Tsjip. Jaargang 2
(1992)– [tijdschrift] Tsjip/Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |||||||
Harrie Habets, Ank Hendricks
| |||||||
Vertaalwetenschap een wetenschap?Onlangs wijdde het vakwetenschappelijk blad voor klassiekers Lampas een themanummer aan vertalenGa naar eind2. De redactie klinkt in haar inleiding wat voorzichtig (‘...drie artikelen die in meerdere of mindere mate theoretisch van aard zijn. De auteurs van deze artikelen behoren niet tot de vertrouwde kring der Nederlandse classici...’), maar dat lijkt ons onnodig. Vooral het stuk van de slavist en gepromoveerd vertaaldeskundige Langeveld is voor ieder die belang stelt in vertalen zeer de moeite waard. Omdat het artikel niet voor iedere talendocent voor het grijpen zullen we het hier kort samenvatten; voor het op waarde schatten van de meningen en uitgangspunten van professionele vertalers lijkt ons enige theorie noodzakelijk. Langeveld start zijn betoog innemend: vertaalwetenschap bestaat eigenlijk (nog, HH/AH) niet, maar omvat veeleer een verzameling teksten van zeer uiteenlopende achtergronden, ieder op een aantal vierkante centimeters van het vertalen gericht; aan het volwassen worden van het vak wordt gelukkig wel gewerkt. | |||||||
[pagina 34]
| |||||||
Cruciale vraag is hoe een vertaling gedefinieerd moet worden: wanneer is er sprake van een vrije bewerking en wanneer van een ‘ideale’ vertaling? Een recent gelanceerd begrip in deze discussie is ‘equivalentie’, dat wil zeggen dat er tussen de brontaal (BT, de taal waaruit vertaald wordt) en de doeltaaltekst (DT) nogal wat verschillende correspondenties kunnen optreden (van woorden en woordgroepen tot en met kleine groepen van zinnen), waarbij die correspondenties niet altijd van-woord-tot-woord of referentieel (weglatingen en toevoegingen) hoeven te zijn. Met dit begrip is het dus mogelijk om vertalingen van bewerkingen te onderscheiden, aldus Langeveld. Alvorens nader in te gaan op de aard van deze correspondenties bepaalt Langeveld terecht het fenomeen ‘tekst’: een complex geheel van taalelementen op het niveau van klank, morfologie, syntaxis, semantiek, compositie, enzovoorts. Een vertaler moet zich voortdurend afvragen welke elementen uit de BT zeker overgebracht dienen te worden; deze subjectieve activiteit van steeds weer bewust en onbewust kiezen wordt gekenschetst als de ‘interpretatie’ van de vertaler. Als straks in dit artikel enige vertalers aan het woord komen zal duidelijk blijken hoe belangrijk die interpretatie is. | |||||||
Brontaal en doeltaalEr is een groot aantal redenen om niet letterlijk te vertalen. Eén daarvan is de vorm van de brontaal- en doeltaaltekst. Moet het rijmen? Dient het metrum bewaard te blijven? Komen de klankeffecten in de knel? De vertaler staat voor vele keuzen, en een vertaling kan dus op vele manieren equivalent zijn aan de BT-tekst. Langeveld gaat hier niet dieper op in; verderop in dit artikel zal er nog aandacht aan geschonken worden. Een tweede reden wordt gevormd door het verschil in semantiek en syntaxis van BT en DT, wat leidt tot de letterlijke onvertaalbaarheid van talloze woordcombinaties. Het eerste voorbeeld waarmee Langeveld aantoont dat een vertaling vaak referentieel niet equivalent hoeft te zijn of zelfs niet kan zijn maakt veel duidelijk. De My Fair Lady-regel ‘The rain in Spain stays mainly in the plain’ wordt waarlijk doeltreffend weergegeven met ‘Het Spaanse graan heeft de orkaan doorstaan’. Het doel immers van deze zin is een spráákoefening! Echter, zo'n grove veronachtzaming van de referentiële betekenis als in dit voorbeeld is uitzonderlijk: vaak moet naar een mengvorm van inhoud en andere elementen gezocht worden, waarbij vertalen neerkomt op het weergeven van hetzelfde doel van de tekst. | |||||||
[pagina 35]
| |||||||
Letterlijke weergave stuit vaak op problemen bij idiomatische uitdrukkingen. Met treffende voorbeelden geeft Langeveld aan hoe vertalers vaak naar situatieve oplossingen moeten zoeken (‘He answered the telephone’ = ‘Hij nam de hoorn op’), waarmee hij bedoelt: een weergave in andere woorden in de DT van een werkelijkheid in de BT. Op heldere wijze wordt aangetoond wat voor ‘vertaaltransformaties’ (woordelijk, syntactisch, semantisch) er zoal kunnen voorkomen. | |||||||
Vertalen in stijlDit aspect van het vertalen is een hekel punt: volgens velen valt over stijl nogal te twisten. Vertalingen werden vaak gemaakt om de superioriteit van de (stijl of de literaire waarde van de) BT te demonstreren. Terecht merkt Langeveld op dat men tegenwoordig in het algemeen van mening is dat een vertaling daar niet (alleen) voor dient, maar aan de regels en de normen van de DT moet voldoen in dezelfde mate als de BT dat doet. Dat is een kwestie van stijl, en dat is nu juist het specifieke kenmerk van iedere tekst in iedere taal (ook reclame-teksten bijvoorbeeld). Het begrip ‘stijl’ wordt onderverdeeld in de aspecten register (taalniveau), dialect en sociolect, temporeel (voor Oudheid niet onbelangrijk), genre, en tenslotte de individuele stijl van een bepaalde schrijver. Elk van deze aspecten wordt met sprekende voorbeelden verrassend helder uitgelegd. Langeveld acht in beginsel het vertalen van overeenkomstige stijlen mogelijk, áls tenminste een vertaler streeft naar het behoud van eenzelfde stilistisch gemiddelde over een hele tekst of tekstfragment heen. Dat dit niet zo eenvoudig is als het klinkt laat hij op overtuigende wijze zien. Hij eindigt zijn -zeer leesbare en lezenswaardige- artikel met een beschouwing over de individuele stijl van een auteur, waarvan hij vaststelt dat die ‘normoverschrijdend’ kan zijn, of juist niet. Naar aanleiding van het laatste, verrassende woord van Carmiggelts zinnetjes ‘Kees kon niet komen. Die was getrouwd en kinderrijk’ wordt gesproken over stilistische neutralisatie (en dus verarming en vervlakking), en compensatie. Het zal duidelijk zijn dat naar onze mening Langeveld op verdienstelijke wijze een praktische inleiding heeft gegeven over de theoretische problemen van het vertalen, zeker voor classici maar stellig ook voor andere in taal geïnteresseerden. | |||||||
Dood of levend?! | |||||||
[pagina 36]
| |||||||
Onder deze titel geeft in hetzelfde Lampasnummer de Vlaamse classicus De Rynck een beschouwing over moderne Nederlandse vertalingen van antieke geschriftenGa naar eind3. Omdat er veel Latijn en Grieks in staat zien we er vanaf de inhoud in extenso weer te geven, maar een paar opmerkingen over vertalingen vanuit de klassieke invalshoek lijken ons de moeite van het overpeinzen waard. De Rynck, meer specifiek dan Langeveld op ‘klassieke’ vertalingen gericht, onderscheidt in navolging van een spraakmakende publikatie van Holmes (naar aanleiding van Nijhoffs ‘Ik ging naar Bommel om de brug te zien/I went to Bommel for the bridge to see’)Ga naar eind4 drie (ver) taalproblemen:
Tegenover Holmes' standpunt dat er bij vertalingen steeds een neiging zou (moeten) zijn om het vreemde te bewaren (‘exotiseren’) stelt hij de mening van VerstegenGa naar eind5, die, kort gezegd, vindt dat je moet vertalen wat er staat -als het maar in goed Nederlands gebeurt (‘de tekst eigen maken’, ‘naturaliseren’). Vervolgens geeft hij in een aantal paragrafen verbluffende staaltjes van zowel de ene als de andere vertaalpraktijk. Daarbij haalt hij hard uit naar de ‘exotiserende’ Plato-vertaler De Win (door wie ‘van een van de grootste stilisten uit de wereldgeschiedenis een 3000 pagina's lang stumperende dwaas is gemaakt’, aldus collegavertaler en Nijhoff-prijswinnaar Koolschijn) en andere vertalers ‘van oude dode taal naar nieuwe dode taal’. De Rynck besluit zijn historisch overzicht van vertaalpraktijken niet met een expliciete keuze, maar concludeert (en nu citeren we maar even): ‘De twee aanpakken met hun vele nuances, die maken dat ze elkaar ergens op de drie assen raken, zullen wel altijd hun beoefenaars en hun aanhangers kennen. Alle absolute uitspraken over te volgen vertaalmethodes zijn dus telkens weer een voorbeeld van een vertaalpraktijk, met de nadruk twee keer op “een”. Vanzelfsprekend hangt veel af van het teksttype. Maar even vanzelfsprekend speelt de ontvangende cultuur een doorslaggevende rol. Het woord is aan de vertalers, uitgevers en critici’. Onzes inziens heeft De Rynck toch zijn keus gemaakt, gezien het woord ‘doorslaggevend! | |||||||
Leesbaar Nederlands‘Een goede vertaling is een actuele vertaling’ sprak Gerard Koolschijn toen hij begin 1991 de Nijhoffprijs in ontvangst nam. Daarmee is volgens ons alles gezegd, maar laten we deze uitspraak iets nuanceren. | |||||||
[pagina 37]
| |||||||
Koolschijn verwijt zijn voorgangers dat ze hun uiterste best deden om de dode talen vooral dood te vertalen, niet begrijpend dat ‘hun oude taal eens nieuw was’. Daarmee maak je de klassieken niet toegankelijker voor een groot publiek en daar is het volgens Koolschijn allemaal om begonnen: ‘ik wil de mensen laten zien dat schrijvers uit de oudheid de moeite waard zijn’. De aanleiding tot het vorenstaande, zo schreven we, vormden de twee recente Homerus-vertalingen van Dros en De Roy van Zuydewijn. Imme Dros is van huis uit geen vertaalster en ook geen classica. Dit laatste was voor haar in eerste instantie een belangrijk argument om de Odyssee van Homeros te bewerkenGa naar eind6 en niet te vertalen. Na vier mislukte versies geeft ze het op: ‘Het boek is te geniaal, alles heeft een functie’. Haar belangrijkste richtlijn bij het vertalen haalt ze uit de wiskunde: ‘het bewijs moet nodig en voldoende zijn’. Een prima leesbaar boek is het resultaat van haar inspanningen. Haar ‘eigen’ uitgeverij (Van Goor) haakt trouwens af, vooral omdat redacteur Paul Biegel te weinig van de schrijfster zelf in het boek herkent. Hij verwachtte een heel ander verhaal, meer in de stijl van zijn eigen Brandaan-bewerking in ‘Anderland’Ga naar eind7. Deze vertaling onderscheidt zich volgens de schrijfster op twee punten van andere Homeros-vertalingen: Herhalingen en formules zijn steeds hetzelfde vertaald, ze hadden hun functie in het Grieks, dat moet je zo laten. Verder heeft Dros het hele boek achter elkaar door vertaald, wat de eenheid ten goede komt. In een interview in Vrij Nederland (12 okt. 1991) geeft ze aan ze niet bang te zijn voor de kritiek van classici. Het gaat haar uiteindelijk om het Nederlands en ‘Wat weet een classicus nu van Nederlands?’ | |||||||
‘Infantiliserend’ of ‘nog nooit zo levendig’?De recensies op Odysseia van Imme Dros zijn vanuit twee verschillende invalshoeken geschreven: classici beoordelen de waarde van het boek als vertaling van Homeros en hebben veel aandacht voor het metrum; andere recensenten beoordelen het als ieder ander boek. Eerst de klassieke kritiek. Hans Oranje (Trouw 24 oktober 1991) stoort zich zowel aan de vorm als aan de inhoud van het boek. Volgens hem heeft Imme Dros de hexameters vervormd tot ‘hobbelende en klepperende quasi-verzen’. De globale inhoud van de vertaling klopt met het origineel, maar zinnen als ‘Hij gaat “even” de vrienden gerust stellen en praat “wat” met ze’, doen volgens Oranje absoluut geen recht aan de charme van het origineel. Karakteriserend voor zijn kritiek is de term: ‘infantiliserend’. | |||||||
[pagina 38]
| |||||||
Oranje vindt de vorm van een vertaling zeer bepalend. Hij stoort zich daar bij dit boek dermate aan dat hij geen oog meer heeft voor de inhoud. Hein van Dolen (de Volkskrant 6 december 1991) is veel positiever. Hij gaat kort in op de problemen die metrische vertalingen met zich mee brengen maar tilt er veel minder zwaar aan dat de vertaling metrisch rammelt. Hij stelt als belangrijkste eis aan een vertaling dat ‘de moderne lezer moet worden aangesproken’. Imme Dros is daar volgens hem uitstekend in geslaagd: ‘Zij heeft een benijdenswaardige natuurlijke toon getroffen en de Homerische heldendichten op menselijke wijze benaderd. Deze aanpak heeft het dichtwerk een stuk toegankelijker gemaakt’. Van Dolen vindt deze vertaling bovendien een welkome aanwinst in het onderwijs, waar vertalingen steeds belangrijker worden. Neerlandica Marjoleine de Vos (NRC 11 oktober 1991) houdt zich vooral bezig met de inhoud van het boek. Over de vorm is ze zeer tevreden: ‘nooit was deze tekst zo levendig en zo grappig als nu’. Vervolgens sleept De Vos haar lezers helemaal mee in een vergelijking tussen de ‘stedenverwoestende- Odysseus’ en de ‘Licence to killbezittende- James Bond. Zij is van mening dat Odysseia van Imme Dros een spannend boek is, net zo spannend als een film van de 007-agent. Een recensie die alleen ingaat op de inhoud van dit boek is uiteraard positief. Het boek draagt immers al meer dan 2000 jaar de stempel geniaal te zijn. | |||||||
Hexameters op klompenIn het voorwoord van zijn proza-vertaling van Homeros stelt Schwartz dat ‘de poging Homeros in Nederlandse hexameters te vertalen bij voorbaat tot mislukken gedoemd is’. Hij staat zeker niet alleen in die mening. Waarom zouden vertalers dan al die moeite doen om zich in het keurslijf van de hexameter te wringen? De meeste vertalers in hexameters zijn van mening dat vorm en inhoud van het werk onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Dit geldt voor Griekse hexameters die je moet lezen met een muzikaal accent. Het Nederlands leent zich daar niet voor, wij leggen accenten met klemtonen. In Bzzlletin 175 bespreekt classica M. d'Hane-Scheltema het probleem van goed metrisch vertalen, met name vertalen van Homeros. Eerst laat zij ons in een historisch uitstapje zien dat er voor de Tweede Wereldoorlog alleen metrische vertalingen van Homeros verschenen die voor een moderne lezer nogal wat te wensen overlaten. Als een soort | |||||||
[pagina 39]
| |||||||
reactie op die metrische vertalingen verschenen in de jaren '50 en '60 een aantal proza-vertalingen. Pas in 1981 waagt De Roy van Zuydewijn zich aan een metrische vertaling van de Ilias. Het probleem van goed metrisch vertalen is vooral een probleem van het Nederlands. Een tweelettergrepig metrum (jamben, spondeeën en trocheeën) is voor ons veel makkelijker hanteerbaar dan de drielettergrepige dactylus van de hexameter. Homeros gebruikt het metrum ter ondersteuning van de inhoud van zijn verhaal. Nausikaä huppelt het paleis binnen in een regel met alleen dactyli, haar vader schrijdt in een vers vol spondeeën de troonzaal binnen. De metrische afwisseling in zijn werk is heel groot. Zelden zijn twee opeenvolgende regels metrisch hetzelfde. Voor vertalers is dit een groot probleem. Het is ondoenlijk om de metrische structuur van elk afzonderlijk vers in het Nederlands over te nemen. De keuzen die de vertaler daarin maakt, bepalen voor een belangrijk deel het karakter van de vertaling. D'Hane-Scheltema is het gebruik van twee- en drielettergrepige verzen zowel bij Homeros als bij de vertalers gaan tellen. De oude vertalers gebruikten teveel tweelettergrepige verzen, waardoor hun vertalingen een heel slepend karakter kregen. De Roy van Zuydewijn, die volgens haar de oorspronkelijke Homeros veel beter benadert, maakt te veel gebruik van drielettergrepige verzen. Zijn vertaling huppelt te veel. Zij sluit haar artikel af met de conclusie dat het een ‘haast onmogelijke opdracht’ is om Homeros metrisch echt goed te vertalenGa naar eind8. De Roy van Zuydewijn kiest bij het vertalen van Homeros heel expliciet voor de hexameter omdat deze ‘de natuurlijke bedding van de Homerische epen vormt en beter dan enige andere geschikt is de totaliteit van het Homerische vers in zich op te nemen’. Hij vindt het belangrijk dat de structuur van het oorspronkelijke gedicht in het Nederlands herkenbaar is. Door zich heel strikt aan deze structuur te houden doet hij het Nederlands regelmatig geweld aan. Maar hij wil geen kwaad woord over de hexameter horen, want ‘hoe vaak hij ook met zijn rug tegen de muur heeft gestaan en de grond onder zijn voeten heeft voelen wegzinken’, steeds weer bleek juist de hexameter hem de ladder te bieden waarlangs hij in staat werd gesteld uit de kuil van zijn wanhoop naar boven te klimmen. Imme Dros maakt nergens expliciet duidelijk waarom ze het oorspronkelijke metrum heeft willen handhaven. Waarschijnlijk zit het argument daarvoor opgesloten in haar uitspraak dat ze Homeros zo ‘getrouwelijk mogelijk’ heeft willen vertalen. Wel zegt ze heel duidelijk in de verantwoording van haar boek dat ze Nederlandse hexameters maakt, daar kun je geen Griekse wetten op toe passen. Het | |||||||
[pagina 40]
| |||||||
metrum is voor haar een middel om ritmische variaties aan te brengen. Ze vertaalt in hexameters zonder de woordvolgorde van het Nederlands geweld aan te doen. | |||||||
O Dros, het is mooi werk dat u verrichtte...Op school lazen we Homeros in het Grieks met lekker veel aantekeningen als spannende verhalen, om het metrum hoefden we ons niet druk te maken. Zelfs op een school in Limburg lukte het niet om met een muzikaal accent te lezen. Wij zijn Homeros blijven associëren met de schrijver van spannende verhalen en niet met de dichter van hexameters. Zo lezen we ook de vertalingen van zijn werk: om de inhoud, niet om de vorm. Het maakt ons niet uit of de vertaling al dan niet metrisch is. MAAR: de vorm kan de inhoud beïnvloeden. Daar ligt voor ons het verschil tussen de vertalingen van Dros en De Roy van Zuydewijn. Beiden vertalen in Hollandse hexameters, maar wel zeer verschillend. Dros vertaalt soms heel erg op klompen, de vertaling van De Roy van Zuydewijn is metrisch veel fraaier. Toch hebben we bij laatstgenoemde soms ‘last’ van het metrum: vreemde woordvolgorde of weinig gangbare woorden hinderen ons in het achter elkaar uitlezen van het spannende verhaal. Bij Dros is daar geen sprake van. Haar taalgebruik is daar voor een belangrijk deel debet aan. Als een van ons 's avonds laat een boek leest, valt zij regelmatig in slaap tijdens het lezen, behalve als het een heel mooi boek is. U voelt het al aankomen natuurlijk: bij het lezen van de Odyssee vertaald door De Roy van Zuydewijn dutte zij al na een paar bladzijden. Imme Dros wist haar aanmerkelijk langer uit haar slaap te houden. Voor ons geeft dat een deel van de kracht van haar boek aan. | |||||||
Het woord is aan de lezer...Om lezers tenslotte zelf het eindoordeel te laten vellen drukken we hieronder drie fragmenten af van een beroemde passage: Odysseus is na jaren eindelijk van de nimf Calypso af, lijdt weer schipbreuk en belandt dan op het sprookjesachtige strand van de Phaeaken, waar de koningsdochter Nausikaä gaat baden en wassen. Dat belooft wat... Achtereenvolgens: het begin van boek 6 in de vertaling van M.A. Schwartz (toentertijd bejubeld als ‘ritmisch proza’), Dros en De Roy van Zuydewijn. In Tsjip 1/3 (december 1991, blz. 31 e.v.) staan suggesties over de manier waarop zo'n vergelijking in de klas zou kunnen plaatsvinden. | |||||||
[pagina 41]
| |||||||
Allereerst de oudste vertaling, die van classicus M.A. Schwartz, destijds uitgegeven bij H.D. Tjeenk Willink en herdrukt bij Athenaeum-Polak & Van Gennep: | |||||||
NausikaäTerwijl de onversaagde Odysseus daar lag, door slaap overmand en vermoeidheid, ging Athene naar het land en de stad der Phaiaken. Eens hadden deze gewoond in de wijde velden van Hypereia, dicht in de buurt van de ruwe Cyclopen, die, in kracht hun de baas, eeuwig en altijd hen plaagden, totdat hun koning Nausithoös hen weg had gevoerd en gevestigd in Scheria, ver van de nijvere mensen. Nausithoös omringde hun'stad met een muur, bouwde huizen en tempels voor de goden en verdeelde het bouwland. Maar door de dood overmeesterd was hij sinds lang naar Hades' woning gegaan. Nu regeerde Alkinoös, een vorst door de goden met wijsheid gezegend. | |||||||
[pagina 42]
| |||||||
De vertaling door jeugdboekenauteur Imme Dros verscheen bij Querido. Zo lag de held Odysseus, die veel heeft moeten verduren,
daar geveld door slaap en uitputting, maar Athene
ging naar het volk en de stad van de Faiaken. Zij woonden
vroeger in Hypereia met de weidse vlakten
naast arrogante Kyklopen, die veel sterker waren
en voortdurend strooptochten tegen hen ondernamen.
Daarvandaan voerde de godgelijke Nausithoös hen naar
Scheria, ver van de mensen die moeten zwoegen voor hun
brood, hij liet er stadsmuren bouwen om een vesting,
zorgde voor huizen, wijdde er tempels aan de Goden
en verdeelde het bouwland. Nausithoös was intussen
al naar Haides, weggemaaid door het Doodslot, en nu
heerste Alkinoös daar met godgegeven wijsheid.
En de Godin, Athene met de zeegroene ogen,
kwam naar zijn paleis, omdat zij plannen smeedde
voor de thuisreis van de onverschrokken Odysseus.
Zij ging naar de beeldige kamer waarin een meisje
sliep dat van uiterlijk en allure zelf een Godin leek.
Dat was Nausikaä, dochter van de grootmoedige koning.
Twee slavinnen, beeldschoon als Chariten, sliepen
elk bij een deurpost, de glanzende deuren waren gesloten.
Maar als een windvlaag gleed de Godin naar het bed van het meisje,
ging bij het hoofdeinde staan en begon tegen haar te praten,
daarbij leek zij sprekend de dochter van scheepsbouwer Dymas,
die van Nausikaä's leeftijd was en haar liefste vriendin.
Met haar uiterlijk zei de Godin met de zeegroene ogen:
‘Maar Nausikaä, hoe krijgt je moeder zo'n luie dochter?
Dat laat al die prachtige kleren zo maar verslonzen!
En je kunt nu elk ogenblik je bruiloft verwachten,
dan moeten jij en je gevolg toch prachtig gekleed gaan!
Want juist daarover gaan de mensen hoog opgeven en dan
zullen je vader en je lieve moeder trots zijn.
Laten we ze morgen gaan wassen als Eoos opdaagt!
Ik zal je helpen, dan zijn we des te vlugger klaar. Je
zult niet lang ongetrouwd blijven, want de voornaamste Faiaken,
die uit je eigen geslacht stammen, komen je hand al vragen.
Vraag dus aan je beroemde vader om morgen in alle
| |||||||
[pagina 43]
| |||||||
vroegte een muilezelwagen in te spannen, waarop je
alle gordels en kleren en kleurige lakens kunt laden.
Trouwens je kunt je ook laten rijden, dat is beter
dan te voet gaan: de waspoelen liggen een eind van de stad af,’
De vertaling door De Roy van Zuydewijn is een uitgave van De Arbeiderspers. Zo lag de godlijke held, de zwaarbeproefde Odysseus,
neer, geheel overmand door slaap en vermoeidheid. Inmiddels
spoedde Athene zich heen naar het land en de stad der Faiaken.
Eens hadden dezen gewoond in het groot en breed Hypereia,
dicht in de buurt van het hoogst overmoedige volk der Cyclopen,
die, met hun grotere kracht, hun steeds weer overlast gaven,
tot hen Nausithoös, godlijke vorst, vandaar liet vertrekken
en hen naar Scheria bracht, ver weg van de andere mensen,
waar hij de stad met een walmuur omgaf en woningen bouwde,
tempels voor goden oprichtte en al het bouwland verdeelde.10
Maar sinds hij, door de dood overmand, naar Hades gegaan was,
heerste Alkinoös daar, die zijn wijsheid ontving van de goden.
Naar diens woning begaf zich de heldergeoogde Athene,
steeds op de thuiskomst bedacht van de onverschrokken Odysseus.
Daar nu ging de godin naar de mooi gemeubelde kamer
waar een jong meisje, Nausikaä, sliep, Alkinoös' dochter,
die in gestalte en schoonheid het evenbeeld was van godinnen.
Twee dienaressen, wier uiterlijk schoon van de Gratiën zelf was,
lagen elk aan een kant der gesloten, mooi glanzende deuren.
Maar als een windzucht gleed de godin naar het bed van het meisje,20
bleef bij haar hoofdeind staan en sprak haar toe met de woorden, -
in de gedaante der dochter van Dymas, een wijdbefaamd schipper,
die haar gelijke in leeftijd, alsook haar beste vriendin was, -
haar nu gelijkend, sprak de godin haar toe met de woorden:
‘Hoe komt jouw moeder, Nausikaä, toch aan zo'n slonzige dochter?
De anders zo glanzende kleren blijven maar onverzorgd liggen.
Gauw zal je trouwdag komen, waarop je mooi moet gekleed zijn
en voor de kleren moet zorgen van hen die jou begeleiden.
Want juist daardoor krijg je een goede naam bij de mensen
en ook je vader en moeder zul je daarmee een plezier doen.
Laten wij dus morgenvroeg, bij het ochtendkrieken, gaan wassen.
Ik ga zelf met je mee om te helpen, zodat je er spoedig
klaar mee zult zijn. Je blijft nog maar kort een ongetrouwd meisje.
| |||||||
[pagina 44]
| |||||||
Hier in het land der Faiaken, waar jij van geboorte af thuis bent,
wensen de edelste mannen met jou in het huwelijk te treden.
Kom, ga je edele vader, zodra het dag is geworden,
vragen voor jou een muilezelwagen te spannen om daarmee
chitons, vrouwengewaden en glanzende spreien te rijden.
Ook voor jou is het beter je daarop te laten vervoeren
dan om te lopen; de wasbekkens immers zijn ver van de stad af.’
| |||||||
[pagina 45]
| |||||||
|