Tsjip. Jaargang 2
(1992)– [tijdschrift] Tsjip/Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |||||||
Harrie Habets
| |||||||
Nieuwe uitgavenHet Bureau Lerarenopleiding van de V.U. te Amsterdam startte enige jaren geleden met twee projekten: een serie uitgaven getiteld Receptie van de Klassieken (gebundelde lezingen)Ga naar eind(2) en een serie kopieerbare mappen LesmateriaalGa naar eind(3). Recentelijk verscheen van het lesmateriaal de derde aflevering, gewijd aan Homerus' Ilias (eindexamenonderwerp in het schooljaar 1991-1992). De inhoudsopgave laat in een oogwenk heel wat literatuur de revue passeren: Burnier, Claus, Gerhardt, Goedegebuure, Mulder, Otten, Pavese, Peeters, Tellegen, Vestdijk natuurlijk, en vele anderen. Criterium voor de keuze is geweest dat allen ‘iets’ met Homerus' Ilias gedaan hebben - maar daar blijft het dan ook bij. Niet dat dat heel erg is (hoewel: lees verderop, wat Piet Gerbrandy daarvan vindt!); er is in de loop van de geschiedenis zóveel Homerus gerecipieerd dat het plezierig is als een ander voor jou de/een keuze maakt uit de massa, ook al signaleer je soms omissies of banaliteiten. Jammer is dat door de samenstelster geen didactische hulp geboden wordt. Dat valt weliswaar buiten de intentie van dit initiatief, maar het | |||||||
[pagina 57]
| |||||||
gemis blijft er niet minder onder. Ook hierover wordt verderop in dit artikel uitgeweid. Overigens heeft (de doorwerking van) Homerus zich de laatste tijd al meer in de aandacht van de niet-klassieke buitenwereld mogen verheugen. Een greep: TELEAC ging Op Zoek Naar De Trojaanse Oorlog en publiceerde tegelijk met de TV-serie een fraai boekwerkGa naar eind(4), Bzzlletin maakte in april 1990 een Homerus-specialGa naar eind(5), Bulkboek gaf -aanbevelenswaardig, en door veel leerlingen aangeschaft- De Amfora uitGa naar eind(6), en Opland gaf op pagina 3 van De Volkskrant van 7 maart jl. zíjn visie op de vaderlandse diplomatie in Kroatië met behulp van de Odyssee. Zoals gezegd: voor wie de klassieken een warm hart toedraagt zijn het goede tijden; maar wat kan een modale classicus met al dit materiaal in de klas doen?
Mij dunkt dat er twee vragen zijn die bij de lesvoorbereiding gesteld en liefst ook beantwoord moeten worden: Wat stellen leerlingen zich voor bij de termen ‘klassiek’ en ‘receptie’, en hoe kunnen receptie-produkten didactisch aan bod komen in de les? | |||||||
Wat heet receptie?Bijna twintig jaar geleden publiceerde Cornelis Verhoeven een inmiddels klassiek artikel over ‘klassiek’Ga naar eind(7), waarin hij diepzinnig ingaat op de twee betekenissen van dit woord: ‘behorend tot de Griekse of Romeinse oudheid’ en ‘voortreffelijk, voorbeeldig’. Vervolgens verklaart, becommentarieert en interpreteert hij de term op tot nadenken stemmende wijze. Voor de geïnteresseerde docent een uiterst boeiende inleiding, zo is mijn ervaring. In een minder filosofisch, meer in de direkte praktijk bruikbaar artikel in de afscheidsbundel voor de U.v.A.-vakdidacticus klassieken Kegel (later in een verkorte versie verschenen in het via collegae klassieke talen makkelijker bereikbare VCN-Bulletin) geeft Van Hooff een opzet voor een introductie van het idee ‘receptiegeschiedenis’ in de klasGa naar eind(8). Allereerst maakt hij duidelijk wat voor verwarring er bij studenten op colleges Voortwerking van de klassieke oudheid kan ontstaan op de vraag: ‘Wat héét klassiek?’. Hij onderscheidt dan de begrippen antiek, klassiek, classicisme en romantiek (bij voorbeeld: een klassiek doelpunt, een klassiek gebouw, klassieke muziek, een antieke bank, een antieke zegswijze, een romantische visie op een klassiek thema, klassiek geschoolde lezers). Vervolgens geeft hij in vogelvlucht een overzicht van de Europese cultuurgeschiedenis -met afbeeldingen van goed kopieerbare en als zodanig aan de lezer aangeboden overzichtelijke overhead-sheets, bedoeld voor maximaal twee lessen. Ten slotte worden voorbeelden gegeven van de impact van de antieke cultuur op de latere beschouwer; immers, ‘Die grote verscheidenheid aan gebruikswijzen moet de leerling erop attent maken dat de antieke cultuur als zodanig “waarden-vrij” is: zowel de Franse Revolutie als het Fascisme hebben zich kunnen voorzien van symbolen uit de oudheid’, aldus Van Hooff. Voor de nieuwsgierig ge- | |||||||
[pagina 58]
| |||||||
worden docent is een grote serie dia's te leen waarmee leerlingen in hoog tempo door twintig eeuwen receptie worden geleid. | |||||||
Het schoolboek en de receptiePas de laatste paar jaar is aan de doorwerking van de klassieke oudheid, voornamelijk in de literatuur, in enkele schooluitgaven nadrukkelijk een plaats(je) gegeven -een logische ontwikkeling sinds het nieuwe examen Grieks en Latijn. In oudere uitgaven kwam dit onderwerp sporadisch aan de orde. Ik herinner me van mijn eigen middelbare schooltijd nog een Catullus-editie uit 1950Ga naar eind(9), die zijn (en mijn) tijd ver vooruit was: pagina 101 tot en met 115 was gereserveerd voor Parallellen, Bewerkingen en Vertalingen, maar mijn docent van toen zei dat we dat niet hoefden te kennen. Twee recente uitgaven voor de bovenbouw Latijn/Grieks springen er wat dit betreft uit: het fraai uitgegeven, nét een maand oude Fraaier dan bronsGa naar eind(10) geeft een voor leerlingen aardige (en ook ‘léérbare’) inleiding in het verstaan van het begrip ‘receptie’ in het algemeen, terwijl de eindexamenuitgave Hektors Noodlot zich in één hoofdstuk richt op voornamelijk literaire receptieGa naar eind(11). Ook in andere sinds 1989 verschenen eindexamenuitgaven is ‘receptie’ aan bod gekomen, maar niet op de expliciete wijze waarop in déze boeken dit onderwerp behandeld wordt.
De auteurs van Fraaier dan brons behandelen, alvorens over te gaan tot een geschiedkundig (mijns inziens wat saai, droog en enigszins geleerderig ogend) overzicht van De Receptie Door De Eeuwen Heen achtereenvolgens op aantrekkelijke manier
Op vier pagina's wordt leerlingen een handzame methode aangereikt om cultuuruitingen om hen heen niet argeloos te beschouwen. Jammer is dat hen niet duidelijk (genoeg) gemaakt wordt dat een kritische oogklep hierbij nodig is, en dat ze op het gebied van produktief omgaan met de (doorwerking van de) oudheid geen suggesties krijgen; temeer jammer doordat (mijn stokpaard!) een docentenhandleiding (nog?) ontbreekt. Niettemin is deze eerste bovenbouwuitgave waarin de receptie van de oudheid ‘all round’ aan de orde gesteld wordt een zéér te waarderen initiatief.
De boekmakers van Hektors Noodlot hebben zich beperkingen opgelegd: zij behandelen uitsluitend literaire uitingen van receptie, en dan alleen van Homerus' Ilias. Zeer te prijzen is hun leerlingvriendelijk getoonzette inleiding op het onderwerp ‘receptie’ in het algemeen, en wat de litera- | |||||||
[pagina 59]
| |||||||
tuur betreft in het bijzonder: in feite was dit de eerste, en meteen geslaagde, proeve op dit gebied. Ook hier volgt weer een niet erg inspirerend stuk over wat auteurs in oudheid en later met Homerus ‘gedaan’ hebben, terwijl de docentenhandleiding zich óók op de veilige vlakte houdt. Des te plezieriger is dat de schrijver van dit gedeelte van deze schooluitgave, Piet Gerbrandy, zich in de laatstverschenen aflevering van Hermeneus (orgaan van het Nederlands Klassiek Verbond, in de meeste schoolof sectie-bibliotheken wel aanwezig) wat uitvoeriger en met toepasselijke voorbeelden uitlaat over de ‘receptie-aspecten’ die hij in het schoolboek aanstiptGa naar eind(12). Eerst echter maakt hij in een korte inleiding een zeer behartenswaardige opmerking, die mij zo belangrijk lijkt dat ik hem hier maar even citeer: ‘Sommige classici zijn van mening dat literatuur die iets met de oudheid te maken heeft, automatisch interessant is: van wat klassiek is zou verder niet beargumenteerd hoeven te worden waarom het waardevol is. Die opvatting komt mij twijfelachtig voor. Juist nu we in Nederland proberen het eindexamen klassieke talen zó vorm te geven, dat de kandidaten onder andere leren oog te krijgen voor het Nachleben van de oudheid, is het zaak moderne teksten aan te dragen die ook voor nietklassiek geschoolden de moeite waard zijn.(...) Hoewel de Ilias lang niet zo populair is geweest als de Odyssee, kan haar receptie geïllustreerd worden met tal van boeiende gedichten en verhalen, zonder dat men zijn toevlucht hoeft te nemen tot derderangs broddelwerk’. Een lang citaat, ik weet het, maar de moeite waard om te onthouden! Vervolgens vermeldt Gerbrandy, afgezien van vertalingen, vijf manieren (‘iedere indeling is kunstmatig’, waarschuwt hij) waarop een literair werk kan worden geïncorporeerd in het werk van een latere schrijver: citeren, bewerken of parodiëren, allusies maken en verwerpen. Directe parodieën uit de moderne Nederlandse literatuur op de Ilias zijn hem onbekend, zegt hij (maar wat zou hij vinden van Het paard van Troje (voer voor alpha's) van televisieauteur Willy van HemertGa naar eind(13)?); wat verwerpingen betreft merkt hij terecht op dat die doorgaans niet in een tekst zelf terug te vinden zijn, hoogstens in ‘interviews waarin de auteurs zich tegen de traditie afzetten’. Allereerst behandelt hij van Willem Brakman Inferno (‘Een heus Iliascitaat!... Maar classici weten dat de door Holm geciteerde woorden in de Ilias helemaal niet voorkomen’). Vervolgens komt Klein epos van Wilfred Smit onder het mes (‘Deze bewerking van de Ilias leunt tegen de parodie aan, hoewel de sfeer te wrang is om voor humor te kunnen doorgaan...’), en Helena en ik van Frans Budé (‘Als deze reeks iets met de Ilias uitstaande heeft is het niet meer dan een vage allusie’). Gerbrandy eindigt zijn artikel (vóór de bibliografie) met citaten uit en interpretaties van Drie heldenzangen van onze eigen ‘autonoom’ Gerrit Kouwenaar (‘De allusies naar Homerus zijn evident en talrijk, zowel op verstechnisch als inhoudelijk niveau.... Ik denk niet dat er in de moderne Nederlandse literatuur een treffender voorbeeld van homerische aemulatio te vinden is dan in deze Drie heldenzangen’). | |||||||
[pagina 60]
| |||||||
Ik kende dit gedicht van Kouwenaar niet, maar het sprak me zeer aan; leest U -tot slot- de hexameters hardop mee? Pezen en ijzeren botten verbrijzelde zonder erbarmen
hem de trefzekere dumdum, zodat ruglings hij neersloeg
ademloos licht happend/daar naderde reeds die hem velde,
borend de bajonet in de buik hem, en glanzend als slangen
warmden zijn darmen het zonlicht, en nacht steeg op uit zijn ogen.
|
|