Onze plicht is om een levenshouding op te stellen, niet om geschriften op te stellen en niet om veldslagen en gewesten, doch orde en kalmte in ons optreden te winnen. Ons grootste en glorieuze meesterwerk is het om passend te leven. Alle andere dingen, regeren, gelden vergaren, bouwen, zijn daarbij op zijn hoogst slechts toevoegseltjes en versierinkjes.
De mensen vergissen zich: het is heel wat gemakkelijker langs de uitersten te gaan, waar de rand tot houvast en richtlijn dient, dan de middenweg te houden, die ruim en open is, gemakkelijker ook om de leer dan om de natuur te volgen, maar tevens heel wat minder nobel en minder waardig. De grootheid van de ziel is niet zozeer omhoog te streven en voorwaarts te streven, als wel om zich te schikken en te beperken. Groots acht zij al wat genoegzaam is, en haar verheffing toont zij door de middelmaat boven het uitnemende te verkiezen. Niets is schoner en gerechter dan goed en naar behoren mens te zijn, niets is moeilijker te leren dan zijn leven goed en natuurlijk te leiden; en de gemeenste onzer kwalen is ons wezen te miskennen.
Leed, genot, liefde, haat, dat zijn de eerste dingen die een kind voelt; als nadien de rede komt en ze zich daarnaar schikken, dan is dat deugd. (III, 13)
Uit: Essays Michel de Montaigne. Vertaald door André Abeling en Jos Thielens. Aula, Het Spectrum 1992. ISBN90-274-2833-6