Tirade. Jaargang 53 (nrs. 427-431)(2009)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 52] [p. 52] Jan Baeke Blessures 11 Als het water was wat je had gedaan, waar je familie je van doordrongen had was dit misschien het antwoord. Het hoefde niet begrijpelijk (er waren tabellen voor) maar de grijze nauwelijks zichtbare lucht was te klein, te benauwd om door te praten. Valt er van die mist iets te maken dat bestaat? ‘Ze hebben me gevraagd de hele familie uit te leggen maar ik bleef steken bij de zenuwen van mijn vader de scherpe nagels van mijn moeder hoofden die geen lucht nodig hadden. Ik werd niet geloofd om mijn gewicht of om mijn kapotte vingers. Ik had de leeftijd waarop boeken tegen werken en de televisie niets verduidelijkt. Kon de vrolijke drukte mij helpen het zoveel zachtere humeur na het ongeval? Is het sindsdien dat mijn hoofd op de muur wil schrijven? Zoveel bloed en koorts verlangen ze niet maar ik heb alleen mijn lichaam om iets uit te leggen.’ [pagina 53] [p. 53] 12 Ze is de eerste bekerprinses van de hoofdstad. Vermeerderd door haar eigen geur, haar eigen ver dragend geschreeuw ook de grootste. Ze verplaatst haar fiets zo dat de zon haar nooit betrappen zal op omgang met ademloze voorbijgangers. Plastic bekers zijn een goede verdediging. Plastic zakken missen talent en ziel en geen kan haar ter zijde staan haar zacht in slaap wiegen en sussen en fluisteren zodat geluid niet langer nodig is om het grasveld dat haar stem bestrijkt tot rust te manen: ‘Overal is namelijk onrust en opgehitst door kantoormannen in groepjes en vrouwen met boodschappen die zo kijken en niet kijken in mijn mond willen zwijgen pas op de bekers en de kindjes blijf af. Er is een heel mooi poppetje waarmee niets aan de hand is wat ik niet vast mag houden wat slaat en joelt zodra het haar raakt die wil lachen en sussen. Kijk maar weer de duiven. Rust is verjaagd en er zijn nog meer bekers nodig zoals van die mooie milkshake en cappuccino om mee te nemen. Alles komt goed, maar pas op dat de dekseltjes niet bijten niet het poppetje ook.’ [pagina 54] [p. 54] 13 Geen keus hadden we. De kinderen moesten bloemen zien. Hoe konden ze anders leren wat kleur was? Alleen de fascisten hadden boeketten of de joden, de christenen, de mohammedanen weet ik veel. Ook voor ons was het niet eenvoudig. Ouders hebben het niet overleefd. Wij verkochten dubbele organen, ongewassen seks en zweepslagen, het uitdrukken van sigaretten op een zachtroze huid. Het kon niet eenvoudig - een baan vinden fluiten en straatwaarde roepen. Hij kon de huisbaas zijn, de baas zonder meer. De artsen sympathiseerden met ons allemaal patiënten, zeiden zij een spuitje, een kompres, veel pillen. We ploegden de botten opnieuw naar boven zaaiden wintertarwe, oogsten brood en fruit baden anderen, dreigende zangkoren, dood. Er zijn geen fascisten meer. Zijn er ook geen bloemen meer? Er zijn bussen, de wegen zijn geruimd kinderen die opschriften lezen vluchten niet. [pagina 55] [p. 55] 14 Als er eten komt dan gaan ze kauwen. Het is bijna niet te zien dat de puree vlees geworden is dat vrolijkheid van bloemkool afstamt. Lekker zijn de kleine rondvliegende brokjes die helaas net ontsnappen. Kees heeft de langste armen maar geen honger en zijn ogen willen er niet aan. Dan maar smakken om te wachten tot het neerdaalt. Waar het modelverblijf scheurt zijn zacht wiegende hoofden die buiten hun kraagjes treden en de bloemen in hun vesten voeden. Daarboven kloppen zorgzame sturende broeders en zusters zich recht in hun schorten schikken donkere warme lichamen rond koud vel. Saus belooft niks maar tussen het wit rolt en borrelt iedere denkbare gezegende garnering. Bloemen staan tevreden in hun schoongewassen stijve tijd, pijn loopt voor de ramen langs met hondjes en een volle tas. [pagina 56] [p. 56] 15 Geld stroomt hier dik over de keien ongeacht de sneeuw en de champagnejurken van die uitgevijlde vrouwen. Het is een goede gedachte af te rekenen in hard zwetende zal ik even liefje, mokkel, hoer. Waar zijn hun vaders en zonen waar hun hand op het hart? Er gaat geen trots geen stilte meer om. Er is geen weg terug, zegt mijn vader als ik aan hem denk als een vader die ik zou willen spreken. Moeten wij elkaar niet leren? Ik wil geloven dat we samen een verhaal inslaan dat we onze tranen in de inkt laten vallen en zien alsof het net geschreven is zo waar. Bij iedere laatste adem komt de wereld dichterbij die helpt de wereld te verlaten zelfs in mij rokend en dansend slaapt mijn vader opgetogen en zorgelijk. [pagina 57] [p. 57] Ik kan hem volgen, bereiken. Hij staat daar Hij heeft een grote uitgestoken rondzwervende hand. Net als hij werd worden de resten verbranden, danken, rust nemen het bloed uit de kleren wassen. Zo snel mogelijk de andere huizen uitroeien met eigen lichaam. [pagina 58] [p. 58] 16 Het is de zomer niet en niet het weer. Nieuws en krant beweren dat vet eten en drukke muziek slagkracht uit de skeletten slopen. Een chemische reactie, afbraak die als wetten woekert en tenslotte snijdt. De politiek doet weer eens niets. Wat ze zeggen loopt langs alle kanten weg. Geen plek geen rust, zelfs in voor tv genoten sporten scheuren krachtige families. Kan ons redden die tot schoonheid bekeerde formule? Raakt iemand de bal nog wel eens als het moet? Ik roep steeds harder om dit laatste hoekje te verwarmen, maar het wordt niet makkelijk. Helikopters boven de velden, kinderen niet langer goed in hun hoofd hoofd kwijt en niets aan te wijzen meer dat blijft staan en als een kacheltje werkt. Trek iets open. Zet het vuur aan onder overtollig vet. Kom eens huilen bij een goed lied om het beter te maken. Vorige Volgende