begreep ik hem. Maar ondertussen bedacht ik al fietsend dat ik naar de Anthonie Duyckstraat onderweg was en een uur later weer voor de klas moest staan.
‘Hoe had je je dat voorgesteld,’ vroeg ik (denkend: ‘op welk wapen?’, zoals dat bij Poesjkin te lezen valt).
‘O, gewoon, op de vuist.’
‘En wanneer en waar?’
‘Nou, zo dadelijk, in de bosjes van Poot’ (of een andere naam, ik kende die wijk nog niet; en ook nu niet).
De verdere rit legden we zwijgend af. Toen we de fietsen tegen een dennenboom hadden neergezet, zei ik tegen hem: ‘Kijk, ik heb niets tegen jou, waarom ik jou te lijf zou gaan, maar jij blijkbaar wel tegen mij. Ik zal jou daarom niet aanvallen, maar ik zal me wel verdedigen.’ Dat begreep hij (of: dat werd goedgekeurd). We hadden een paar passen van onze fietsen vandaan genomen en stelden ons tegen elkaar op in de houding (of eigenlijk: in een houding). Ik lette op zijn vuisten waarmee hij mij probeerde te stompen, voornamelijk of vrijwel alleen op mijn lijf en armen. Dat duurde maar heel kort. Toen gaf hij te kennen dat er aan de eer voldaan was (ik weet niet hoe hij dat duidelijk maakte, welke bewoording). Ik keek hem niet meer aan, liep direct naar mijn fiets en reed weg. Zelf had ik daarbij een tevreden gevoel: stik jij verder maar, met al je opvattingen en heroïek. Ik hoop nooit meer iets met je te maken te hebben. -
Wij zagen elkaar gedurende 35 jaar niet meer.
Toen was het 1991 en ik lag in een ziekenhuis bij te komen van een lichte hartaanval (hartinfarct), en las heel genoegelijk in een vpro-gids dat er een film in de maak was over Bij nader inzien, en daarbij werden er afscheidsbrieven geciteerd die Han zogenaamd aan de verschillende figuren gericht had die in het boek voorkomen. Ik weet nu niet of daar ook een brief aan mij bij was - waarschijnlijk wel -, maar ik voelde mij in elk geval opgewekt en vergevingsgezind, en ik kwam overend en schreef op 't dichtstbijzijnde kladpapier, zittend op de bedrand een brief met waardering voor wat er over de binnenkort te verschijnen film werd gezegd, en met een herinnering aan ons duel, en dat ik dat voortaan graag als een pittoresk incident wilde beschouwen.
Wat was daarop zijn reactie? Ik weet feitelijk niet hoe, maar hoofdzaak was dat hij mijn brief dankbaar accepteerde (en waarschijnlijk ook: dat ook hij er als een spel op terugzag, nú althans).