Henk van Faassen
De herinneringen van een leraar Nederlands
In Tsjip van juni 1992 schrijft Wam de Moor een stukje ‘Bij het omslag’ over zijn ervaringen met klas 1b, twintig jaar geleden.
Het gaat over woordtekeningen en concrete poëzie.
De grote voorbeelden zijn Van Ostaijen en Apollinaire. Wam wil de klas beginnen met spelen met taal en spelen met woorden.
Ik ben meteen op mijn hoede als ik zo iets lees. ‘Spelen met....’ veronderstelt een vrijblijvendheid. De serieuze werkelijkheid moet nog volgen, maar dat wil Wam de brugklassertjes nog niet aandoen. Wat voor saaie dingen op hun rooster stonden, vermeldt de historie niet. De opdracht was: je vormt een object uitsluitend met geschreven woorden. Je gebruikt inplaats van een getekende lijn de geschreven naam van het object. Schip en golven; wolken, regen, land en gras; boom; enzovoort. De resultaten lijken mij een beetje tussen de wal van een tekening en het schip van een literaire inhoud gevallen te zijn. Ik ken mooiere tekeningen over dezelfde onderwerpen, getekend door kinderen van dezelfde leeftijdsgroep. Een tekening moet het hebben van een gevoelige lijnvoering die bij wijze van spreken een open verbinding tussen oog, hart en hand tot stand brengt. Als je gedwongen wordt inplaats van een getekende lijn, een lijn bestaande uit letters te gebruiken is die emotionele open verbinding verbroken en komt er een cognitief element bij. De tekeningen komen daardoor bijna allemaal emotieloos tot stand en dat is te zien aan de illustraties bij het artikeltje.
Ik zou zeggen: niet doen. Maar zal Wam zeggen: de kinderen vinden het zo leuk om te doen. En: Van Ostaijen en Apollinaire deden het toch ook? Dat is zo maar we hoeven toch niet alles te doen wat grote kunstenaars doen? ‘Il pleut’ van Apollinaire is als voorbeeld zo afgesabbeld dat ik niet meer kan genieten van het origineel. Net zoals ‘Boem, paukenslag’ van Van Ostaijen, steeds opnieuw uit de kast gehaald en geïmiteerd.
Volgende les: tekenschrijf je naam. Denk na over het karakter van je naam. Een van de kinderen, Paul, wordt door Wam aan de hand van zijn schrijftekening zelf beschreven. Paul tekende een boom met zijn naam. ‘Zo rond en eerlijk als hij zelf was, jongen uit de stad, zorgvuldig karakter, goed ontwikkeld, vader notaris, moeder lerares handenarbeid.’ Wat is er allemaal niet af te lezen van de boom van Paul, zijn hele familie er bij. Het doet me denken aan een voorbije rage van psychologen die hun slachtoffers een boom lieten tekenen en aan de hand van die tekening het karakter en de moeilijkheden van hun cliënt konden analyseren. Wam droomt ook weg in de herinneringen aan zijn klas. Hij ziet Els, een blond vlechtenkind, op de eerste bank zitten, in en in keurig. Ze had een tuintje met een prunusboom en bloemenstruiken schrijfgetekend. Wam denkt dat ze nu moeder is van vier jonge Krajiceks en Steffi Grafs. Els was een en al bloemknop, en liet ook op haar tekening het zonnetje vrolijk schijnen.