pier een cijfer tussen de één en de tien moest geven, over hoe erg hij naar de wc toe moest. Daar kreeg hij driehonderd voor.
De keer daarvoor hadden ze hem helium laten ademen en stopten ze sensoren in zijn aderen, om te kijken wat het deed. En ik denk dat hij daarvan kon doodgaan, want voor één dag kreeg hij toen vijfhonderd.
In het testcentrum heeft mijn broer Ed ontmoet. Ed werkt in het testcentrum. En het is Ed die ons de goedkope ketamine verkoopt. En ritalin. Vicodin. Pethidine. Lachgas.
Met zijn handen knijpt mijn broer hard en ritmisch in de bank waarop hij ligt en hij staart naar de donkere lucht. En het is dan dat ik denk: ketamine. Gewoon weer ketamine. Mijn broer. Zeker ketamine. En met de pen in mijn hand vraag ik de eerste vraag van het medisch-testcentrum-formulier: ‘Heb je vandaag nog last gehad van bijwerkingen?’ En mijn broer, knijpend in de bank, zegt tegen de donkere hemel: ‘Vandaag zie ik de hoop in elke kleine ster.’
En op het formulier, achter de vraag, schrijf ik ‘geen’, omdat ik denk dat ze dat willen horen, zodat mijn broer zijn baan houdt.
En wachtend totdat mijn broer weer bijkomt snuif ik ook maar wat ketamine en daarna moet ik denken aan de lachgeluiden van comedyseries, de lichtflitsen en paddenstoelen van een nucleaire aanval (altijd overdag), kwaadaardige moedervlekken, vogels die vlees eten, de Heimlich-greep, zonsverduistering, onsterfelijkheid en ruimteschepen.
Onze moeder is de reden dat we hier zijn, in dit huis op wielen, in het midden van nergens. Het dichtstbijzijnde dorp op vijftien minuten met de auto, maar sinds mijn broer had verloren met kaarten, op veertig minuten met de voet. Onze moeder, die we in dat dorp hadden afgezet, omdat ze ons had laten beloven haar te begraven in het dorp waarin ze was geboren.
Onze moeder hield van clichés. Zoals ze hield van rode rozen en grote dure granieten grafstenen. Het geld dat ze achterliet was genoeg voor de reis en de begrafenis, en de rozen en het dure granieten graf. En zelfs genoeg voor nog een kleine vakantie.
En dat is waarom we hier zijn. En niet ergens anders.
Toen onze moeder nog in de open kist lag met het koelsysteem onder de kist vol aan het koelen om ervoor te zorgen dat ze niet te snel zou gaan ontbinden, stond mijn broer vaak naast de kist. Hij stond daar bijna elke keer wanneer de koeling het geluid begon te maken dat ie af ging slaan en de kist zou laten trillen en het hoofd van onze moeder ook zou laten trillen en