| |
| |
| |
Wam de Moor
Koolhaas' roman Vanwege een tere huid in de klas
Op donderdag 21 mei 1992 ontving A. Koolhaas in het Letterkundig Museum in Den Haag uit handen van de voorzitter van de stichting P.C. Hooftprijs, L.J. Pieters, de P.C. Hooftprijs 1992 voor zijn gehele oeuvre. Rinus Ferdinandusse, die als hoofdredacteur van Vrij Nederland Koolhaas jarenlang heeft meegemaakt in diens hoedanigheid van recensent theater en ballet, deed een vrolijk boekje open over zijn persoonlijkheid.
Juryvoorzitter Kees Fens eerde de auteur met een in paradoxen geformuleerde laudatio waar Koolhaas zich, ook als ik hem na afloop nog eens bezoek, heel blij mee toont. Het doet hem pijn dat hij zich zo weinig meer herinnert, maar de vreugde van de toekenning is hem bijgebleven. Als ik hem vraag: ‘Wat is je dierbaarste boek?’ aarzelt hij niet: ‘Vanwege een tere huid’. Dit nadat wij gesproken hebben over de nadruk die de jury gelegd heeft op De geluiden van de eerste dag.
Aarzelend tussen enige dierenverhalen (‘Zonder Mia’, ‘Gekke witte’, ‘Mijnheer Tip is de dikste meneer’ en ‘De trechter’) en Koolhaas' dierbaarste boek, besluiten we voor deze rubriek de roman te kiezen. Dit te meer omdat veel scholen en leerlingen erover kunnen beschikken, nu het boek dit afgelopen schooljaar '91-'92 een der vijf Grote Lijsters van Wolters-Noordhoff was. Al eerder verscheen Vanwege een tere huid als BulkBoek.
| |
1. Context
In diverse uitgaven (zie bibliografie hieronder) kan men lezen hoe het oeuvre van Koolhaas zich heeft ontwikkeld. Hij is algemeen gewaardeerd om zijn dierenverhalen, terwijl zich rond zijn romans een discussie voortsleept over de rol van de alwetende, zich met de handeling bemoeiende verteller. Met de dierenverhalen begon Koolhaas eigenlijk al in 1935, toen hij in NRC-Handelsblad een strip publiceerde, over het duikertje Stiemer en en de wondervis Stalma, waarin weliswaar het dier min of meer gefantaseerd was, maar het talent van de schrijver om zich een personage te kiezen dat niet per se mens behoefde te zijn, al tot uitdrukking kwam. En dit werd sterker bij de eerst korte, later langere verhalen waarin huis-, tuin- en keukendieren aanvankelijk domineerden: kippen, varkens, mussen, enzovoorts. In elk interview vertelt de schrijver dat hij deze verhalen ging schrijven, omdat het achter het behang van zijn kamer wemelde van de muizen: ‘Ik was niet de hoofdbewoner die last had van muizen, maar zij vormden de hoofdbewoners die last hadden van een man. In mijn vatbaarheid voor deze omkering die op een gegeven ogenblik een soort vereenzelviging werd ligt de basis voor de dierenverhalen.’
| |
| |
In 1956 werden die verhalen, op ‘Gif van de overkant’ na nogal anekdotisch, gebundeld onder de titel Poging tot instinct. Over de achtergronden is voldoende interessants te lezen, maar dat zou een herhaling zijn van eerder geschreven toelichtingen. In Alle dierenverhalen, bij Van Oorschot uitgekomen in 1990, vindt men ze bijeen, zevenenvijftig in totaal, de vroegste korter dan tien pagina's, de meeste latere krijgen een omvang van elf tot dertig bladzijden; de beste tellen er twintig tot dertig: ‘Mijnheer Tip is de dikste mijnheer’, ‘De liefde schuilt in een doublet van hazen’, Balder D. Quorg, spin’, ‘Gekke witte’, ‘Kou’, ‘Het water van Lubbertol’, ‘De strik’, ‘De trechter’, ‘Zonder Mia’, ‘Een gat in het plafond’, enfin, wat een rijkdom voor het literatuuronderwijs! Gekke witte verscheen ooit in de reeks Cahiers van Meulenhoff, Zonder Mia in Kort en Goed van Querido, beide bedoeld voor lectuur in de klas.
Steeds duidelijker manifesteerde zich in de reeks romans die Koolhaas in de jaren '70 schreef een drieledige moraal. Centraal staat het thema van de ondeelbaarheid van leven en dood, waaraan mens én dier deel hebben. Vervolgens is de moraal dat alleen de liefde een bescheiden instrument tegen de dood kan zijn. En tenslotte is het die liefde die mens en dier uit hun sterven tot wedergeboorte brengt. Deze wedergeboorte bepaalt het transcendente karakter van dit proza. De unieke positie van Koolhaas in onze literatuurgeschiedenis is die van een narratologisch filosoof.
| |
2. Literaire analyse
2.1 De hoofdstukindeling
Vanwege een tere huid bestaat uit twee gedeelten. Het eerste en verreweg het langste deel, blz. 5-164, bevat het eigenlijke verhaal en heet ook ‘Vanwege een tere huid’; het tweede draagt de titel ‘De reiniging’, loopt van 165 tot 176 en fungeert op het eerste gezicht als een soort naschrift. Geen der delen is genummerd. Dat is bij de bespreking nogal lastig. Hetzelfde geldt voor de 14 hoofdstukken waaruit het eerste deel bestaat. Ik nummer ze alsnog. Het kortste ‘hoofdstuk’ bevat 3, het langste 28 pagina's; de meeste hoofdstukken tellen 8-11 bladzijden. In de hierna volgende analyse worden dus om wille van de verwijzingsmogelijkheid de hoofdstukken met cijfers aangeduid. Het deel ‘De reiniging’ wordt aangeduid als hoofdstuk 15. Het boek telt in totaal 176 bladzijden, waarvan 9 bladzijden wit. Wolters-Noordhoff heeft voor de uitgave in de Grote Lijsters de editie Van Oorschot in licentie gebruikt.
Een overzicht van de hoofdstukken als hieronder gegeven schiet absoluut tekort, het dient slechts als reminder.
[1] 7-12. Boy meets girl: Jokke verlangt naar Takkie. Zij neemt het initiatief. |
[2] 13-22. Confrontatie met de hoedna's, mannetje Lussel en vrouwtje Twenna. |
| |
| |
[3] 23-29. Jokke en Takkie ontmoeten elkaar. Jokke ‘zat zo'n beetje in zijn leven als een vlieg tegen een ruit’ (27). Met Takkie is die ruit ineens verdwenen en de ruimte die zo ontstaat overweldigt hem. |
[4] 30-36. Een derde paar wordt geïntroduceerd: Takkies vader, Cor, en haar moeder, aannemersdochter Annepiet. |
[5] 37-46. De afkomst van de twee hoedna's uit een ver land wordt toegelicht. |
[6] 47-67. Eerste afspraakje van Jokke en Takkie. Cor en Annepiet reflecteren op hun verhouding tot Takkie. Jokke ontwikkelt het plan voor het kanotochtje. |
[7] 68-79. Valt uiteen in drie stukken.
- | 68-72: De verteller neemt de lezer mee naar de delta waar de hoedna's vandaan komen: het uitgraven. |
- | 72-76: Het knuffel- en vrijgedrag van de hoedna's. |
- | 76-79: Jokke bereidt zich mentaal voor op het kanotochtje. |
|
[8] 80-84. Het kanotochtje waarbij Jokke dreigt te verdrinken. |
[9] 85-113. Drie stukken.
- | 85-89: Een dag eerder heeft Takkie haar ouders verteld van Jokkes komst. Zij zijn ertegen. Takkie poogt zich te amuseren met de verkleedkist en heeft verdriet. |
- | 90 - 92: Ze voelt zich als een ‘uitgeholde pop die in de draaikolk zinkt’; leven lijkt onmogelijk, sterven is het enig wenselijke. |
- | 92-113: De herinnering van Takkie aan Jeanne d'Arc op de brandstapel. Cor en Annepiet geven toe en vinden Takkie slapend. Diepe treurnis. |
|
[10] 114-116. Takkie ligt wakker en vindt dat zij met haar omgeving Jokke niets dan ellende te bieden heeft. |
[11] 117-133. Het verhaal van hoofdstuk 8 gaat verder: Jokke duikt tot driemaal toe om zijn verloren portemonnee te zoeken. Tenslotte komt hij boven, niet dood maar nauwelijks meer levend. |
[12] 134-147. Een hoofdstuk dat eigenlijk in vijf gedeelten uiteenvalt.
- | 134-140: Lussel en Twenna voeren hun nummer op. Hun spel laat de dreiging van hun achterpoten zien. |
- | 140-141: Jokke komt min of meer tot zichzelf, maar blijkt nog zeer vermoeid. |
- | 141-143: Takkie wacht met haar gedachten nog bij de voorgaande nacht Jokke bij de steiger op. |
- | 143-146: Jokke, nog ontredderd maar wel al verlangend naar Takkie, sukkelt in de richting van haar huis. |
- | 146-147: Takkie vreest de hoon van Cor en Annepiet nu Jokke niet op komt dagen. De vrees blijkt onnodig: de ouders honen haar niet. |
|
[13] 148-155. De hoedna's spelen opnieuw hun spelletje. Jokke's rose huid doet een appel op hun instinct en Lussel vliegt hem aan en graaft hem uit. |
[14] 156-164. Takkie beseft dat het noodlot zich over Jokke heeft ontfermd en braakt haar verdriet uit in de verkleedmand. Cor en Annepiet vinden de
|
| |
| |
sporen en mijmeren over het leven: ‘In iedere vrouw is een meisje gestorven, in iedere man een jongetje’. [163) |
[15] 167-176. Kennelijk jaren later: het huis is een ruïne geworden, de hoedna's zijn spoorloos, maar alles kan opnieuw beginnen. |
| |
2.2 De verhaallijnen
Zoals uit dit zeer summiere overzicht van de hoofdstukken blijkt, lopen in Vanwege een tere huid drie verhaallijnen naast en verweven in elkaar. Als hoofdlijn zie ik het verhaal van de jeugdliefde van Jokke en Takkie en dat bepaalt mede mijn voorkeur voor deze roman als onderwerp van deze Tsjipbijdrage. Binnen deze lijn zijn gedeelten waarin slechts een van beiden aanwezig personage is, in gedachten bij de ander of teruggeworpen op de eigen existentie. Zoals uit het overzicht van de handeling blijkt, komen zij voor in zeer veel hoofdstukken. Het is opmerkelijk dat, terwijl de hoedna's en het ouderpaar vooral als paren worden opgevoerd, de twee hoofdfiguren van de roman als eenlingen gezien worden. Slechts in de hoofdstukken 1, 3, gedeeltelijk 6 en het slothoofdstuk vinden we hen samen.
Jokke en Takkie komen na de eerste ontmoeting en het kanotochtje vanaf bladzijde 67 niet meer bij elkaar; ieder is met zijn gedachten en fantasieën over de liefde alleen.
| |
2.3 Dramatische opbouw
Vanwege een tere huid vertoont in opbouw de trekken van het klassieke drama. Jokke is de tragische held, de protagonist, Takkie zijn tegenspeelster, de ouders en de hoedna's zijn de onwetende instrumenten van het lot, je zou ze tritagonisten kunnen noemen. De verteller fungeert met zijn commentaar als het koor.
De eerste fase begint met de stemmingsinleiding (in 1), geeft de expositio (in 2) en eindigt met het motorisch moment (de eerste ontmoeting op straat in 3). Ze bevat meteen prospectieve aspecten (onder andere de vele vooruitwijzingen naar Jokkes gruwelijke dood, zie hieronder bij de bespreking van de titel). Dan volgt in de verdere hoofdstukken de tweede fase, de intrige, die uitmondt in de crisis (de verdrinkingsscènes zowel van Jokke in het water, in 11, als van Takkie in de toneelkist in 9 en 10). De derde fase, de climax (in 13) en de vierde, de katastrofe (in 14) leiden de laatste fase (in 15), de peripetie, in, die de katharsis met zich meebrengt. Door het laatste hoofdstuk ‘De reiniging’ te noemen, de letterlijke betekenis van ‘katharsis’, heeft de auteur deze dramatische opbouw gearticuleerd. Verteller en lezer verzoenen zich hier met de afschuwelijke afloop.
Het dramatisch karakter van Vanwege een tere huid wordt niet alleen bepaald door deze structuur van het klassieke drama, maar ook door de onontkoombaarheid van de lotsbeschikking. Annepiets vader mag dan de hoedna's die hij voor zijn dochter had meegebracht buiten haar bereik brengen, het lot van zijn kleindochter wordt medebepaald door deze
| |
| |
menselijke handeling en dat is het laatste wat hij bedoeld zal hebben: zij verliest zo haar eerste vriendje.
| |
2.4 De personages
De personages zijn in deze roman duidelijk getekend. Over Jokke en Takkie krijgen we heel veel informatie. Het verschil in rijpheid laat zich voelen. Jokke heeft nog in het geheel geen greep op zijn leven, laat staan op zijn dood. De verteller lijkt zich in hoge mate met hem te identificeren. Takkie is wat verder in haar ontwikkeling. Zij wordt in haar betrekking tot haar ouders getoond als een zelfstandig wezen, maar ze zit wel als Rapunzel uit Grimm's sprookje uit te kijken naar de prins die aan haar vlechten naar haar op zal klimmen om haar te bevrijden. ‘Zij is ontspannen, doet de dingen ‘met licht gemak’ (58), Jokke daarentegen ‘met ontzettend veel moeite’ (58). Zijn kanoën komt neer op ‘pogerig peddelen’ (59). Takkie groet opgewekt tegenliggers, Jokke geneert zich ervoor. Enzovoort.
Het grote alleen-zijn van Jokke vindt mede zijn oorzaak in het feit dat over zijn familie nauwelijks iets wordt gezegd. Het zijn de ouders en de grootvader van het meisje over wie de lezer uitvoerig wordt ingelicht.
De verteller trekt meermalen parallellen tussen het meisje en haar moeder, zoals ook beider ouderlijk huis getuigt van dezelfde schuld tegenover het leven. En hier tekent zich een tweede verschil af tussen Jokke en Takkie: haar leven is reeds beladen met een verleden, dat van Jokke is puur schuldeloos. Men kan ook zeggen dat Takkie verder is in haar puberteit dan Jokke. Het gevoel omgeven te zijn door een publiek, zoals hem overkomt wanneer hij lijkt te verdrinken, past geheel in het beeld dat bijvoorbeeld de ontwikkelingspsycholoog Erikson geeft van de puberteit. Het getuigt van de genadeloze genegenheid die de verteller voor hem koestert, dat juist hij het slachtoffer wordt van het instinctief handelen van de hoedna's. Hij noch het meisje hebben iets met deze dieren te maken gehad vóór het fatale moment daar is. Wat beiden bindt is het verlies van hun kinderlijke staat. ‘In iedere vrouw is een meisje gestorven, in iedere man een jongetje’, citeert Cor aan het slot van het verhaal zijn moeder en zichzelf (163). Takkie dreigt onder te gaan in de draaikolk van de verkleedkleren met hun ‘geur van moedeloosheid’ (87), ze zal een ‘lichaam’ zijn, ‘zo hard als een paspop en dan uitgehold en leeg’ (89). Takkie sterft mee, terwijl Jokke vergeefs vecht voor zijn leven.
De zuiverheid in de relatie van Takkie en Jokke valt te meer op vanwege de duisternis van de betrekking die Cor en Annepiet met elkaar onderhouden. Deze volwassenen leven in de desillusie. Zij verwachten in tegenstelling tot de kinderen niets meer van het leven en de herinnering aan hun gemeenschappelijk verleden schept, in contrast met die van de hoedna's geen lotsverbondenheid, integendeel, maakt van dat leven een hel. Ze voeren clichématig het ritueel uit dat het leven van hen vraagt: hun ruzies verlopen volgens een vast patroon, Takkie kent ‘precies de tekst van de ruzie in de eetkamer’ (87), en als ze letterlijk een spelletje spelen (scolpa of
| |
| |
monopolie), kennen ze bijvoorbaat de afloop. Koolhaas weet desondanks met name Annepiets zorg voor haar kind voelbaar te maken en mede daardoor is zij toch een genuanceerd personage.
De hoedna's voegen een sterk vervreemdend element toe aan de geschiedenis. Zij tasten vergeefs naar hun eigen verleden. ‘Waar zijn Jokke en Takkie, die zich een toekomst herinnerden en Lussel en Twenna, uit een verleden geplukt?’ verzucht de verteller aan het eind (174). Hun verleden is -tot we vernemen dat ze waarschijnlijk niet eens bestaan hebben en dus uit de fantasie van de verteller voorkomen- onbestemd en angstaanjagend, ze verkeren, weggesleept uit hun warme oorsprong naar een kil klimaat, in een grenssituatie. Ze warmen zich aan elkaar, maar vooral Lussel weet zich met de kilte geen raad, de regen maakt hem melancholiek, zijn pogingen tot herinneren lopen steevast uit op doodsverlangen ‘omdat iedere minuut verder leven, angstiger is’ (38).
Van de drie relaties is alleen die van de kinderen ontkomen aan de verkommering. De ouders leven zonder enig toekomstperspectief, de hoedna's lijden onder hun verlies aan verleden.
| |
2.5 Vertelsituatie
In deze roman verschuift, zoals doorgaans in Koolhaas' werk, het perspectief voortdurend van verteller naar personage en terug. Als bijvoorbeeld de jongen en het meisje hun verliefdheid uitspreken, staat er tussen hun clauzen in een tekst (hier gecursiveerd) die alleen maar vanuit het perspectief van de verteller kan zijn geschreven: ‘“Ik zit op een meisjesschool. Zoveel jongens ken ik niet”. Dat gaf hoop. Het lag in de categorie van de handenwrijvende moeder en de duistere vader - vereenzaming. “In ieder geval ken je mij nu”, zei Jokke’ (50). De identificatie van de verteller met Jokke, Takkie en Annepiet is heel groot, en tegelijkertijd maakt hij zich telkens van hen los om het tafereel dat hij opriep en de emoties die hij losmaakte van buitenaf te becommentariëren. Als hij op bladzijde 9 de fascinatie van Jokke voor Takkie beschrijft en hem laat kijken naar het meisje in het raam (‘en ze glansde overweldigend vol terug’), duurt het maar heel even of de verteller stort zich met zijn commentaar in het beeld: bijvoorbeeld met de mededeling dat in de kamers achter de andere ramen zich de moeder bevindt, ‘eindeloos lang schreiend en dan opnieuw beginnend en handenwringend in een andere ruimte’ (10), om de alinea af te ronden met een zin waarin beide perspectieven vertegenwoordigd zijn: ‘Maar Takkie, onschuldig en wreed veroordeeld tot al dat verdriet om haar heen’ [perspectief verteller], ‘had naar hem gelachen uit haar mateloze gulheid’ [perspectief Jokke].
Kruithof meende dat Koolhaas met dergelijke wendingen zijn personages tot object maakt en daarmee ontmenselijkt. Bronzwaer heeft dit standpunt als normatief en onwetenschappelijk afgewezen. ‘Bij Koolhaas wordt wat Flaubert de “impassibilité” van de verteller noemde opgeheven; het vertellen
| |
| |
wordt tot een functie van een typisch menselijke faculteit: het gevoel.’ (Bronzwaer 1986, 92).
In feite is dus de roman één lange boodschap, uitgezonden door de verteller. Deze mengt zich herhaaldelijk met ‘author's intrusions’ -Bronzwaer spreekt van ‘de meta-verteller’- in de compositie die hij nadrukkelijk dirigeert, betrokken als hij blijkt bij en soms overmand als hij lijkt dóór de situaties die hij oproept.
Begin- en slotzin zijn voorbeelden van de levenslessen die de verteller aanbiedt. Die setting typeert Vanwege een tere huid als een parabel. Meest opmerkelijk voor de rol van de verteller is het vijftiende hoofdstuk, ‘De reiniging’, waarin de personages niets meer zijn dan argumentatiestof voor zijn betoog.
| |
2.6 Titel
Er zijn vele plaatsen in de roman waarop rechtstreeks en soms enige malen achter elkaar naar de titel wordt verwezen. Uit de volgende voorbeelden blijkt hoe Koolhaas dit motief van de tere huid omspeelt.
In de eerste alinea noemt de verteller de ramen van het huis van de eerste geliefde rusteloos ‘als een te dunne huid, die bij iedere emotie bloost of juist helemaal wit wordt’, omdat de geliefde ervoor kan verschijnen (7). Takkies grootvader, de aannemer, herinnert zich, wanneer hij zijn dochter Annepiet met de hoedna's heeft geconfronteerd en vaststelt ‘hoe ontzettend teer haar huid was’ (39), dat hem in Afrika verteld is hoe volwassen hoedna's rose pelikanen te lijf kunnen gaan en ‘razendsnel in de tere huid gaan graven’ (41). Maar daarin gaan ze ook verder -en daarmee kondigt zich in een prospectief aspekt het einde van de vertelde geschiedenis reeds aan: ‘als Annepiet een hoedna verkeerd zou beetpakken en niet zou loslaten, dan kon dat dier ook in haar klimmen, zijn voorpoten om haar hals slaan, als bij een pelikaan, zijn beide achterpoten tegen haar buik zetten en razendsnel in de tere huid gaan graven’ (41). Als hij bedenkt welk lot zijn dochter treffen kon, laat hij een traan vallen: ‘de tere huid is er even vochtig van’ (44) en ‘Vanwege de tere huid van Annepiet (....) want wie zou de tere huid beschermen, als hij er niet meer zou zijn?’ (45) laat hij de hoedna's los op het terrein tussen huis en rivier.
In het begin van hoofdstuk 7 werkt de verteller de mededeling uit omtrent de wijze waarop de huid van pelikanen het van de hoedna's te verduren krijgt. Deze zijn zo naijverig op de pelikanen die hun vis wegkapen, dat ze de hen te lijf gaan -‘ze graven ze leeg’ staat er opnieuw (71).
De verteller kan er maar niet genoeg van krijgen. De tere, kwetsbare huid is intussen ook het instrumentarium van de liefde, want het hoednamannetje zoekt bij het hoednavrouwtje ‘een bepaald plekje achter op haar rug’ en dat plekje wordt op allerlei manieren bespeeld. Het staat er letterlijk (73). En bij de mensen is het niet anders: het is de huid tussen Takkies gele haar en haar geruite bloesje die Jokkes volle aandacht krijgt tijdens het kanotochtje en het brandpunt vormt van zijn verliefdheid (63) en in hoofdstuk 8 stelt
| |
| |
Jokke zich voor dat Takkie hem op zal wachten bij de steiger en dat zij ‘hem lachend zou begroeten en hem daarmee omhulde met een nieuwe, ruime huid’ (81).
In hoofdstuk 11 herinneren de twee witte voeten van Jokke die boven water steken aan de kwetsbaarheid van zijn huid. Als Jokke aan de verdrinkingsdood tracht te onstnappen, realiseert hij zich dat zijn levensdrift verder gaat dan zijn liefde voor Takkie: ‘hij zou van liefde willen zijn en voelt hoe hij dan zou zwellen met een huid, dun als een ballon; een tere huid om voelen heen; om eenzaam voelen heen van het leven; van het leven waarvan niets is uit te spreken en nooit het gebaar van gemaakt kan worden; zodat het er pas is als het gedeeld wordt met iemand, de altijd enige andere’ (131-132). Hier neemt Koolhaas de betekenis van de eerste alinea op, van de zinnebeeldige betekenis die ‘huid’ heeft (vergelijk omgekeerd ‘een dikke huid hebben’).
En blijkens de gebeurtenissen in hoofdstuk 13 is het inderdaad Jokkes huid die te kwetsbaar blijkt. Zijn rose huid doet een appel op het instinct van de hoedna's en door hun razemij bloedt hij dood. In 14 bevestigt Annepiet nog eens het gevaar dat Jokke van meetafaan heeft gelopen, wanneer ze Cor voorhoudt: ‘Mijn vader schijnt ook eens een paar beesten uit Afrika voor me mee te hebben gebracht, die hij me nooit gegeven heeft, vanwege mijn tere huid en omdat ze zulke scherpe nagels hadden.’ (163).
| |
2.7 Thematiek
Met dit motief raken we meteen aan de kern van Koolhaas' thematiek en wel op tweeledige wijze. Wat voor de dieren geldt, geldt niet minder voor de mensen, en daarin bevestigt dit boek het thema van het ongedeelde leven. En vervolgens verwijst het motief naar dit: de huid, het lichaam, het leven (van de pelikanen, van Annepiet, van Jokke) is op genade (door de liefde van de vader of Takkie) of ongenade (door de naijver en de angstgevoelens van de hoedna's) overgeleverd aan liefde of dood. Alleen de liefde weerstaat de dood, maar dan moet men wel geluk hebben, en dat hadden Jokke en Takkie niet, zo min als Annepiet er ongehavend vanaf is gekomen -haar man bevestigt dat, wanneer hij over haar tere huid zegt: ‘die is niet te beschermen. Die van jou niet en die van Takkie niet’ (164). Nog één keer, op bladzijde 173 (‘aan de tere huid van Annepiet wordt 's morgens noch 's avonds gedacht. Welja, laten we het eens over de huid van Annepiet hebben’) komt de verteller hierop terug. Hij doet dat in het slothoofdstuk, ‘De reiniging’.
| |
2.8 De stijl
Pathetische uitweiding en de allergewoonste uitdrukking gaan in deze roman samen. Het sterkst is dat contrast aanwezig in de verhaallijnen van de bijfiguren. Zo voeren Cor en Annepiet herhaaldelijk een zeer toneelmatige dialoog met hoge uithalen en dronkemansgelal, terwijl de verteller hun lot toch hoogst betreurenswaardig vindt.
| |
| |
Als het gaat om Takkie en Jokke klinken vooral mededogen, ontroering en identificatie door: het pathos waarmee Takkie in de toneelkist duikt heeft iets grotesks, zoals in heel het handelen van Jokke een vorm van ironie voelbaar is die wijst op een hoge mate van vereenzelviging door de verteller. Zie een eenvoudige passage als de volgende. Jokke tijdens de eerste ontmoeting met Takkie: ‘God wat was ze duidelijk een meisje en anders dan alle anderen. “Zijn je vader en moeder thuis?” vroeg hij toen. Een idioter vraag was nauwelijks denkbaar, voelde hij wel. “Mijn vader wel, maar mijn moeder niet”. Een zinnetje om op te krijgen om in het Duits te vertalen. “Der Vater schon, aber die Mutter nicht”. Goed zo.’ (23).
Humoristisch werkt het verschil dat Koolhaas herhaaldelijk aanbrengt tussen Jokkes gedachten en wat hij zegt, bijvoorbeeld in de volgende passage: ‘“Ben je verliefd op me?” vroeg Takkie. Jezus wat een meid was dat; wat een ontzettende, nee deerlijke tegenvaller was zij. “Ik geloof wel van ontzettend erg”, zei hij. “Ik vind jou ook een leuke jongen” sprak ze.’ (49).
Het handelen van de hoedna's is minder zwaar geladen, wordt meer van buitenaf beschreven, al wekt toch ook weer Lussel door momenten waarop de verteller diens instinct laat werken een zekere deernis. En het hanteren van absurde taal op ogenblikken van verwarring, bekend uit de dierenverhalen, werkt ook hier heel sterk. Zoals wanneer Lussel in de vacht van zijn vrouwtje mompelt: ‘“Doet u maar kalm aan, dan doet u al druk genoeg” of: “Vissen swemmen suiver op znelheid” of: “U moet zeker nieuwe sloffen hebben, dan kunt u óók nog stampen”.’ (74).
Annepiet en Cor kunnen daar ook wat van, van dat gedaas. Cor, dronken, tegen Takkie: ‘“Nee godverdomme, eerst liefelijk, Takkie, kind van me. Allemachtig eerst ook es iets very nice van jouw kant. Dat jij ook van ons houdt, malle banjeraar van de baggeraar, baggerbanjermeidje”. “Goed, ik ben al lief”, zei Takkie kort.’ (98) Een contrast dat de dochter typeert als superieur aan de vader.
Daartegenover staan de zeer ernstige, bevlogen reeksen van samengestelde zinnen waarin de verteller zijn commentaar op de tragedie formuleert.
| |
3. Didactische analyse
Uit bovenstaande analyse laten zich een aantal mogelijkheden afleiden voor het lezen en verwerken van de roman in de klas. De onderwerpen die ik in elk geval aan bod zou willen laten komen zijn:
1. | de eerste liefde, al of niet gekoppeld aan andere voorbeelden in de literatuur (bv. Toergenjev, Oek de Jong, 't Hart, Vestdijk, enzovoorts); |
2. | de thematiek van de ondeelbaarheid van alle menselijk en dierlijk leven, niet alleen voor het begrijpen van deze roman, maar ook voor dat van Koolhaas' meeste andere werk van belang, bijvoorbeeld in het zo dichtbij elkaar liggen van lust en sterven; |
3. | het element van de fantasiedieren, al of niet in vergelijking met Koolhaas' reële dieren, hoe dat ook in andere romans een rol speelt; |
| |
| |
4. | de dramatische opbouw van de roman, die helemaal ontleend lijkt aan de klassieke tragedie en de complexiteit van de structuur. |
| |
3.1 Introductie
Als Koolhaas nog niet bekend is bij de leerlingen, zou men ze eerst eens kennis kunnen laten maken met ‘Mijnheer Tip is de dikste Mijnheer’ of ‘De trechter’, zodat ze enig gevoel krijgen voor zijn humor. Daarna geeft het wat ernstiger verhaal ‘Kou’ een goede introductie op het feit dat Koolhaas in het ook zo ernstige Vanwege een tere huid met drie paren werkt. De beren in ‘Kou’ gaan op soortgelijke manier met elkaar om als de hoedna's in Vanwege een tere huid. Het begin van de roman vergt bijzondere aandacht, maar het is bepaald niet het voor leerlingen meest aantrekkelijke gedeelte van de roman, omdat de verteller zich zo laat gelden.
| |
3.2 Bespreking
Het lijkt daarom nuttig om na het lezen van een enkel Koolhaas-verhaal iets te vertellen over de auteur, enkele fragmenten uit zijn werk voor te lezen en daaronder, als laatste, het hoofdstuk over het begin van het kanotochtje, hoofdstuk 8. Vervolgens zou men kunnen wijzen op de bijzondere structuur van het boek en zowel de vervlochtenheid van de verhalen van de drie paren als de dramatische opbouw kunnen bespreken. Daarna de klas uitnodigen om aan de lectuur te beginnen.
| |
3.3 Werkvormen
De hier aangeboden opdrachten zijn naar keuze. Het is dus absoluut niet de bedoeling dat men, wanneer er sprake is van meer opdrachten onder één categorie, deze ook alle laat uitvoeren. Bij voorkeur zou ik de leerlingen laten kiezen. Het gaat erom dat zij allen op hun eigen wijze actief betrokken raken bij de lectuur en zich niet beperken tot lezen en luisteren naar wat de docent te zeggen heeft. De kwalificaties achter het opdrachtnummer zijn ter oriëntatie van de docent. Ik zou die weglaten bij de presentatie van de opdrachten.
| |
Opdracht 1 Identificatie, creatief schrijven (individueel)
Verplaats je in Jokke op het ogenblik dat hij in de kano op weg is naar Takkie. Laat hem in gedachten -een monologue intérieur- nagaan wat er totnutoe is gebeurd en hoe hij de nabije toekomst ziet. Sluit je tekst af vlak voor het moment dat de kano omslaat. 1 A4.
| |
Opdracht 2 Identificatie, creatief schrijven (individueel)
Verplaats je in Takkie vijf jaar na de gebeurtenissen die in hoofdstuk 1-14 zijn weergegeven. Zij schrijft aan een vriendin over de herinnering aan de gebeurtenissen en de emoties die daarbij een rol speelden. Bedenk dat zij niet precies weet wat er met Jokke is gebeurd, want ze heeft hem nooit
| |
| |
teruggezien. Ze kan bijvoorbeeld fantaseren wat er van hem geworden is. 1 A4.
| |
Opdracht 3 Structuuranalyse (individueel)
Nummer de verschillende hoofdstukken van (1) tot (15) en ga na welke verhaallijnen je in de verschillende hoofstukken terugvindt. Maak daarvan een overzichtelijk schema, zodat zichtbaar wordt waar de lijnen elkaar raken. Herlees met name deze plaatsen om inzicht te krijgen in de samenhang tussen de lijnen. Schrijf je bevindingen op 1-2 A4.
| |
Opdracht 4 De titel (klas)
Vorm tweetallen die elk één hoofdstuk doorlezen op passages waarin naar de titel wordt verwezen. Bespreek met de klas wat je daarvan vindt en of jullie dit een goede titel vinden. Een goede titel is de vlag die de lading dekt. Is dat hier zo of niet? En waarom?
| |
Opdracht 5 Persoonlijke waardering (individueel)
Kies uit de roman het hoofdstuk dat je als geheel het mooiste vindt en wijs daarin de passage aan die voor jou het meeste betekent. Noteer deze keuzen in je leesdossier, neem de passage op in je leesdossier en schrijf er een verantwoording van 1 A4 bij.
| |
Opdracht 6 Personages (groepswerk)
Als je de verstandhouding tussen achtereenvolgens de beide hoedna's, Cor en Annepiet, en Jokke en Takkie moest kwalificeren op een aantal aspekten, hoe zou je dat dan doen?
Het gaat om de volgende aspecten:
1. |
problematisch |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
zeer natuurlijk |
2. |
vijandig |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
zeer liefdevol |
3. |
raakt me niet |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
doet me veel |
4. |
ingewikkeld |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
duidelijk |
Noteer op 1 A4 je bevindingen per paar en ga na waarom je vindt wat je vindt. Daarna bespreek je met elkaar de verschillende scores en verdedig je het eigen standpunt.
| |
Opdracht 7 De rol van de verteller (individueel)
Zoek in je boek passages op waarin de verteller duidelijk aan het woord is en schrijf een kort opstel (max. 2 A4) over de wijze waarop hij naar de verschillende personages kijkt. Maak gerust gebruik van citaten, mits je deze zorgvuldig en met paginaverwijzing noteert.
| |
Opdracht 8 Dramatische structuur (individueel)
Men heeft Vanwege een tere huid wel vergeleken met een klassieke tragedie. Wanneer je daarover voldoende geïnformeerd bent, moet je proberen, na het lezen van de roman een synopsis, dat is een korte samenvatting, van het
| |
| |
verhaal te schrijven zodanig dat de dramatische ontwikkeling erin zichtbaar wordt. 1 A4.
| |
Opdracht 9 Dramatisering (groepswerk)
Ga met enkele anderen na welke scènes in de roman het meest voor dramatisering in aanmerking komen; is dat
a) | een scene tussen de beide ouders? |
b) | een scene tussen Jokke en Takkie? |
c) | een scene tussen de beide hoedna's? |
d) | een scene tussen Takkie en haar ouders? |
We vragen dit omdat je zult merken dat niet alle combinaties zich voor dramatisering, dat is uitbeelding door personen in dialoog, lenen. Kun je vaststellen hoe dat komt? Zie je wel mogelijkheden voor mimespel? Welke bijvoorbeeld? Maak notities voor je leesdossier.
| |
Opdracht 10 Dramatisering (groepswerk)
Als jullie een duidelijk keuze hebben kunnen maken, probeer de scène dan eens uit te voeren met eigen woorden of als pantomime.
Het zijn maar enige voorbeelden van didactisering. Men zal hier duidelijk de mogelijkheden van tekstervarings- en tekstbestuderings-methoden in hun onderlinge samenhang moeten verkennen en aan de hand daarvan laten studeren, schrijven, discussiëren en spelen. Voor de analyse is gebruik gemaakt van de laatste titel uit de bibliografie.
| |
Bibliografie
Over de context
Willem Roggeman, Gesprek met Anton Koolhaas. In: Beroepsgeheim 2. Gesprekken met schrijvers. Antwerpen 1977, 21-33. |
Ischa Meijer, A. Koolhaas. In: Interviews. Den Haag 1974, 141-155. |
J.C. van Aart, ‘A. Koolhaas’. In: Kritisch Lexicon van de Nederlandstalige literatuur na 1945, Groningen 1988. |
Wam de Moor, ‘Een omgeving scheppen voor de emoties’. In: Jan Campertprijzen 1989, uitg. Bzztôh, Den Haag 1989, 9-60, met zeer uitgebreide bibliografie. |
|
|
Over de dierenverhalen
W. Bronzwaer, De dierenverhalen van A. Koolhaas. In: Het eerste spoor. Opstellen over literatuur en moderniteit. Baarn 1991, 100-105. |
Wam de Moor, ‘Waar kom ik als niet aankom?’. In: Ons Erfdeel 34, nummer 5, 1991, 696-710 |
|
|
Over de rol van de verteller
Kees Fens, De verteller als gids. In: De gevestigde chaos. Amsterdam 1966, 78-84. |
Jacques Kruithof, Vertellen is menselijk. Groningen 1976. |
T. van Deel, Hoe vertelt Koolhaas? In: Recensies, Amsterdam 1980, 139-142. |
W. Bronzwaer, ‘De humanisering van de vertelinstantie’. In: id., De vrije ruimte, Baarn 1986, 85-101. |
|
| |
| |
Wam de Moor, ‘Een bevangen kritiek’. In: Tirade 312, 490-499. |
|
|
Over Vanwege een tere huid
Kees Fens, Het mooiste boek van A. Koolhaas. In: de Volkskrant, 2 juni 1973. |
Hugo Bousset, Teer als huid. In: Woord en schroom. Enige trends in de Nederlandse prozaliteratuur 1973-1976. Brugge 1977, 295-300. |
G.F.H. Raat, Van thematiek naar boodschap: over ‘Vanwege een tere huid’ van A. Koolhaas. In: Bzzlletin 10 (1981-1982) 97 (juni 1982) 85-90. |
Jos Nijhof, A. Koolhaas. Vanwege een tere huid. Memoreeks. Analyse en samenvatting van literaire werken. Walva-boek, Laren (Gld.), 1991 |
Wam de Moor, ‘A. Koolhaas. Vanwege een tere huid’. In: Lexicon van literaire werken 12. Groningen 1992. |
|
|
|