Tirade. Jaargang 53 (nrs. 427-431)
(2009)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
Martin de Haan en Rokus Hofstede
| |
[pagina 98]
| |
van de Tirade-vertalers onderschrijft expliciet dat principe, en de te verwachten klaagzangen op het thema zelfverloochening en zelfvernedering blijven goddank achterwege. Wat verder opvalt in de bijdragen aan de vertalersenquête: de frequentie van het aantal vertalers dat preventieve zelfcensuur pleegt en met interessante titels niet durft aan te kloppen bij een uitgever. En ook: het relatieve stilzwijgen over het probleem van de zichtbaarheid en onzichtbaarheid van vertalers en vertalingen. Jeroen van Kan stipt de kwestie aan bij de presentatie van het nummer: de kwaliteit van een vertaling is onzichtbaar omdat ‘alleen fouten de aandacht trekken’. Interessant in dit verband is de korte bespreking van het nummer door Arjan Peters (de Volkskrant, 29-06-09), en dat zeg ik natuurlijk ook omdat Peters mij een ereplaats gunt: ‘“Alle goede vertalers worden onderschat,” zegt Rokus Hofstede, die zich ongetwijfeld een goede vertaler (Frans) acht [...]. Waarmee het vooroordeel weer bevestigd dreigt te worden, dat het aantal zeurpieten in de literaire wereld onder twee groepen is oververtegenwoordigd: kinderboekenschrijvers en vertalers. Maar Hofstedes oprisping is een schrille dissonant in deze aflevering, die een hartverwarmend pleidooi is voor het nobele vertalersambacht. Dat je er hard voor moet werken, en weinig erkenning voor krijgt, is tenslotte bijna ieders lot. En een goede vertaler hóórt onzichtbaar te blijven.’ Paradoxaal genoeg zijn Peters en ik het roerend eens: goede vertalers horen onzichtbaar te blijven (en dat is, voeg ik toe, waarom ze worden onderschat). Peters verwart echter de gewenste tekstuele onzichtbaarheid van vertalers met de jammerlijke maatschappelijke onzichtbaarheid die daarvan het gevolg is, en legitimeert zo de alomtegenwoordige veronachtzaming van hun creatieve bijdrage. Daar staat tegenover dat uit zijn bespreking een paar fraaie aanvullingen op Flauberts Woordenboek van pasklare ideeën te distilleren zijn: ‘Vertalers: zeurpieten; horen onzichtbaar te blijven.’ ‘Dissonant: altijd “schril”’... In Rotterdam laat ik die avond de uitreiking van de Brockway Prize (aan Jan Mysjkin en zijn collega Pierre Gallissaires) en andere voor vertalers interessante programmaonderdelen voor wat ze zijn: er rijden geen nachttreinen naar Gent.
Rokus Hofstede | |
[pagina 99]
| |
(On)vertaalbaarheid
| |
[pagina 100]
| |
gevallen is het onmogelijk om een goede vertaling te maken en vaak is het ook nog onhandig. [...] Alleen al daarom zouden we teksten in de originele “taal” moeten lezen. Met woordenboek indien nodig, dan is de lezer niet gebonden aan de interpretatie van de vertaler, maar kan hij zelf beslissen welke woorden hij op welke manier interpreteert.’ Het aardige van deze reactie is dat de bepleite terugkeer naar het origineel, ter vermijding van de interpretatie van de vertaler, direct wordt gekoppeld aan een interpretatie door de lezer. Vandaar dat ik er zelf op antwoordde: ‘Het is nog veel erger: het onherroepelijke verval slaat al toe bij het lezen.’ Als de lezer de taak van de vertaler overneemt, hoogstwaarschijnlijk met een veel slechter resultaat (zie ter illustratie mijn Volkskrant-bespreking van Modiano's Un pedigree, vertaald door de lezer J. Bernlef), blijft de kern van het probleem nog altijd bestaan, namelijk dat er kennelijk altijd geïnterpreteerd moet worden om toegang te krijgen tot de oorspronkelijke tekst. Anders gezegd: de oorspronkelijke tekst bestaat niet los van de telkens wisselende interpretaties, zelfs niet voor de schrijver (die zelf zijn eigen eerste lezer en interpretator is). In den beginne was de vertaling.
Martin de Haan | |
Staartdekveren
| |
[pagina 101]
| |
Doorgaans sta ik redelijk argwanend tegenover dergelijke sociobiologische speculaties, waarbij maatschappelijke verschijnselen in een handomdraai worden gelinkt aan hun biologische randvoorwaarden, maar toch deed die pauwenstaart me wel wat. Ik moest meteen aan deze vertalersblog denken. Immers, literair vertalen wordt overwegend door vrouwen beoefend; staan hier niet opnieuw twee uitsloverige haantjes duchtig met hun staartdekveren te pronken? Mannen zijn door de bank genomen ambitieuzer en competitiever dan vrouwen, of dat nu wel of niet in hun genen besloten ligt, en het zou vreemd zijn als dat voor vertalers niet gold. Onder de vertalers die het licht van de schijnwerpers niet schuwen, vind je relatief veel mannen; mannen ambiëren vaker het vertalen van prestigieuze auteurs, en ook richten ze zich vaker op zichtbaarheid verhogende nevenactiviteiten als het bedrijven van literaire kritiek, het geven van lezingen, het vervullen van bestuursfuncties - of het bijhouden van een blog. Het bovenstaande kan op suggestieve wijze worden geïllustreerd door twee cijfers. Vijfentwintig van de drieëntachtig Nijhoffprijswinnaars zijn vrouwen, maar in de Werkgroep Vertalers is er op elke drie vertalers maar één man. Opvallend is daarom eerder dat vrouwelijke vertalers de laatste jaren juist meer op de voorgrond treden. Onder de eerste twintig Nijhoffprijswinnaars, tussen 1955 en 1967, waren er twee vrouwen; onder de laatste twintig, tussen 1989 en 2008, waren dat er maar liefst tien. Ik wil niet speculeren over een mogelijke genetische mutatie bij vrouwelijke vertalers - al zou de wereld er zeker kleuriger op worden als ook de pauwhennen voortaan met bonte staarten zouden staan te pronken. De toename van vrouwelijke Nijhoffprijswinnaars kan evengoed worden gezien als een verlaat effect van de tweede feministische golf, waardoor meer vrouwelijke vertalers niet schromen de lat hoger te leggen en waardoor ook de samenstelling en het blikveld van de betrokken jury's is verruimd. Overigens is die laatste ontwikkeling nog relatief. Voor het vertalersnummer heeft de Tirade-redactie, naar ik me heb laten vertellen, een zeer ruim bestand aan vertalers aangeschreven; zeven vrouwen en zeventien mannen hebben gereageerd.
Rokus Hofstede | |
[pagina 102]
| |
Meer lucht!
| |
[pagina 103]
| |
waarom Sainte-Beuve geen goede criticus was) omslaat in het meesterwerk dat we nu kennen. Wat niet wegneemt dat ik het nog altijd ijskoud had. Gelukkig had de zelf afwezige vrouw des huizes een wel aanwezig Afrikaans kindermeisje in dienst, dat over helende gaven zei te beschikken. Zo gezegd, zo gedaan: in de afzondering van een duistere kamer, waar alleen een smal reepje licht te kennen gaf dat het buiten volop dag was, ontblootte ik mijn bovenlijf en ontving de magische kracht van een priemende wijsvinger in mijn sternum. En ging opnieuw van mijn stokje. Moraal van dit alles: zorg altijd voor frisse lucht en ga nooit met vreemde vrouwen mee.
Martin de Haan |