overwinnen om zo ver te komen. Maar het lukt tenslotte. De woorden waarmee de verteller afscheid neemt van de jeugdige lezer wijken qua toon en intentie nauwelijks af van de bevindingen van Tractaal die we als opening van dit nummer citeren:
‘Aan het einde van de baai zwom Stalma op en neer. Stiemer keek naar haar en hij moest met de Corrie door een gordijn van licht, dat zozeer vervuld was van het geluk van Stalma dat men het niet alleen zag, maar ook voelde! Van de muziek op de kant was nu bijna niets meer te horen en het water buiten de baai was vrij grauw en tamelijk onstuimig. Daarin ging Stiemer. De zee weer op: alleen en zonder Stalma. Stalma was gelukkig in de Spelevaartbaai en in de tuinen en altijd als Stiemer om zou kijken, wáár hij ook zou zijn, zou hij in zijn verbeelding die gelukkige baai zien met het licht dat uit het water straalde en dan zou hij weten dat Stalma daar stralend rondzwom en af en toe zeer verheugd eens een sierlijke wending zou maken. Stiemer zuchtte diep en hij zei: Stalma...’ (p. 103).
Op tachtigjarige leeftijd gestorven, minder en minder wetend, met soms nog heel heldere momenten, maar wegdoezelend in een halfbestaan, laat Koolhaas ons een oeuvre na, dat, de begrijpelijke discussie over de slordigheden in zijn romanwerk ten spijt, voor velen wijsheid-inverhaalvorm zal blijven bieden. Bij de crematie op Westgaarde ontbrak, niet weinig tekenend, de literaire wereld nagenoeg. Koolhaas heeft zich van die wereld nooit iets aangetrokken, was in zekere zin asociaal en ging zijn eigenzinnige gang, al leed hij, zolang hij de kritieken nog las, overmatig onder de dreunen die hem telkens weer verkocht werden: die verteller, die slordigheden! De P.C. Hooftprijs 1992 die hem op de valreep werd toegekend, was een erkenning die de kloof enigszins verkleinde. Ze markeert een waardering voor zijn werk die zeker wat de dierenverhalen betreft weer groeiende is en mogelijk leidt tot het respect dat hem toekomt. (WdM)