| |
| |
| |
Carel Peeters
Genieten voor miljoenen
Bij de woorden ‘rijkdom’ en ‘genot’ denk je niet direct aan de Franse encyclopedist en filosoof Denis Diderot. Toch had hij wel twee keer met een ‘aanval van rijkdom’ te maken. Het hoofdredacteurschap van de Encyclopedie bracht hem niet aan de bedelstaf, maar hij had het allerminst breed. Hij dacht dat hij gedoemd was ‘tot diep in de jaren van aftakeling en welverdiende rust’ hard te blijven werken. Maar in 1762 bracht het geluk hem een bezoek. Dat was de eerste aanval van rijkdom: keizerin Catharina de Grote van Rusland kocht zijn bibliotheek. Dat betekende gelukkig niet dat die bibliotheek onmiddellijk naar Sint Petersburg verhuisde: hij mocht hem gewoon thuis in Parijs houden en er tot zijn dood van genieten. Ineens kon hij de toekomst zonder grote zorgen tegemoet zien.
Maar werd Diderot door de genereuze daad van Catharina gelukkig? Genoot hij ervan? Voelde hij zich de koning te rijk? Het antwoord is ontnuchterend: ‘Voor geen cent,’ schrijft hij aan zijn vriendin Sophie Volland in september 1765. ‘Tot nu toe heb ik er niets van overgehouden dan een onafgebroken reeks kleine ergernissen. Ik weet wel, het verslag daarvan zou om te lachen zijn. Dat doe ik zelf soms ook. Maar wat helpt dat. Mijn dagen worden er niet minder woelig door.’
Nog iets komischer is de tweede aanval van rijkdom waar Diderot mee te maken kreeg. Daarover vertelt hij op 15 februari 1769 aan zijn vriend Melchior Grimm in een verhaal dat bestemd was voor het door Grimm geredigeerde Correspondance litteraire, het handgeschreven bulletin waarmee prinsen, vorsten en literatoren (zoals Catharina en Frederik de Grote, koning Gustav ii van Zweden en Goethe) zich op de hoogte konden houden van de culturele actualiteiten in Frankrijk. Diderot vertelt dat hij zijn oude kamerjas kwijt is. Hij heeft een nieuwe gekregen, geheel te goeder trouw aan hem cadeau gedaan door een vriendin die hij een dienst had bewezen. Doodongelukkig voelt Diderot zich in die nieuwe scharlaken kamerjas: ‘Ik zie er nu uit als een vadsige rijke.’ Er dreigt zelfs een heuse identiteitscrisis: ‘Men weet niet meer wie ik ben.’ Met zijn oude kamerjas kon hij zijn boeken
| |
| |
afstoffen, als het moest kon hij er zijn neus aan afvegen. En als de dikke inkt van zijn veer weigerde te vloeien, bood die oude kamerjas ‘me haar zij’. Hij voelt zich een vreemde, een houten klaas, stijf en gekunsteld. ‘Ik was heer en meester over mijn oude kamerjas; van de nieuwe ben ik een slaaf geworden.’ Gevolg is namelijk dat die nieuwe kamerjas niet meer past bij zijn oude versleten stoel, en niet meer bij de slordig opgehangen prenten, niet meer bij de wankele boekenkast. Alles moet ineens vervangen worden. Er ontstaat een kettingreactie van aankopen die bekend is geworden als het Diderot Effect.
De bibliotheek en de kamerjas van Diderot zijn symbool geworden voor het gevaar van plotselinge rijkdom: die kan je vertrouwde wereld ernstig verstoren en voor een stoet aan ongewilde aankopen zorgen. Via Grimm waarschuwt Diderot daarom zijn vrienden voor die aanvallen van de rijkdom: ‘Laat mijn voorbeeld u tot lering strekken. De armoede heeft haar vrijheden, de weelde haar beperkingen.’
Wie bekend is met het leven van schrijvers als de aimabele Diderot kan zich niet anders dan verbazen over de steeds luider wordende roep dat rijkdom en genot bij elkaar zouden horen. Dat is een akelig misverstand geworden dat in de hele westerse wereld is doorgedrongen en dat zich niets heeft aangetrokken van de kredietcrisis aan het eind van het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw. Het is een wrang sprookje, in de wereld geholpen door tijdschriften die zich erop toeleggen te laten zien dat genieten alleen mogelijk is als je geld, liefst veel geld, te besteden hebt. Je moet er eigenlijk miljonair voor zijn. Ben je geen miljonair, dan is het je taak je in die tijdschriften te vergapen aan de weelde die de mensen ten toon spreiden die wel miljonair zijn. Dat vergapen gaat zonder twijfel gepaard met een soort genot, maar het is wegdroomgenot: glossygenot. En glossygenot is surrogaatgenot, frustratiegenot.
Gezien de stapels glossy's waarover je struikelt in tijdschriftenwinkels loopt de helft van Nederland en Europa inmiddels met zijn hoofd in de fantasiewereld die door die tijdschriften wordt opgeroepen. En die helft voelt zich navenant lichtelijk gefrustreerd dat het nog niet toe is aan deze manier van leven. Er maakt zich een verborgen bitterheid meester van de mensen die de glossy's, die tegenwoordig in feite luxe versies zijn van de Story en de Privé, aanschaffen. Ze worden ongeduldig, narrig, afgunstig, rancuneus, temeer wanneer tijdens de kredietcrisis blijkt dat de nieuwe rijken hun weelde op hun kosten hebben verkregen. De verwarring ten top, want de ongeduldigen hadden in werkelijkheid zelf in de schoenen van de nieuwe
| |
| |
rijken willen staan. Dat is waar ze met gretige ogen bij het doornemen van de glossy's naar reikten.
De belangstelling gaat niet meer uit naar het onschuldige escapisme van de modebladen van weleer, maar naar tijdschriften waarin het hele leven in glanzend geïdealiseerde vorm langskomt: Miljonair, Gala, Grazia, jfk (‘For great men’), Residence, Celebrity, Hide&Chic, Glossy, Avantgarde, Jackie, Glamour. Ze propageren een ideologie van het genieten die onverminderd bestaat uit consumeren, uitgaan en jezelf tonen. Op elke pagina kom je nog steeds dezelfde woorden tegen: hot, glamour, over the top, extraordinary, überchic, fabulous, oogverblindend, stralend, flamboyant, must have en celebrity, ook wel afgekort tot celeb. Dit is de wereld van de amechtige superlatieven. ‘Genieten’ is een magisch begrip geworden, dat toch niet voor veel meer blijkt te staan dan diepe decolletés, being party people en glimlichtjes in de champagneglazen. Miljonair is bedoeld, zo luidt de ondertitel, ‘for people with a passion’. Die passie betreft louter geld en goederen.
Het is niet echt de bedoeling dat men inhoudelijk iets te weten komt over de fantastische wereld in deze tijdschriften. De advertenties, reportages en stukjes moeten worden doorgebladerd, bij voorkeur vluchtig, want dat is een van de betekenissen van het woord ‘glossy’ - ‘to gloss over’ wil onder meer zeggen: ergens niet serieus op ingaan, ‘treat hurriedly or avoid dealing with properly’. De luister van de levens die in deze tijdschriften wordt getoond, is omgekeerd evenredig aan de snelheid waarmee er kennis van genomen moet worden. In fracties van seconden komen hele sprookjeseilanden voorbij, de ideaalste droomhuizen van bekendheden, de snelste auto's, de heerlijkste gerechten, de zachtste kussens, de chicste winkels en de fruitigste wijnen. En de favorietste zonnebrillen natuurlijk, want ‘it's never too dark to look cool’. Het wonderbaarlijke is dat het woord ‘glossy’ ook slaat op het glimmende karakter van het tijdschrift - ‘to gloss’ wil zeggen: ‘glimmend maken’. Dat duidt niet simpelweg op het glanzende papier, daar hoort de connotatie bij: ergens een ‘bedrieglijke luister’ aan geven.
Deze bedrieglijke luister is toch voldoende om te bewerkstelligen dat bijna iedereen is gaan denken dat in deze tijdschriften het leven te vinden is zoals het eigenlijk geleefd zou moeten worden. Genieten wil nu zeggen: met een glas in je hand op een feest staan en lachen tegen de fotograaf. De glossywereld is het genieten gaan monopoliseren.
Maar rijkdom heeft in werkelijkheid weinig te maken met genot, zoals we bij Diderot hebben gezien. Genot is iets dat veroverd moet worden op
| |
| |
schaarste aan genot. Genot heeft alles te maken met gebrek aan genot. Er ontstaat pas genot wanneer er eerst helemaal geen genot was. Dan krijgt genot de juiste consistentie, diepte, sterkte, soliditeit, duurzaamheid: dan wordt het intens genot.
Het perspectief moet daarvoor drastisch worden gewijzigd. Het echte genieten doet zich nauwelijks voor in sterrenrestaurants, nailshops, bistro's, beautyresorts of luxe winkelstraten. Daar wordt niet zozeer genoten, daar wordt vooral geld uitgegeven. Bij het woord ‘genieten’ duiken nog steeds meteen beelden op van avondjurken, dure horloges, groene golfvelden en de Miljonair Fair. Het idee dat genieten uit iets heel anders zou kunnen bestaan, zoals uit het lezen van alle boeken van een schrijver, uit het zien van een schilderij dat je altijd al had willen zien, of alles te willen weten over de filosofen die een verhandeling schreven onder de titel De kunst van het genieten (zoals La Mettrie in de achttiende en Michel Onfray in de twintigste eeuw), valt helemaal buiten de hedendaagse horizon.
Het echte genieten speelt zich heel ergens anders af dan in de glossywereld: in de kunsten, de wetenschappen, de literatuur, in bibliotheken, theaters, musea, bioscopen, ergens op de radio en bij een enkele televisiezender. Het speelt zich ook af in landschappen en op sportvelden. Wanneer je de blik honderdtachtig graden draait, wordt een heel andere genietende wereld zichtbaar, een wereld waarin de intensivering van het leven is te vinden in de gretigheid, nieuwsgierigheid en hartstocht waarmee alles wordt gedaan.
Genieten deed iemand als de schrijfster Ethel Portnoy. Alles wat ze deed, had met genot te maken: schrijven, lezen, kijken, reizen, luisteren, verzamelen. En ze wist anderen te vinden die op dezelfde manier te werk gingen, zoals Casanova, Roland Barthes, Cagliostro of Belle van Zuylen. In haar bundel essays Genietingen staat een stuk over ‘het tijdperk van de avondjurk’ - de jaren vijftig. Kenmerk van die tijd was voor Portnoy dat de avondjurk toen nog vooral een feestjurk was en geen potentiële red carpet dress of een traffic stopping outfit zoals nu, een jurk louter en alleen om mee gezien te worden. Toen bloeide er volgens Portnoy nog een ‘weelderige beschaving, ongekunsteld en onschuldig’. Dat is het grote verschil met nu, die onschuld en ongekunsteldheid. Alles is nu berekening en strategie.
Portnoy schreef niet voor niets ook een toneelstuk over Belle van Zuylen. ‘Mijn zinnen,’ schreef Van Zuylen aan haar vriend Constant d'Hermenches, ‘zijn als mijn hart en mijn geest: begerig naar genot, gretig naar de felste indrukken.’ Net als bij Portnoy moet ‘genot’ bij Van Zuylen breed worden opgevat. Het slaat op de genoegens van de liefde, op de vriendschap, op het
| |
| |
schrijven van brieven en het schrijven in het algemeen. Ook zij deed eigenlijk alles met genot, ook denken, muziek componeren, toeverlaat zijn van andere vrouwen. Haar nieuwsgierigheid bracht haar steeds weer in situaties die zowel voor genot als problemen zorgden. Hoogtepunten bereikte ze in haar vriendschappen met mensen als d'Hermenches en Benjamin Constant, waarover we alles in detail weten door de overgeleverde brieven.
Bernard Levin, lang columnist van de Observer, schreef in het begin van de jaren tachtig in zijn boek Enthusiasm dat genieten, speciaal van de nietmateriële dingen van het leven, in de jaren zeventig vragen was om een onverantwoordelijke hedonist te worden genoemd. Het was mode geworden ‘om neerbuigend te doen over enthousiasme’. Hij ging met zijn boek in de tegenaanval en schreef over alles waar hij plezier aan beleefde: schilderijen, klassieke muziek, toneel, opera, lezen. Het is een autobiografie aan de hand van de opwinding waar hij voortdurend aan ten prooi was. Als toneelcriticus heeft Levin ervoor gezorgd dat mensen weer met animo naar toneel gingen: hij schreef ze met drommen de theaters in.
Van Zuylen, Portnoy en Levin zijn goede voorbeelden van schrijvers die van alles waar ze enthousiast voor zijn ook echt houden. Geen aanstellerij. Ze wisten alles van hun object van genot, ze gingen erin op, het ging in hen zitten en ze wisten hun belevenissen over te brengen. Ze hadden geen van drieën last van te veel geld.
In die ongekunstelde cultuur van de jaren vijftig waar Ethel Portnoy het over heeft, overleed de Franse schrijver Valery Larbaud (1881-1957). Hij schreef in 1913 zijn briljante boek over de last van de rijkdom: A.O. Barnabooth, dagboek van een miljardair. Geen boek voor mensen die alleen maar rijk willen zijn, want het is een boek over hoe moeilijk het is voor iemand met veel geld om nog serieus genomen te worden. Het is voor zo iemand lastig om nog op een ongekunstelde manier te leven, van kunst en wetenschap te houden en schrijvers te waarderen. Weelde onttrekt de ernst aan het leven, dat ervaart hij aan den lijve. De gigantisch rijke Barnabooth is een man die uit alle macht probeert zichzelf niet te verachten. Om niet meer als een rijke stinkerd gezien te worden, verkoopt hij zijn bezittingen. Maar dat verandert niets: iedereen blijft hem zien als het rijke leeghoofd dat van het ene luxe hotel naar het andere trekt. Door zijn rijkdom is hij losgeraakt van de werkelijkheid. Ook al valt hij regelmatig terug in zijn publieke rol en doet hij manisch inkopen die hij een dag later uitdeelt aan het hotelpersoneel, hij wil deel gaan uitmaken van het echte, serieuze leven. Hij is op de hoogte van alle kunst, heeft ontzettend veel gelezen, doorziet mensen, heeft
| |
| |
scherpe inzichten en een gefundeerde smaak, maar dat weten maar weinig mensen. Hij durft zijn mond niet open te doen, bang dat ze hem niet ernstig zullen nemen. En waarom zouden ze ook: het enige wat ze serieus willen nemen, is zijn geld.
In zijn binnenste is Barnabooth een arme intellectueel (‘schaarste maakt serieus,’ weet hij) die om zijn kennis, inzicht en passie gerespecteerd wil worden. Barnabooth zou je kunnen zien als een uitvergrote Diderot op de momenten dat hij even door rijkdom werd overvallen. De miljardair Barnabooth zou zielsgraag een arme Diderot willen zijn.
Toch heeft er wel iemand in het echt bestaan die puissant rijk was, en toch op de reëelst denkbare en zinvolste manier wist te leven. Met een superieure intelligentie genoot hij van alles wat hij ondernam, ook al bracht hij het nooit zo onder woorden. Dat was Harry graaf Kessler, de gedreven, sociaal-liberale aristocraat die van 1868 tot 1937 in heel Europa leefde, maar speciaal in Berlijn, Weimar en Parijs. Als kunstliefhebber, mecenas, diplomaat en kosmopoliet was hij bevriend met alle belangrijke kunstenaars tussen 1900 en 1937. Hij was de oprichter van een eigen bibliofiele uitgeverij, de Cranach Presse, die de mooiste en exclusiefste boeken van Europa maakte. Door zijn vrijgevigheid raakte hij in de loop der jaren bijna zijn hele vermogen kwijt, maar hij liet een goudmijn na in de vorm van zijn duizenden pagina's tellende dagboek. Bijgehouden sinds zijn jeugd is het een schatkamer voor de kennis van kunst en politiek in Duitsland en Europa tot 1937. Het is volledig uitgegeven door de Cotta Verlag in acht delen van zo'n duizend pagina's per deel.
Montaigne zei het al: ‘Ons genot is nooit onvermengd.’ Kessler was ondanks zijn vermogen allerminst een Schöngeist en begaf zich in allerlei ongemakkelijke situaties waarin het aankwam op het tonen van morele standvastigheid. Anders dan Barnabooth bezat hij een vanzelfsprekend zelfvertrouwen dat hij louter ten goede aanwendde. Zijn diplomatenopleiding gebruikte hij om zich verdienstelijk te maken in al dan niet politieke organisaties en adviesorganen. In 1924 werd hij voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Vrede omdat hij de eerste contouren had geschetst van wat later de Verenigde Naties zou worden. Intussen stimuleerde en ondersteunde hij tal van kunstenaars (zoals Edvard Munch en Rainer Maria Rilke), en was hij een tijd directeur van het Museum voor moderne kunst in Weimar, tot de nazi's genoeg hadden van dat modernisme. Terwijl hij door heel Europa reisde, deed hij in zijn dagboek verslag van alles wat hij ondernam, wat hij
| |
| |
zag aan toneel en kunst, wie hij ontmoette en waar ze het over hadden. Kessler kende iedereen, van Isadora Duncan tot Walter Rathenau, van Hugo von Hofmannsthal tot George Grosz en Nietzsches zuster Elisabeth (tot hij haar niet meer te harden vond vanwege haar antisemitisme).
Kessler was iemand die het natuurlijk nooit over de ‘kunst van het genieten’ had. Kennelijk wist hij instinctief dat het meeste genoten wordt door mensen die het er niet voortdurend over hebben. Dat zijn de praktische, stille genieters die geen hedonistische rekenmachine bij zich dragen waarmee op elk verstolen moment de calculus van het genot wordt opgemaakt.
Dat is nu wel anders: er zijn nog nooit zoveel boeken en tijdschriften over de kunst van het genieten verschenen als in deze tijd: Genieten is geen zonde, Actief genieten, Heerlijk genieten van groene thee, Het grote genieten, De praktijk van het genieten, Glutenvrij genieten, Puur genieten, Samen genieten, Grenzeloos genieten, Natuurlijk genieten, Genieten van Gods nabijheid, Gezond genieten met Sonja. Het is een orgiastische hoeveelheid, en toch is het maar een losse greep.
Alle onbevangenheid is teloor gegaan nu genieten tot een obsessie is geworden. Er wordt zoveel over gepraat en geschreven dat het is alsof genot eenvoudig ergens gekocht kan worden. Maar zelfs de meest productieve en grootste pleitbezorger van het hedonisme, de Franse filosoof Michel Onfray, moet zijn betogende boeken herhaaldelijk onderbreken om zijn lezers er toch echt aan te herinneren dat genieten niet, zoals de Italianen zeggen, piacere senza pena is: dat ze niet moeten denken dat genot bestaat zonder de moeite die ervoor gedaan moet worden. ‘Wat zou het genot inhouden als het totaal niet vormgegeven zou worden door bewustzijn, rede, cultuur en reflectie,’ schrijft hij in Antieke wijsgeren, zijn overzicht van genotzuchtige filosofen in vroeger tijden. Geen enkele vrolijke wetenschap, ook de filosofie van het hedonisme niet, is vrij van de tragische opvatting van de werkelijkheid, schrijft hij. Maar die tragiek staat de intensivering van het leven door gretigheid, nieuwsgierigheid en hartstocht niet in de weg. Die worden er zelfs des te noodzakelijker door.
De helft van het jaar moest Diderots geliefde Sophie Volland met haar moeder naar hun huis ver weg op het platteland. Een geluk bij dit ongeluk van Diderot is dat wij nu beschikken over de schitterende brieven die zij van hem kreeg. Maar voor hemzelf was het minder leuk: al die tijd dat ze niet in zijn buurt was, maakte Diderot op zijn vrienden de indruk ‘alsof hij voortdurend op zoek was naar iets dat hij kwijt was’. Dat was ook zo: hij was de bron van zijn genot kwijt. Maar des te groter het genot wanneer ze weer wel in de buurt was. ‘Door het dragen van een smart kan een groter genot geboren worden,’ zoals Epicurus al zei.
|
|