeling, een toevallig langstrekkende geur’, p. 123). Zo leefden hij en Magda langs elkaar.
| |
| |
Hij herinnert zich nu hoe hij Magda in juni 1963 heeft leren kennen op het Canadees schiereiland Gaspé, heel romantisch en veroverend. Eenmaal bij haar en haar moeder in Gaspé hoorde hij over haar Tjechische vader, een joodse ingenieur die voor de partizanen Engelse radioberichten vertaalde en door de Duitsers werd opgepakt. Dat weghalen van haar vader is voor Magda traumatisch geweest, het blokkeerde haar spontaniteit, het lijkt dit te zijn dat haar tot de ‘bedriegster’ maakte die Robert in haar zou doden.
Robert vervalt tot dadenloosheid en weigert het spoor te volgen van een brief uit Parijs, hij begon te wennen aan deze situatie en Nellie en Erik sporen hem vergeefs aan. Zijn bedrijf loopt prima. Met Agnes die hem verveelt breekt hij. Bij Erik en Nellie leest hij de brieven die Gaby van Magda ontvangt. Vlak voor ze ten slotte terugkeert, droomt hij dat ze dood is. Fysiek blijkt ze in geen enkel opzicht veranderd. Haar gedrag sluit naadloos aan op de dag voor de vertrok. In huis wordt het weer levendig. Het dorp lijkt tevreden. Totdat het doordringt dat Magda geen opening van zaken geeft, en vanaf dat ogenblik is ze de uitgestotene.
| |
Deel drie
In de ik-vorm vertelt Magda het verhaal van haar afwezigheid. Hoe ze geen exact plan had toen ze weg ging, Nellie goedendag ging zeggen en met het openbaar vervoer uit de bollenstreek wegdraaide; hoe ze ook langs ging bij Roberts moeder en terugdacht aan haar eigen moeder. Eenmaal met haar in Canada was ze vaak verliefd geweest en had zich met huid en haar uitgeleverd aan de Hollandse schilder. In de avondtrein reed ze naar Parijs. Zestien maanden vertoefde ze in de Cevennen. Werd er dienster in een restaurant. Stelde vast dat er in hun oude huis een architectengezin woonde. Viel in de armen van een ruige figuur in een krot, een soort autist bij wie zij zich prettig voelde. Daarna reisde ze, vanuit de herinnering aan haar moeder, per vliegtuig naar Québec. Tijdens die reis herinnert zij zich de emigratie naar Canada in 1947 aan boord van een Zweeds troepenschip met tweeduizend anderen. Haar moeder had eindeloos naar haar man gezocht. Eenmaal geland in Québec reist Magda per schip verder naar Gaspé. Ze herinnert zich een verwarrende periode in Berlijn, waar zij en haar moeder inwoonden bij haar nazi-oma ‘die zich niet kon verzoenen met de capitulatie’ (191). Ze speelde er met haar tienjarige neefje Walter. Nu is ze teruggekeerd in het land van haar jeugd en zoekt er haar oude vrienden en vriendinnen op, mannen en vrouwen geworden met gezinnen en verantwoordelijkheden. Ze ontmoet er Michel Toussaint, een man van de sterrenwacht en ziet Gaby voor zich. Michel laat haar door de oude telescoop kijken. Op dat ogenblik lezen we een herinnering aan de wijze waarop een gestorven baby tijdens de reis in 1947 over de railing werd gezet en wat de kleine Magda daarbij dacht.
Magda kan in Québec blijven. Ze heeft een baan. Er was een huwelijksaanzoek van Michel. Maar associërend weet ze weer waarom ze destijds aan Robert is blijven hangen. Ze neemt haar herinneringen aan de verhalen die ze over haar moeder gehoord heeft mee terug. Naar Berlijn gaat
| |
| |
ze om ook daar de jeugdjaren terug te halen, onderweg in een kleine crisis troost vindend bij een oudere medepassagier.
In Berlijn wordt ze na een verblijf van drie weken bij haar tante Mimi en haar neef Walter door dezen en Walters dochter Birgit naar de trein gebracht. Tijdens het autoritje krijgt ze een reeks beelden van de grootstad mee. Op weg naar het Oostblok (220). In het volgende hoofdstuk (vanaf 221) bevindt Magda zich in de trein van Praag via Neurenberg naar Nederland. Ze had in ‘een vage opwelling’ besloten terug te keren naar huis en weet het nu zeker. Ze had haar geboortehuis in Moravië bezocht, zag helder voor zich hoe het er vroeger uit zag met de tuin en de schuur, de hokken voor de kippen en het varken, de stal met de arabische volbloed, de garage met de motor met zijspan. Kijkend naar de veranderingen die zich hebben voltrokken kwam ze oog in oog te staan met een vroegere schoolvriendin Milena. Haar man Jiri was als jurist in Amsterdam en Londen geweest, kende het vrije westen. In gesprek met Milena haalde ze de tijd terug dat in de lente van 1945 de Russische bevrijders kwamen en daarna kwam de traumatische gebeurtenis boven van de arrestatie van haar vader door de nazi's. In het gezin van Milena voelde Magda zich geborgen als een kind. Ze deed er kleine karweitjes. Ze begon los te komen van haar geschiedenis. Hield een malle dialoog met het zoontje van Milena, ieder in zijn eigen taal. En nu zit ze in de trein van Neurenberg naar het noorden, temidden van vreemd volk in ‘volmaakte eenzaamheid die als een deken om mijn schouders lag’ (237). Ze ervaart haar reis als ‘een aaneenschakeling van gebeurtenissen, signalen, wenken die met elkaar nu, achteraf, een logisch en raadselachtig verhaal vormen’. Ze voelt zich gesterkt in haar eigenheid en zal daar altijd een deel van voor zichzelf houden.
| |
Deel vier
Op de vrijdag van Magda's begrafenis vraagt Nellie zich, nog in bed, af wat ze aan zal doen. Ze denkt met welgevallen naar haar echtgenoot Erik die zich al heeft staan aankleden. Ze weet dat ze, zodra ze wakker wordt, altijd het eerst aan haar nu negentienjarige zoon Gaby denkt. Ze realiseert zich dat ze de pest aan Magda heeft gehad, om haar autistische zwijgzaamheid, om haar omgang met Gaby. Hij wil zwarte kleren aan op Magda's begrafenis. Lijkt het als een feestelijke gebeurtenis te zien. Gaby houdt in zijn gedachten- en verbeeldingswereld resoluut afstand tot de werkelijkheid, omdat deze anders te bedreigend zou zijn. Is het liefst alleen, in de nacht. Nellie herinnert zich hoe het voor haar was zwanger te zijn van Gaby en op 22 januari 1964, na de eerste ontmoeting met Robert en Magda, moeder werd van een baby die zijn handjes ineengestrengeld hield. Toen in die handjes beertjes kwamen werden die opgenomen in zijn gesloten domein. Als hij wilde kon hij perfect spreken, kwamen de woorden kant en klaar uit zijn mond. Hun eerste vakantie samen bij Robert en Magda was veelbelovend, maar plaatsing in een peuterklasje leverde niets op dan een dik stil kind in de blokkenhoek. Hij werd nog gepest ook. Beter ging het in een dagverblijf voor geestelijk gehandicapten. Bij tijd en wijle gaf hij blijk van
| |
| |
hoge intelligentie. Men noemde hem schizofreen. Met Magda kreeg hij contact, kijkend naar de Grote Beer en de Kleine Beer (de twee beertjes?). Erik kocht hem een verrekijker, later een telescoop. Toen begonnen de doorwaakte nachten.. Nellie kon met hem praten, als zij haar eigen verhaal vertelde, mogelijk zonder begrepen te worden (zoals Magda en het zoontje van Milena met elkaar praatten). Toen Gaby naar de sociale werkplaats ging, kreeg Nellie de ruimte om een eigen boetiek te beginnen; ze ervoer dat niet als een grote verandering.
Nellie staat op. Als ze naar buiten kijkt en Erik met de honden van Magda en Robert ziet, realiseert ze zich hoezeer hij sinds de moord volslagen uit zijn doen is. Ze herinnert zich de avond vóór het gebeurde met een sombere Robert en een opgewekte Magda die Nellies irritatie wekte. Erik en Nellie gingen naar huis, en daarna zocht, ergens in die nacht, Robert de Tibetaanse dolk op waarmee hij de zwijgende Magda neerstak en zichzelf probeerde te doden door zijn polsen aan te snijden.
Andere herinnering van Nellie: hoe zij en Gaby, toen deze negen jaar oud was, aan een therapie werden onderworpen: ‘Nellie omhelst, met grote kracht, haar kind’ (p. 276). Een vergeefse therapie, overgewaaid uit Amerika.
Aangekleed, in afwachting van de uitvaart, bestudeert ze Gaby, realiseert zich waar hij aan kan denken: zijn werk in de sociale werkplaats. Als Erik binnenkomt, voelt ze medelijden, vage vriendschap. Ze stelt zich voor hoe Gaby tijdens de uitvaart zal zijn. Hijzelf herinnert zich Magda (in de slotpassage van de roman) als zijn vriendin, die met een voorwerp uit een exotisch land is gedood. En hij moet lachen.
| |
3.3 De titel
De titel levert voor veel lezers problemen op. Toch zijn er aanwijzingen. Ik benader een boek graag van buitenaf en bestudeer het omslag. Een eerste, inhoudelijke, verklaring van de titel ligt hierin. Het kan ons niet ontgaan dat het omslag van de roman in feite een gekopieerd schilderij is, of een speciaal voor de gelegenheid gemaakte gouache of aquarel van Heppe de Moor (de echtgenoot van de auteur die in februari 1992 overleed), maar Eerst grijs dan wit dan blauw verwijst daarmee ook rechtstreeks naar het werk van de schilder Robert. Ook de eerder verschenen boeken van De Moor zijn gestoken in een omslag dat als illustratie een kunstwerk bevat: een krijttekening (Op de rug gezien) en een olieverfschilderij (Dubbelportret). En ook deze werken hebben onmiskenbaar betrekking op de inhoud van beide titelverhalen, in het eerste geval rechtstreeks, bij Dubbelportret meer in afgeleide zin, omdat het portret dat de twee zusters uiteindelijk in Barcelona van zichzelf laten maken eerder het werk van een straatschilder zal zijn dan het sjieke zeventiende-eeuwse dubbelportret van de zusjes Devereux, dat men in Longleat House bij Bath kan bewonderen.
Het omslag geeft mij ook een aanwijzing hoe ik dit boek moet lezen: het vertoont tegen een grijsblauw fond drie verticale vegen met de kwast die als grijs, wit en blauw kunnen gelden. Ik zie die volgens mijn kijkgewoonte
| |
| |
van links naar rechts, maar als ik wil kan ik ze ook in één oogopslag vatten. Zoveel ruimte is er in de volgorde van de delen van deze roman, zou je kunnen denken, ware het niet dat de titel nu juist een richting aangeeft: van links naar rechts, ofwel, in verhaaltermen: van voor naar achter. En zo plegen we ook te lezen: lineair.
Hierin ligt een inhoudelijke aanwijzing. Gemeten naar het begrip van de lezer kun je ook zeggen dat de boodschap die dit verhaal ons geeft eerst onduidelijk of grijs is: het waarom van de lotgevallen van de gefocaliseerde en vertellende figuur in deel I - de oogchirurg, de ooggetuige - is aanvankelijk niet duidelijk; vervolgens een grote witte vlek vertoont: Wat moet dat met die dood van Magda aan het einde van deel I, en waarom was zij niet tot spreken over haar jarenlange afwezigheid te bewegen?; en ten slotte in het heldere blauw van ons beperkt begrip van de boodschap uitmondt: niemand kan gedwongen worden tot spreken als hij niet wil, netzomin als de autist daartoe te bewegen valt, en tegelijkertijd maakt de zwijgende duidelijk wat hij wil. ‘Ich fühle Luft von anderem Planeten’ (het juryrapport!) lijkt die autist met Arnold Schönberg te kunnen uitdrukken. De jongen die in deze roman het autisme vertegenwoordigt heeft letterlijk iets bijzonders met die andere planeten. Zijn voorliefde voor het turen naar de sterrenhemel verbindt hem op een onvolledig aangeduide wijze met de vrouw die wenst te zwijgen en dat zwijgen met de dood bekoopt.
Maar het omslag van De Moors roman past zonder meer in de produktie die de tekst oproept als het werk van Robert Noort. Op p. 51 wijst deze zijn vriend de oogchirurg op de ‘blauwe grijze gele en witte verftoetsen’ in zijn landschappen, stillevens, naakten en portretten. Wezenlijk voor ons begrip van de titel lijkt mij Roberts opmerking: ‘Hebben die verfklodders ook maar enige overeenkomst met de materie, de vorm en de afmetingen van de werkelijke berg, de werkelijke vrouw?’ (p. 52). En Erik, net als de schilder beneveld door de drank, kijkt naar buiten: ‘Achter de vensters hing een decor van bergkammen, golvingen die in een steeds fletser blauw oplosten. Hij vermoedde dat zich daarachter het werkelijke gebied moest bevinden, onzichtbaar voor hem’ (p. 52). Daarmee stelt de auteur een van haar grote thema's aan de orde: dat van de samenhang tussen de werkelijkheid en onze waarneming of beschrijving daarvan, die niet anders kan zijn dan uiterst subjectief.
De laatste, meest uitdrukkelijke verwijzing hangt hiermee samen. We vinden haar in het derde van de vier delen, dat de werkelijkheid beschrijft zoals deze door het enige echt intrigerende personage van deze roman wordt gezien. Daarin vertelt Roberts vrouw Magda in de ik-vorm over haar reis naar haar jeugd. Bij de herinnering aan de oversteek van Napels naar Canada komt bij haar boven het sterven van een baby. Aan het opgebaarde lijkje legt het kleine meisje de vraag voor die haar bezighoudt: ‘Is het waar dat eerst alles grijs wordt, dan wit, dan blauw en dat je dan naar de sterren vliegt?’ (p. 199). We brengen dit moment in verband met de passie van de autistische Gaby voor de sterrenhemel. De vraag van het meisje luidt vertaald: Wat is er toch achter de werkelijkheid waarin wij leven? Hoe ver- | |
| |
beeld ik mij die wereld of, zo je wilt: hemel? Dat is op zich een doodgewone, miljoenen malen door mensen gestelde vraag.
De titel verwijst zo naar de stadia van het menselijk bestaan tot en met zijn overgang in een hiemamaals.
| |
3.4 Motieven en thema's
De roman kent vele motieven en thema's. Het eerste thema is dat van de onafhankelijke persoonlijkheid: Wij mensen zijn geen bezit van elkaar, maar leven feitelijk op ons zelf. Zodra wij in een houding van geliefden elkaar opeisen, komt de klad erin. In de verhouding tussen Robert en Magda is Robert de bezitter, Magda het ding, zijn beiden op hun manier autistisch. Robert is de Orpheus die zijn Eurydice wil terugvoeren uit de onderwereld (p. 102) (‘je lichaam is wat je bent, keer erin terug, vooruit! zodat wij alles van elkaar te weten kunnen komen wat waard is te weten’ (p. 102).
Ook hier, na p.54 waar Robert tegen Erik gezegd had: ‘Soms denk ik dat het leven uit niets anders bestaat dan de verwarring waarmee je bent geboren’ net als op p. 55 diezelfde zin: ‘De verwarring waarmee je bent geboren’. (103). Die verwarring is er voor Magda ook in letterlijke zin door de afwezigheid van de vader, en die afwezigheid komt in het werk van De Moor zo dikwijls voor dat het wel een kernthema mag genoemd worden. Al in de eerste verhalen krijgen we daarmee te maken. In ‘Hij bestaat’ bijvoorbeeld is de vader kort na de geboorte gestorven. In het titelverhaal van Op de rug gezien verslingert een lyceïste zich aan haar rector, terwijl ze haar moeder verloren heeft door de drank en gaandeweg ontdekt heeft dat haar vader is weggegaan niet alleen tóen maar ook omdát zij, Sonja, geboren werd. Wat een gruwelijke ontdekking, zó ongewenst te zijn! In ‘Comeback’ is de verhouding tussen dochter en vader van vroegsaf danig verstoord: ‘deze man is mijn vader niet, ik hoor niet in dit gezin’ (Op de rug gezien, p. 112) heeft ze gedacht.
Ook in de bundel Dubbelportret, speelt dit motief van de afwezige vader een grote rol. In het titelverhaal delft hij het onderspit tegen de vage figuur van de Spaanse schilder Pedro Soler, die zijn vrouw, de moeder van de twee meisjes weet in te palmen, wier dubbelportret aan het eind door een straatschilder wordt neergezet. Sterker nog speelt het motief in het langste verhaal uit de bundel, ‘Verkozen landschap’: Mira, de zangeres met wie wij sympathiseren in haar machteloze ervaring van opdringerigheid, herinnert zich tijdens de crisis waarin de haar zo onsympathieke Karin haar weet te brengen, haar vaderloze geboorte in het tehuis voor ongehuwde moeders in Scheveningen. Zo is het motief van in verwarring geboren te zijn, met een afwezige vader en tegelijkertijd ook het besef dat men ongewenst is, een voor deze schrijfster essentieel motief en niet iets dat voor een enkel verhaal bedacht is. Daarmee wint het, zoals ook de andere motieven en thema's dat doen, aan authenticiteit en herkenbaarheid.
| |
| |
| |
3.5 Magda's zwijgen
En dan het spannendste element van de roman: het zwijgen van iemand die zo maar op een dag de deur uitstapt en er na twee jaar weer door naar binnen komt. ‘Waar heb je die twee jaar toch uitgehangen?’ Die vraag zou iedereen wel willen stellen aan Magda Rezková, geboren op 20 november 1938, en in 1947 met haar moeder naar Canada geëmigreerd. In december 1963 is zij getrouwd met Robert de schilder, die ook directeur is van een bedrijf. Op 22 januari 1964 stapt ze het leven binnen van twee andere hoofdfiguren van deze roman, Erik en Nellie, wier autistische zoon Gaby juist die nacht werd geboren. In de zomer van 1967 wonen Robert en Magda al drieëneenhalf jaar in de Cevennen en zoeken Erik en Nellie, met Gaby die dan nog een kleuter is, hen op. In 1974 keren de kunstenaar en zijn vrouw naar Nederland terug. In mei 1980 stapt Magda op een dag het huis uit om er pas twee jaar later zonder enige uitleg te willen geven in terug te keren. In de zomer van 1983 wordt zij door haar man neergestoken. Curieus deze exacte tijdsaanduiding in een roman die verder zoveel bewust aangebrachte onbestemdheid kent. Voor wie deze periode van 45 jaar heeft meegemaakt vormen de aanduidingen steunpunten in de beleving van het gedrag van de personages.
Is een verklaring voor Magda's zwijgen dat zij in haar jeugd tweemaal een verkeersongeluk heeft gehad? ‘Eén keer ontwaakte ze niet helemaal’ lezen we op p. 29, en daar komt niets meer na. Is ze misschien in zeker opzicht nooit helemaal meer wakker geworden? Heeft ze toen besloten zich af te sluiten in de mate die haar goeddunkt? Het zou me niet verbazen als ik lees, ook in andere verhalen, hoe vaak personages zich te weer stellen tegen te grote impertinentie en annexatie door juist de geliefde.
Robert is in dit opzicht evenzeer een typisch De Moor-personage als zijn vrouw. Hij zag het samenzijn van hem met vrouwen, vóór hij Magda ontmoette, altijd als ‘het onontbeerlijke karwei’. Hij wilde nooit samen met zijn liefde van een nacht ontbijten en wenste weer alleen te zijn. Ook hij heeft een autistische kant. Maar met Magda was het op slag volledig anders: ‘Midden in de nacht belde ik haar op en dwong haar mij haar stille gedachten uit te leggen’ (p.31). Erik van zijn kant heeft het gevoel dat hij Magda verleidt, voornamelijk om er namens Robert achter te komen waarom zij niets heeft willen vertellen over een afwezigheid van twee jaar. Haar antwoord op zijn vraag is ‘Kijk naar me’ en dan kleedt zij zich uit en bedrijft met hem de liefde. Is dat een antwoord? Interpreteer dat maar eens tot: Ik wilde dit leren kennen, ik trok er op uit om mannen te proeven en zo meer te weten te komen van de man met wie ik dag in dag uit leven moet. Wat Magda met dit gebaar wil zeggen is -en dat leid ik mede af uit andere verhalen van De Moor, waar de zinloosheid van confidenties herhaaldelijk een rol speelt-: ‘Wanneer je mij niet zonder woorden kunt begrijpen, versta je ook mijn uitleg niet; elk woord is te veel waar ik mijn natuurlijke aandrang heb gevolgd’.
Maar mensen kunnen er niet tegen wanneer iemand zomaar zwijgt. De Moor laat zowel in haar verhalen als in de roman zien dat deze waarneming
| |
| |
op alle niveaus geldt: voor iemands intimi zo goed als voor de verdere omgeving.
In het dorp wordt Magda met de nek aangekeken en de verklaring daarvoor is alweer haar zwijgen. Erik constateert dat. ‘Je bent heus niet anders dan wij, die ook onze drama's van liefde en onbegrip beleven. Maar bij god, wil je een beetje voeling houden met de rest, dan zul je moeten praten. Wij zijn gewend elkaar alles te vertellen. Dit is een openhartige tijd. Dit is de tijd van de autobiografie. Na een dag waarin we ons volledig hebben blootgegeven aan minstens één vertrouweling, zetten we 's avonds de televisie aan, nemen een kopje koffie en laten een wildvreemd persoon aan het woord die ons vertelt dat hij is verkracht, dat hij heeft gemoord, dat hij in een brandend warenhuis de hand van het kind dat hij wilde redden, heeft moeten loslaten...Magda veronachtzaamt haar vrienden door zich een spreekverbod op te leggen.’ (p.42).
Met een passage als deze, die ik een kernpassage vind in De Moors werk, stelt de auteur zich ironisch te weer tegen de schaamteloosheid van de ikperiode waarin het heden van de roman (1983) speelt. ‘Ik weet maar heel weinig van de mensen met wie ik leef...’ verzucht Erik en hij bedenkt allerlei vragen die hij Magda wil stellen, over haar jeugd, over haar reis, want ‘Wat niet verteld wordt, bestaat niet’ (p.44).
| |
3.6 De karakters van Robert en Magda
Dat juist Robert dit niet kan verdragen, past bij zijn karakter. Op p. 53 vinden we in dramatische zin een prospectief aspekt voor wat Magda te wachten staat, als De Moor de schilder tegen de oogchirurg laat praten over de dingen die hij dwingt een verhouding met hem aan te gaan: ‘Als het moest zou ik geweld gebruiken om ze te dwingen tot het doen van mededelingen, confidenties’, en even verder: ‘Iedereen probeert zich de dingen die hij ziet en bewondert eigen te maken. Een mens is een jaloers sujet. Ik hou van dit landschap. Ik vind dat het van mij is.’ En dus zet Robert het mes erin wanneer de dingen zich niet láten dwingen.
Dat De Moor deze ‘hebberigheid’ met haar roman aan de kaak stelt, lijkt mij evident. Wie goed leest, krijgt wel degelijk uitgelegd waarom Magda na die twee jaar terugkeert en waarom ze er niets over kan zeggen. Op p. 233 is ze zo ver dat ze de rouw om haar verwaarloosde verleden heeft voltooid. In haar geboortedorp realiseert zij zich dat niet het betrekkelijke ertoe doet in het leven: dit huis, deze plek, zoals ze concreet zijn, maar de herinnering aan het leven zoals het toen was. ‘En juist toen ik dacht: ik ben leeg, los van mijn geschiedenis, herinnerde ik me met fantastische helderheid mijn opwinding als ik met mijn vader mee mocht naar de fabriek.’ Hoe dan alles om haar heen telkens veranderde, maar zij en haar vader dezelfde bleven. Dát is aanleiding om te besluiten terug te keren naar Robert. De twee jaren hebben gediend. Maar ze zijn niet uit te leggen. Ze vormen ‘een logisch en raadselachtig verhaal’ (p. 238). Ze zal er uit zien zoals ze er uitzag toen ze weg ging, maar ze weet zich een ander geworden, vervuld
| |
| |
van ‘trotse, barbaarse, persoonlijke dingen die ik nooit, met wie dan ook, zal kunnen delen.’ (p. 239). Die zekerheid wordt haar noodlottig.
| |
3.7 Een enkel oordeel
Van de vier delen is het laatste, dat het kortste is, ook in andere opzichten het minste, wanneer men dat van een zo geslaagde roman mag zeggen. Ik denk dat dit komt, omdat deel 3 echt het hoogtepunt van de roman is, en deel 4 verzwakt wordt door de van de delen 1,2 en 3 afwijkende verhaalstructuur. Wordt in de eerste drie delen telkens één personage sterk gefocaliseerd, in het laatste deel lezen we het verhaal niet alleen door de ogen van Nellie, de moeder van de gehandicapte, autistische Gaby, maar ook door diens eenzijdige, gefixeerde blik. Toch heeft dit deel zijn betekenis in het geheel van de roman: het benadrukt het thema van de eenzelvigheid die in autisme overgaat en daarmee problematiseert de auteur haar eigen thema en legt zij een dilemma bloot dat zich in de menselijke communicatie voortdurend voordoet. Geef ik te veel van mijzelf prijs, dan loop ik gevaar mijzelf ontrouw te worden, sluit ik mij af, dan kan de ander mij niet bereiken. Zo is het autisme van Gaby niet alleen een verdere uitwerking van het autisme dat bijfiguren in ‘Come-back’ en ‘Verkozen landschap’ kenmerkte, maar articuleert het ook het geestelijk autisme dat de voornaamste personages in de roman, Robert en Magda, noodlottig wordt. Dat autisme zou men ook de uiterste consequentie kunnen noemen van het thema der onkenbaarheid van de meest nabije mensen in ons bestaan, zoals dit in ‘De dag van zonnegloren’, ‘Dubbelportret’, Come-back’ en ‘Op het eerste gezicht’ het leven van partners beheerst. Met als gevolg dat mensen zelfs een bedreiging voor elkaar kunnen worden: zie wat er gebeurt in de roman, zie wat Mira overkomt in ‘Verkozen landschap’.
Een belangrijke oorsprong van de onmogelijkheid om tot een vanzelfsprekende communicatie te komen is bij De Moor gelegen in de ‘verwarring waarmee je werd geboren’, toegespitst op het motief van de afwezige vader (in ‘Hij bestaat’, ‘Op de rug gezien’, Dubbelportret’, ‘Verkozen landschap’ en de roman, waar Magda haar vader in de oorlog ziet verdwijnen) of de vader met wie de relatie danig verstoord is (bijvoorbeeld in ‘Comeback’). De aanzienlijk betere verhouding met de moeder, die in de roman geldt voor Magda, in ‘Hij bestaat’ en ‘Op het eerste gezicht’ voor mannelijke personages, en in ‘Op de rug gezien’ en ‘Dubbelportret’ voor vrouwelijke figuren, vormt een broos tegenwicht, dat onvoldoende blijkt om de hoofdpersonen te vrijwaren van een existentiële onzekerheid.
Heel vrouwelijk en typerend voor de natuurlijkheid van haar kunst is de wijze waarop de sexualiteit in De Moors werk haar plaats krijgt. De vanzelfsprekendheid waarmee bijvoorbeeld de pianolerares Marja in het prachtige verhaal ‘Variations Pathétiques’, de ongehuwde zuster in ‘Dubbelportret’, de weduwe in ‘Op het eerste gezicht’ en Magda in haar vrijage met Erik ervoor zorgen dat ze sexueel niet te kort komen -alles rustig en zakelijk geregeld, zelf beslissend-, markeert Margriet de Moor als een auteur die de jaren '60 tot '80 volledig achter zich heeft gelaten. Ze re- | |
| |
kent er, als schrijver van de jaren '90, zorgvuldig en zonder schroom, mee af.
De vormgeving wordt gedragen door een rijke stijl met een hoge mate van reflectiviteit, door een compositie in tijdlagen die moeiteloos lijkt te ontstaan en De Moors voor onze literatuur uitzonderlijke vermogen om in de huid van haar vele verschillende personages te kruipen. En dat, terwijl de auteur toch duidelijk thema's en motieven hanteert die uit haar eigen lijf en geest komen.
| |
4 Didactische analyse
Juist een boek dat overal wordt geprezen valt sommige lezers tegen, en dat is niet zo vreemd, omdat zelfs het beste boek niet altijd de juiste lezers krijgt. Mij lijkt dat de problematiek die De Moor in dit boek aan de orde stelt volwassen en ervaren lezers meer zal aanspreken dan jeugdige en onervaren lezers. Anderzijds biedt het derde, door de ik-vorm meest duidelijke en ongecompliceerde deel, een vrouwenportret dat ook jongere lezers heel wel kan boeien. Het geeft een ruime mogelijkheid tot inleven en identificatie met Magda en tot meeleven waar het gaat om het vroegere lot van haar en haar familie. Ze staat open voor alles wat haar onderweg overkomt en dat is een avontuurlijke instelling die veel leerlingen, ook jongens, kan aanspreken. Een kleiner aantal lezers, ook jongeren, zal getroffen worden door de wijze waarop De Moor door heel het boek heen, maar vooral in deel vier de autististische jongen beschrijft; maar ze zullen veel moeite hebben met de duiding van de slotpassage. Wil men het boek recht doen, dan is het nodig vanuit deze autistische jongen het geestelijk autisme van met name Magda en Robert te signaleren. Zo kom ik tot een paar opdrachten die mogelijk een goed gesprek over de roman mogelijk maken.
Ik zou lezing en klassikale bespreking van deze roman beperken tot de hoogste klas van het VWO en zie goede mogelijkheden voor gezamenlijke lectuur in een leeskring, mits men er veel tijd voor neemt, ook in ieders persoonlijke voorbereiding.
Het is niet de bedoeling dat onderstaande suggesties allemaal in één aanbieding van de roman worden gevolgd. Streven naar volledige dekking van de problematiek is altijd dodelijk voor het plezier dat men aan het lezen van literatuur kan beleven.
| |
4.0 Introductie
Om de leerlingen / deelnemers aan de leeskring kennis te laten maken met het werk van De Moor is het heel zinvol een van haar kortere verhalen gezamenlijk te lezen. Die zijn in onderdeel 2. Context genoemd. Een prettige werkwijze is de mensen te vragen het verhaal te lezen en daarbij schriftelijk de vraag te beantwoorden: Wat is voor jou de belangrijkste passage en kun je aangeven waarom? Men is daarbij heel vrij om ofwel binnen de tekst te blijven of persoonlijke motieven (bijvoorbeeld herkenning, interessant gegeven) aan te dragen. Deze opdracht is ook goed thuis voor te bereiden. Het resultaat wordt opgenomen in het leesdossier, zodat
| |
| |
de docent het ook vroeg of laat onder ogen krijgt. Tijdens het gesprek over het verhaal kan de docent of leeskringleider zoveel mogelijk recht doen aan enerzijds de ingebrachte passages en anderzijds de kwaliteiten van het verhaal en de auteur die zo naar voren komen. Vanzelf kan hij dan overgaan tot nadere informatie over de schrijver en haar overige werk, onder meer Eerst grijs dan wit dan blauw.
| |
4.1 De verteltrant
In elk van de vier delen concentreert de aandacht van de verteller zich op één der personages. Lees van elk deel de eerste drie bladzijden en noteer in welke vorm het verhaal verteld wordt: ik of hij/zij, tegenwoordige tijd / verleden tijd e.d. Controleer al bladerend of deze verteltrant in elk deel wordt volgehouden. Noteer je bevindingen op 1 A4.
| |
4.2 De tijd
Op verschillende plaatsen in de roman is sprake van tijdsaanduidingen. Maak voor je zelf een schema van deze tijdaanduidingen en stel vast in hoeverre de fabel (= het verhaal gereconstrueerd naar chronologische ontwikkeling) en het sujet (= het verhaal zoals de schrijver het aanbiedt) uiteenlopen. Probeer je bevindingen in een schematische tekening vast te leggen. Controleer met een medeleerling of je ‘goed’ zit.
| |
4.3 De personages
In deze roman is sprake van vijf belangrijke personages en enkele bijfiguren (Agnes Rombouts, Kaspar Zijderveld, Magda's familieleden, oude studievrienden en ex-dorpsgenoten, Roberts familie).
a) | Schrijf een profiel van het personage waarmee je je het meest verwant voelt en leg uit waarom dat zo is; maak daarbij gebruik van gegevens uit de roman. 2 A4. |
b) | Verplaats je in de figuur van Agnes Rombouts of Kaspar Zijderveld en schrijf een verklaring voor de onderzoeksrechter over de persoon van Robert Noort en hoe hij zich over Magda uitliet. 1 A4. |
c) | Speel of schrijf een dialoog tussen Robert en Magda, waarin Robert probeert achter Magda's geheim te komen en zij het hem ten slotte vertelt: hiérom ben ik weggegaan. |
| |
4.4 Het belangrijkste
Als je de roman mooi vindt, noteer dan wat voor jou het belangrijkste motief of thema is en probeer hiervoor een verklaring te vinden in de tekst en/of eigen geschiedenis.
Als je de roman niet mooi vindt, geef dan aan wat je stoort en probeer dat goed te beargumenteren uit de tekst en/of de eigen geschiedenis.
Leg je bevindingen vast op 1 A4.
| |
| |
| |
4.5 Recensies
Verzamel minstens drie recensies over de roman en ga na hoe de betrokken recensenten over het werk oordelen. Bij welk oordeel sluit je je het liefste aan en waarom? Noteer dit in je leesdossier en bewaar daarin ook de betrokken recensies.
| |
4.6 Scenarioschrijven
Deze roman daagt uit tot verfilming.
a) | Kies -alleen of samen met drie anderen- uit de roman drie scènes (aanduiden met paginanummers e.d.) die volgens jou/jullie in elk geval verfilmd moeten worden en het wezen van de roman recht doen. |
b) | Heb je tijd genoeg en past het in je schrijfprogramma, werk dan een der scenes uit tot een scenario, bestaande uit enerzijds beeldbeschrijving, anderzijds dialoog. Ook deze opdracht kun je alleen of samen met anderen uitvoeren. |
| |
4.7 Houding
In de roman neemt Gaby een aparte plaats in. Bespreek met een paar andere lezers de aard van zijn ziekte en ga na hoe de verschillende personages tegenover hem staan en wat ze concreet voor en met hem doen. Autisme is een bijzondere vorm van gehandicapt zijn. De Moor suggereert dat haar andere personages er ook iets van hebben. Hoe bedoelt zij dat?
| |
4.8 Vragen formuleren
Formuleer als je de roman goed gelezen hebt de vragen die bij je zijn opgekomen tijdens het lezen en vraag een medeleerling / -lezer(es) om ze te beantwoorden. Beantwoord diens vragen. Bespreek de antwoorden en vragen met elkaar en berg beide op in je leesdossier.
N.B. In haar bijdrage die op dit artikel aansluit geeft Willy Geursen de nodige impulsen om ook op de schilderkunstige aspecten van deze roman te letten.
|
|