Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 128
(2012)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 276]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Els Andringa
| ||||||||||||||||||||||||||||
1 De setting: opkomst van het nationaalsocialisme en het onstaan van de ExilliteratuurIn januari 1933 kwamen de nationaalsocialisten onder leiding van Hitler in Duitsland aan de macht. Onmiddellijk traden draconische maatregelen tegen ‘niet-arische’ bevolkingsgroepen en mensen van andere gezindten in werking. Vele intellectuelen, schrijvers en kunstenaars moesten het ontgelden. De boekverbrandingen in verschillende grote steden symboliseerden de onderdrukking van iedere vrijheid van geest. Bestuurlijke maatregelen binnen het literaire leven volgden spoedig: ‘bestuurswisseling’ en royement van leden in de Berlijnse Akademie der Künste, Gleichschaltung en opheffing van Joodse uitgeverijen, separatie en isolering van het Joodse culturele leven, het publiceren van schwarze Listen in het Börsenblatt voor de Duitse boekhandel en uitgeverij enzovoorts. Een eerste uittocht van bedreigden was het gevolg. Velen geloofden aanvankelijk dat het tij weldra zou keren en vestigden zich in een van de omringende landen. De voorkeur hadden in eerste instantie Duitstalige steden als Zürich en Wenen, maar Zwitserland was van meet af aan restrictief in zijn toelatingsbeleid en de sfeer in Oostenrijk raakte al spoedig besmet. Andere centra van ‘exilanten’ ontstonden in diverse culturele hoofdsteden en streken zoals Parijs, Zuid-Frankrijk, Praag, Amsterdam, Brussel en Moskou. Behalve schrijvers vluchtten ook andere actoren uit het boekenbedrijf: uitgevers, boekhandelaren, critici, grafici-vormgevers en antiquaren. Amsterdam werd een knooppunt van het boekenbedrijf, onder meer door de vestiging van twee van de grootste Exiluitgeverijen. Emanuel Querido engageerde de uitgever Fritz Landshoff, die bij de Berlijnse uitgeverij Kiepenheuer werkzaam was, om in aansluiting bij uitgeverij Querido een eigen afdeling voor Duitse literatuur van bedreigde schrijvers op te zetten. Het contact was gelegd via de Nederlandse kenner en vertaler van Duitse literatuur Nico Rost. Vrijwel gelijktijdig stel- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 1 Reclame van de eerste Exil-uitgaven bij Querido
de uitgeverij Allert de Lange op initiatief van het echtpaar Hilda en Siegfried van Praag de eveneens van Kiepenheuer afkomstige Walter Landauer aan om ook daar een Duitstalige reeks op te bouwen. Een derde collega van Kiepenheuer, Hermann Kesten, zelf ook schrijver, fungeerde als adviseur. Hij verbleef voornamelijk in Parijs, maar kwam regelmatig naar Amsterdam. Kiepenheuer was begin jaren 30 een van de belangrijkste Duitse uitgevers van succesvolle, vaak linkse en tegendraadse schrijvers. Zij vertrokken zonder uitzondering uit Duitsland. Kiepenheuer werd al spoedig opgeheven, maar Landshoff en Landauer wisten de contracten grotendeels over te hevelen. Al in 1933 kwamen de eerste boeken in Nederland uit en in de volgende jaren groeide de productie gestaag (zie afb. 1). Overigens waren er nog vele andere Nederlandse uitgevers die werk van Duitse exilschrijvers op de markt brachten: Van Kampen, Leopold, Bijleveld, De Haan, Servire om maar enige te noemen; uitgeverij Sijthoff ontfermde zich over werk van gerenommeerde wetenschappers. Daarnaast was de kleine Hilversumse uitgeverij ‘Boekenvrien- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| ||||||||||||||||||||||||||||
den Solidariteit’ van de gevluchte boekhandelaar Hein Kohn vanaf 1934 actief.Ga naar voetnoot1 In zeer korte tijd kwam dus een geheel nieuw ‘subsysteem’ de Nederlandse literaire wereld binnen.Ga naar voetnoot2 Het werd formeel in het Nederlandse systeem opgenomen door de aansluiting bij bestaande uitgeverijen. Men kon van de bestaande infrastructuur gebruik maken, zoals de drukkerijen, distributiekanalen en contacten met de media. Fritz Landshoff liet zich in latere interviews lovend uit over de ondersteuning van Querido en de bereidheid van Nederlandse boekhandelaren om boeken af te nemen en te etaleren.Ga naar voetnoot3 Maar wel bleef de Duitse productie van het Nederlandse systeem gescheiden door de taal, literair-culturele traditie, en veelal ook in de thematiek, onder meer doordat het getekend was door de levenssituatie en de preoccupaties van de exilanten. Voorts stelden de Exiluitgevers zich in de eerste plaats tot doel om de ontheemde schrijvers onderdak te bieden en hun werk bij een Duitstalig lezerspubliek af te leveren. Daarbij deden zich tal van problemen voor. Aanvankelijk werd geprobeerd door middel van inventieve constructies de lezers in Duitsland nog via het Saarland, Oostenrijk en Zwitserland te bereiken. Zo waren er uitgevers in Wenen die boeken van De Lange en Querido van hun eigen imprint voorzagen en ze vervolgens naar Duitsland doorsluisden. Soms werden kleine veranderingen in de tekst aangebracht om de nazi's vooral niet tegen de haren in te strijken. Maar het Duitse regime kreeg spoedig lucht van deze sluipwegen. Het vaardigde al in 1934 een algeheel advertentieverbod uit en verscherpte de controle op de import.Ga naar voetnoot4 Exiltijdschriften zoals het bij Querido door Klaus Mann uitgegeven Die Sammlung werden door de nazi's nadrukkelijk, bij monde van het Börsenblatt, verdoemd. Dus ook voor aankondigingen en recensies was de weg naar het Duitse publiek versperd. Na de Anschluss van het Saarland in 1935 slonk het publiek verder en na de Anschluss van Oostenrijk in 1938 was grensverkeer naar Duitstalig gebied vrijwel onmogelijk. Tevens raakten de wegen naar Duitstalige gemeenschappen in Oost-Europa zoals Bohemen en Pruisen geblokkeerd. De markt van de over vele landen verstrooide exilanten werd via zogenaamde Auslieferstellen bediend, veelal boekhandels in plaatsen waar zich veel emigranten hadden gevestigd. In advertenties in het vermaarde emigrantenweekblad Das Neue Tage-Buch zien we behalve adressen in Europese steden als Parijs, Londen, Zürich en Amsterdam ook Buenos Aires en New York verschijnen. Naast communicatie en vervoer van boeken was echter ook transfer van geld dikwijls problematisch. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De schrijvers in nood maakten het hun uitgevers niet altijd gemakkelijk. Ze bestookten hen met niet aflatende verzoeken om voorschotten, hogere percentages, hogere oplagen, herdrukken, snellere productie enzovoort. Notoire klagers waren Joseph Roth, altijd verlegen om geld, altijd bedelend om nieuwe voorschotten voor nog ongeschreven werk, zelf soms simultaan onderhandelend met verschillende uitgevers tegelijk, en Arnold Zweig, die via Frankrijk naar Israël was gevlucht en vandaar een uitvoerige correspondentie met Landshoff onderhield, waarin hij telkens weer nieuwe klachten en verzoeken op tafel legde. Landshoff en Landauer gingen met bewonderenswaardig geduld, takt en begrip met hun auteurs om. Hoewel zij officieel concurrenten waren, deelden ze elkaars zorgen en spreidden soms de risico's. Zo verscheen in overleg werk van Roth bij beide uitgevers. Hoewel hij een enkele keer bij al te veel gezeur uit zijn slof schoot, deed Landshoff veel moeite om zijn auteurs uit te leggen wat er speelde. Toen Arnold Zweig weer eens voorrekende dat hij te weinig voor een boek kreeg, schreef hij op 11 April 1934: Vom Spielzeug verkauften wir ca. 2000 Exemplare. Glauben Sie bitte nicht, dass das wenig ist. [Es] ist bei Ausschaltung des innerdeutschen Sprachgebietes und unter Berücksichtigung der allgemeinen Krise und des Mangels an Kaufkraft gar nicht schlecht. Es ist furchtbar schwer, diese Auflagen in Einklang zu bringen mit lebensnotwendigen Honorar- und Vorschusswünschen. Eine besondere Schwierigkeit ist noch, dass alle Autoren immer sagen, unsere Bücher sind teuer. Wenn wir unsere Bücher aber billiger machen, so würden ja die Honorare noch wesentlich kleiner sein, und der Absatz, selbst wenn er etwas höher wäre, würde keineswegs ein materielles Äquivalent für den Autor bieten. Es ist eine sehr schwierige Situation, die zweifellos von Monat zu Monat noch schwieriger wird. [...] Leider sind immer mehr neue europäische Gebiete in Gefahr, für einzelne Bucher auszufallen (Landshoff 1991: 230). De voortschrijdende inperking van de Duitse markt plus de ingewikkeld te bereiken agglomeraties van exilanten elders maakten activering en versterking van andere markten noodzakelijk. Uit de spaarzame gegevens die beschikbaar zijn blijkt dat afzet van werk dat bij De Lange en Querido verscheen binnen Nederland relatief groot was, groter bijvoorbeeld dan in centra van exilanten als Parijs en Zuid-Frankrijk.Ga naar voetnoot5 De markt in Nederland bestond enerzijds uit een Duitstalige gemeenschap van niet alleen exilanten, maar ook Duitse zakenlieden, bankiers en wetenschappers die hier al voor 1933 woonden.Ga naar voetnoot6 Anderzijds waren er ook Nederlandse lezers. Tenslotte was Duits een schooltaal, die naast Frans als cultuurtaal gold. In de jaren twintig en begin jaren dertig werden enkele Duitse schrijvers veel gelezen, bijvoorbeeld Jakob Wassermann, Erich-Maria Remarque, Stefan Zweig, Lion Feuchtwanger, Thomas Mann, die in 1929 de Nobelprijs had ontvangen, en | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| ||||||||||||||||||||||||||||
de populaire, vlot schrijvende Vicky Baum. Van deze schrijvers was werk in vertaling verschenen, onder meer bij Querido, de Wereldbibliotheek en Bijleveld, maar aangezien met regelmaat Duits werk in grote dag- en weekbladen als N.R.C., Het Vaderland, Algemeen Handelsblad, De Telegraaf, Het Volk en De Groene Amsterdammer gerecenseerd werd, moet er ook belangstelling voor werk in de oorspronkelijke taal zijn geweest.Ga naar voetnoot7 De jaarcatalogus Het Nederlandsche Boek van 1934 laat zien dat de som van vertaalde en oorspronkelijk Duitse romans en novellen ruim 18,5% van de totale productie innam en daarmee achter Nederlands en Engels de derde plaats innam (Sanders 2010: 303). In hetzelfde jaar is het aandeel van besproken Duitse boeken in drie representatieve literaire tijdschriften navenant hoog en komt op de eerste (Den Gulden Winckel) of tweede (Critisch Bulletin en Groot Nederland) plaats (Sanders 2010: 307-311). Al met al bestond er in Nederland dus een drieledige markt: Duitstalige lezers, Duits lezende Nederlandse lezers, en Nederlandse lezers van vertalingen. | ||||||||||||||||||||||||||||
Excursie over de Nederlandse lezers van Duitse literatuur.Uit eigen kennissenkring verkreeg ik enige informatie over mogelijke lezerskringen in de jaren 30, die weliswaar geenszins representatief is, maar toch een indruk verschaft. Persoon A, boven de negentig, verbleef tot het eind van de oorlog in Groningen, waar zij gedurende de bezetting bij een klein bibliotheekje stiekem niet-toegestane boeken leende, waaronder Duitstalige schrijvers als Stefan Zweig en Vicky Baum, die al vóór 1933 populair waren. De actuelere Exiluitgaven herinnert zij zich niet en vermoedt dat die niet aanwezig waren. Persoon B heeft nog boeken van zijn grootvader in de kast staan, waaronder een heel plankje Querido met vooral werk van Lion Feuchtwanger. De grootvader leefde in Amsterdam, was politiek geëngageerd en actief bij de sdap. Hoewel hij geen Duits kende, kocht hij uit solidariteit soms ook Duitse boeken van Querido. Persoon C, tweede helft tachtig, heeft een Duits-Joodse achtergrond: haar ouders verhuisden al begin jaren dertig naar Nederland. Het gezin woonde in Den Haag; de vader werkte in Rotterdam. Zij herinnert zich de Duitse boeken en het abonnement op het Neue Tage-Buch. Na de Duitse inval wierpen haar ouders alles direct in de kachel. De vernietiging van boeken, tijdschriften en gegevens van uitgevers, bibliotheken en boekhandelaren bij het uitbreken van de oorlog is een van de oorzaken dat het moeilijk is om een goed beeld van de toenmalige lezers te krijgen. Drie potentiële lezersgroepen doemen op. Doorsnee, ontwikkelde Nederlandse lezers in een kleinere stad die zich niet expliciet gedachten maakten over de Duitse literatuur, maar lezen wat vóór 1933 al toegankelijk en bekend was; politiek en sociaal bewuste Nederlandse lezers, wellicht vooral in de grote steden, die de ontwikkelingen volgden en stilstonden bij de initiatieven van de Exiluitgevers; Duitstalige lezers, die de nieuwe uitgaven volgden en zich ook voortdurend van de sociaal-politieke ontwikkelingen op de hoogte stelden. Aangezien er geregeld recensies over Duitse boeken verschenen, zeker niet alleen van Exilschrijvers, maar ook van schrijvers van de ‘innere Emigration’ - populair waren bijvoorbeeld Hans Fallada en Ernst Wiechert - en zelfs van ‘reichsdeutsche’ auteurs als Hans Friedrich Blunck, zoals het genoemde onderzoek van Buurman laat zien, is nog een vierde groep aan te nemen: lezers met belangstelling voor de Duitse literatuur in het algemeen, wellicht voortkomend uit bewondering voor klassieken als Goethe (het Goethe-jaar 1932 was aanleiding voor veel herdrukken, essays en theateropvoeringen). Dat zich onder hen ook sympathisanten van de ‘officiële’ literatuur | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| ||||||||||||||||||||||||||||
bevonden blijkt niet alleen uit recensies, maar ook uit een verontwaardigde ingezonden brief aan Het Vaderland van 2 Oktober 1934 van een lezer die zich opwindt over het vermeende feit dat er zo veel aandacht aan de emigrantenschrijvers werd besteed en zo weinig aan de schrijvers van het ‘Reich’: Terwijl men overal emigrantentijdschriften als ‘Die Sammlung’, ‘Neue deutsche Blätter’, ‘Das Neue Tagebuch’ tot zelfs in de kiosken toe ziet liggen, mag het onbegrijpelijk heeten, dat aan het belangrijke litt. tijdschrift van het nieuwe Duitschland, ‘Das Innere Reich’, zoo weinig aandacht wordt besteed en het vrijwel nergens te vinden is. In dit verband is het goed ook eens te wijzen op het feit, dat hier overal nog steeds in ontstellende mate de liederlijkste hetze-emigranten-dagbladen verkrijgbaar zijn, terwijl daarentegen de ‘Völkischer Beobachter’, nb. het hoofdorgaan van een ons bevriende mogendheid, betrekkelijk nog vrij sporadisch voorkomt en zelfs angstvallig achterwege gehouden wordt. De nog bereikbare Duitse en de Nederlandse markten waren voor de Exiluitgeverijen echter niet toereikend. Ze zetten steeds meer in op de markt van vertalingen in andere taalgebieden, vooral het Engels en Amerikaans, en de markt van de filmrechten. Veel schrijvers hoopten op contracten met grote Amerikaanse uitgevers of met Hollywood. Een succes als Vicki Baums Menschen im Hotel met Greta Garbo in de hoofdrol was natuurlijk niet voor iedereen weggelegd, maar soms lukte het om boeken verfilmd te krijgen. Naarmate de emigratie naar de Verenigde Staten toenam, ontstond een gestage toestroom naar de Hollywood-regio. Na de Oostenrijkse Anschluss en het uitbreken van de oorlog wist een aantal schrijvers met behulp van collega's en hulpcomités nog naar Amerika te ontkomen. Niet alleen probeerde men de filmrechten van reeds geschreven werk te slijten, ook zocht men werk als script-writer. Voor een verblijfsvergunning moest men aan kunnen tonen dat men werk had. Filmproducenten als Paul Kohner, zelf Duits emigrant uit een eerdere periode, hielpen schrijvers aan een tijdelijk arbeidscontract.Ga naar voetnoot8 Slechts weinig schrijvers bleken geschikt voor een dergelijke job, maar ze waren tenminste tijdelijk gered. In Californië verzamelde zich een heel gezelschap van Duitse emigranten met vooral de familie Mann als cultureel middelpunt. In 1938 slaan Landshoff, Landauer en Gottfried Bermann-Fischer van de S. Fischer Verlag de handen ineen en beginnen gezamenlijk een uitgeefproject dat vooral voor de Duitstalige emigranten in Amerika gedacht was. Landshoff reist herhaaldelijk naar New York voor onderhandelingen. Arnold Zweig is verontrust en vraagt argwanend waar Landshoff toch mee bezig is. Toch niet iets met de familie Mann? Daar moet hij namelijk niets van hebben. En verder heeft hij zelf al contacten met Amerikaanse uitgevers. Maar als Landshoff daar dan toch is, kan hij reeds vertaald werk van Zweig wellicht voor filmonderhandelingen gebrui- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ken? Eigenlijk een schande, dat zijn antifascistische werk niet al lang verfilmd is, er zijn vast verschillende maatschappijen hogelijk geïnteresseerd. Landshoff antwoordt op 18 Mei 1938 vanuit New York geduldig en hoffelijk, maar wijst Zweig toch even fijntjes op de veranderende omstandigheden, die hij vanuit het verre Palestina misschien niet helemaal meekrijgt: Um jedem Mißverständnis vorzubeugen: in jedem Falle wird Amsterdam und der in all den Kümmernissen der letzten Zeit zwar schwer geschädigte, aber in gar keiner Weise ‘beschädigte’ Querido Verlag nach wie vor das Zentrum sein; es handelt sich nur darum, vorsichtig und allmählich einen zweiten Markt zu erschießen. Eine solche Niederlassung hier gibt ja auch in ganz anderem Maße die Möglichkeit zu den immer wichtiger werdenden Verbindungen mit amerikansichen Verlagen für Übersetzungen und Film-Gesellschaften (Landshoff 1991: 291). Al floreerde het project niet echt, de contacten in Amerika zouden Landshoff spoedig van pas komen. Als de oorlog uitbreekt is hij toevallig op zakenreis in Londen. Hij kan niet terug naar Nederland, wordt eerst als ‘vijandelijke vreemdeling’ geïnterneerd, maar krijgt tenslotte de mogelijkheid om met een Mexicaans visum naar Amerika te reizen, waar hij begin 1941 geestdriftig door zijn auteurs wordt ingehaald. Ook Hermann Kesten bereikte Amerika. Walter Landauer was een tragisch lot beschoren. Hij werd in Amsterdam opgepakt en kwam kort voor het einde van de oorlog ellendig om in Bergen-Belsen. Tot zover de schets van de situatie en de voortdurend veranderende problemen die zich bij transfer en verspreiding van de exilliteratuur voordeden. Deze situatie noopte tot nieuwe initiatieven in het transnationale boekenverkeer, waarbij verschillende typen ‘mediatoren’ een belangrijke rol speelden. De volgende paragrafen schetsen eerst kort een algemener beeld van de activiteiten van mediatoren in de Nederlands-Duitse interactie binnen het literaire systeem. Vervolgens zoomen we in op de speciale categorie van de literaire agenten. Leidraad zijn daarbij de carrières van enkele individuele initatiefnemers. Pas na de oorlog blijkt dat hun activiteiten een patroon vormen, dat de basis legde voor een instantie die tot vandaag niet meer is weg te denken bij het transnationale literaire verkeer. | ||||||||||||||||||||||||||||
2 De rol van mediatoren bij de transfer van de ExilliteratuurInmiddels circuleren twee varianten van het begrip mediator of (be)middelaar van literatuur. Stephan Neuhaus (2009) verstaat onder Vermittler iedere persoon of instantie die bijdraagt aan het tot elkaar brengen van werk en lezer, variërend van lector, uitgever, literair agent, vormgever, drukker, marketeer, boekhandel en bibliotheek tot literaire kritiek, literatuuronderwijs, jury's van prijzen, organisatoren van festivals en literatuurhistorici. Een specifieker gebruik van het begrip mediator is uit de vertaalwetenschap afkomstig. Daarbij gaat het vooral om personen en instanties die literatuur uit het ene taal- of cultuurgebied naar een ander ‘transfereren’. Zij kunnen de meeste functies vervullen die onder de eerste variant van de term vallen, maar zijn toegespitst op het transculturele verkeer. In vele gevallen zijn hier vertalers onmisbaar. Er is herhaaldelijk op gewezen dat personen die zich voor bemiddeling en transfer van literatuur inzetten vaak verschillende func- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ties combineren en bijvoorbeeld als recensent en vertaler, of als uitgever en agent actief zijn (zie bijvoorbeeld Broomans 2009: 2). Paul-Armin Frank (2009) bracht verschillende vormen van ‘transfer’ in kaart. Frank laat zien dat het niet altijd om verschillende talen hoeft te gaan, maar dat ook transfer nodig is tussen verschillende geopolitieke gebieden met dezelfde of verwante taal zoals in zijn eigen casus de relatie tussen Brits-Engelse en Amerikaanse literatuur. ‘Transfer’ behoeft dan geen vertaling, maar vaak wel introductie bij een nieuw publiek, soms met de culturele differentie als aangrijpingspunt. Van primair belang zijn de opening van handelsbetrekkingen, de regeling van buitenlandse rechten, het daadwerkelijke vertalen, en in ruimtelijke zin transport en distributie. Frank wijst ook op de betekenis van verschillende typen van relaties tussen cultuurgebieden zoals taligculturele minderheden binnen een dominante cultuur, koloniale verhoudingen, of relaties tussen groepen die in de diaspora leven. Tot de laatste behoren ook de exilanten. Zij zijn bovendien gekenmerkt door het gegeven dat ze niet uit vrije wil of economische motieven hun oorspronkelijke basis verlaten hebben, maar onder sociaal-politieke bedreiging gevlucht zijn en zo lang ‘in exil’ leven totdat ze kunnen en willen terugkeren, dan wel besluiten definitief in een nieuwe samenleving te integreren.Ga naar voetnoot9 Uit de in paragraaf 1 geschetste situatie zijn verschillende vormen van transfer af te leiden. Ten eerste werden, zolang de omstandigheden het toelieten, strategieën ontwikkeld om de exilliteratuur nog naar de Duitstalige lezers in Duitsland, Oostenrijk en Oost-Europa te transporteren. Ten tweede werd er alles aan gedaan om de over de wereld verstrooide lezers-in-exil te bereiken. Ten derde ging het om de ontsluiting van buitenlandse markten in andere taalgebieden, waarbij transfer door middel van vertalingen een vereiste was. Daarbinnen nam de voor de deur liggende markt in Nederland een bijzondere plaats in door het gefragmenteerde lezerspubliek van Duitse literatuur. Bij alle vormen van transfer speelden nu mediatoren een cruciale rol. Van meet af aan werden er door De Lange en Querido lijnen uitgezet naar de pers om de Exilliteratuur onder de aandacht te brengen.Ga naar voetnoot10 Er verschenen aankondigingen en besprekingen in met name dag- en weekbladen en literaire tijdschriften waarmee de uitgevers een band hadden. Dat gold in het verzuilde Nederland vooral voor media in de sociaaldemocratische en de ‘liberaal-neutrale’ hoek, die het meest openstonden voor de Duitse exilliteratuur. In sommige critici vonden zij loyale pleitbezorgers. De socialist A.M. de Jong, schrijver, publicist en criticus, wierp zich in Het Volk regelmatig op voor pacifistisch gestemd werk en zette | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| ||||||||||||||||||||||||||||
zich ook als vertaler in. Ook Johan Winkler (Het Volk), P.H. Ritter jr., Anthonie Donker (Critisch Bulletin), U. Huber Noodt (N.R.C.) en anderen schonken met regelmaat aandacht aan de Duitse schrijvers. Over Menno ter Braaks scherpe antinazistische houding en zijn loyaliteit tegenover de Exilschrijvers, die onder meer in zijn beleid als hoofdredacteur van Het Vaderland te zien was, is inmiddels veel geschreven.Ga naar voetnoot11 Een andere publicist die zich sterk maakte voor de Duitse literatuur was de communistisch gezinde Nico Rost. Doordat hij jarenlang in Duitsland gewoond had, was hij vertrouwd met de taal, cultuur en politieke ontwikkelingen. Bovendien had hij veel schrijvers persoonlijk leren kennen. Enige tijd verzorgde hij voor De Groene Amsterdammer de rubriek ‘Literatuur op de brandstapel’, een equivalent van de rubriek ‘Duitsche letteren in den vreemde’ die de exilant Vigoleis Thelen onder het pseudoniem Leopold Fabrizius voor Het Vaderland schreef. Rost was voorts een uiterst productief vertaler. Zijn vertalingen worden nog steeds hergebruikt.Ga naar voetnoot12 Het katholieke kamp was terughoudend over de emigrantenschrijvers, maar Anton van Duinkerken raakte bevriend met Joseph Roth en publiceerde stukken van hem in De Gemeenschap. In 1938/39 liet hij onder het pseudoniem Alexander Kailand ook gedichten opnemen van Hans Keilson, die in 1936 naar Nederland gevlucht was. Zelf schreef Van Duinkerken er anoniem een indringende inleiding bij.Ga naar voetnoot13 In de protestantse hoek, om ook nog even deze ‘zuil’ te vermelden, verscheen daarentegen weinig tot niets over de Duitse exilschrijvers.Ga naar voetnoot14 Wel was er soms ook een Joods geluid te horen, waarbij werk van de vaak Joodse Exil-schrijvers vanuit een Joodse overtuiging of belangstelling werd besproken. Sommig werk thematiseerde nadrukkelijk de situatie van de Joden in Duitsland of breder, in Europa, soms gehuld in het kleed van een historische roman, zoals dikwijls bij Lion Feuchtwanger, soms essayistisch behandeld, zoals in Arnold Zweigs Bilanz der deutschen Judenheit. Prominent criticus was hier Siegfried van Praag, die onder meer in de N.R.C. en in Critisch Bulletin schreef, maar ook voor het Nieuw Israelitisch Weekblad. Een andere mediator met Joodse achtergrond was de filosoof en Germanist Herman Wolf, die schooluitgaven van Duitse literatuur voor Meulenhoff verzorgde, essays over Duitse schrijvers en filosofen schreef, en als recensent in onder meer Critisch Bulletin is te vinden.Ga naar voetnoot15 Tenslotte schreven ook critici | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| ||||||||||||||||||||||||||||
uit Exilantenkring in Nederlandse kranten, zoals genoemde A.V. (Vigoleis) Thelen en H. Wielek (= Willy Kweksilber). Niet alleen essayisten, critici en vertalers traden, al dan niet verenigd in dezelfde persoon, als mediator op. In het netwerk van activiteiten speelde ook de financiering een cruciale rol. In de citaten van Landshoff werd al zichtbaar hoe de uitgevers moesten manoeuvreren om het hoofd boven water te houden. Ondersteuning door de Nederlandse uitgevers was onontbeerlijk, maar soms schoot ook een privé-persoon te hulp. De jurist Johan Warendorf, broer van de uitgever Marinus Warendorf van uitgeverij Van Holkema & Warendorf, vertoefde 1932 in Italië en observeerde daar met walging de verheerlijking van het fascisme. Terug in Nederland oriënteerde hij zich op mogelijkheden om aan het antifascisme bij te dragen. Van Holkema & Warendorf waren lang de uitgever van De Groene Amsterdammer geweest, maar hadden het blad in 1927 overgedaan aan de hoofdredacteur Maurits Kann, voormalig correspondent voor De Telegraaf in Berlijn. Kann was bevriend met de familie en bracht Johan Warendorf in contact met Leopold Schwarzschild, een vermaarde publicist onder wiens leiding het in Berlijn uitgegeven Das Tagebuch tot een internationaal gerespecteerd blad was uitgegroeid. Schwarzschild was Duitsland juist onvlucht, eerst naar Wenen en vervolgens naar Parijs. Johan Warendorf bood hem na kennismaking het kapitaal aan om een kantoor in Parijs te vestigen en zijn blad, nu onder de naam Das Neue Tage-Buch (voortaan: ntb), voort te zetten. De onderneming voer onder Franse en Nederlandse vlag. Met vooruitziende blik werd direct een tweede kantooradres ingesteld, aan de Koningslaan 36 in Amsterdam, het adres van Warendorfs moeder. Mocht de vaak dubbelzinnig agerende Franse regering problemen veroorzaken, dan bestond er een uitwijkmogelijkheid. Dat bleek inderdaad eens van pas te komen. Dankzij de ondersteuning van Warendorf kon het blad als enige van de talrijke Exilbladen van 1933 tot de bezetting van Parijs in 1940 blijven voortbestaan.Ga naar voetnoot16 Schwarzschild kon nog net naar Amerika ontkomen. Johan Warendorf was actief in het verzet - hij was onder meer een van de oprichters van Het Parool - maar vluchtte, toen het te gevaarlijk werd, naar Engeland, waar hij zich bij Radio Oranje inzette voor de verspreiding van informatie in bezet gebied. Naast de economische en politieke commentaren van Schwarzschild, die zich ten doel stelde om alles wat er in Duitsland gebeurde haarscherp in internationale context te analyseren, liet het ntb ook veel ruimte voor bijdragen op cultureel gebied. Tal van Exil-schrijvers publiceerden er recensies, beschouwingen en proeven van literair werk. Hier wordt zichtbaar dat de Exil-schrijvers met recensies en beschouwingen ook als mediatoren voor elkaar optraden, overigens niet alleen in het ntb, maar overal in de talrijke Exil-kranten en tijdschriften. Verder vinden we in het ntb reclames en aankondigingen van alle belangrijke exil-uitgeverijen, naast De Lange en Querido ook Oprecht in Zürich, Malik in Praag, Bonnier in Stockholm en de Éditions du Carrefour in Parijs. Vooral in 1934 zien we uitvoerige advertenties van Querido.Ga naar voetnoot17 Achter de schermen ondernam Warendorf echter | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| ||||||||||||||||||||||||||||
nog andere activiteiten om het ntb te ondersteunen. Zo organiseerde hij in 1933 en 1934 twee tentoonstellingen over het blad. De tweede tentoonstelling, in de Haagse boekhandel Mensing & Visser, was ruim opgezet en liep onder de titel ‘Literatur im Exil’. De tentoonstelling gaf, zo luidde de aankondiging, ‘einen Ueberblick über den ganzen Neu-Aufbau des deutschen Geistesleben ausserhalb der Reichsgrenzen’. Getoond werden Exiluitgaven en portretten van auteurs, die bijna allemaal ook aan het ntb bijdroegen. Dat Warendorf ook Nederlandse auteurs om bijdragen verzocht, blijkt uit enkele brieven die zich in het Letterkundig Museum bevinden. Zo vinden we bijdragen van Menno ter Braak, Anton van Duinkerken en Anton Coolen. De ondersteuning ten behoeve van secretariaat en acquisitie vanuit Amsterdam werd behartigd door de Duitse vluchteling Kurt Hirsch. Op hem komen we zodadelijk terug. | ||||||||||||||||||||||||||||
3 De opkomst van literaire agentenIn nummers van het ntb uit 1934 vallen kleine advertenties op met de naam Barthold Fles (zie afb. 2). Hier meldt zich een literary agent op zoek naar schrijvers en uitgevers met het doel om de publicatierechten voor boeken in Engelstalig gebied en Nederland te verwerven. Fles heeft twee adressen, in New York en in Amsterdam. Informatie over Fles is te vinden in de door Madeleine Rietra verzorgde briefwisseling tussen Fles en een van ‘zijn’ auteurs: Heinrich Mann, de broer van Thomas (H. Mann 1994). De correspondentie speelt gedurende de oorlog, als Heinrich Mann naar Amerika is geëmigreerd. We lezen in de inleiding dat Fles (1902-1989) afkomstig was uit een Joods gezin in Amsterdam. Na zijn schooltijd kwam hij als volontair bij uitgever Allert de Lange, waar hij het boekenvak in al zijn facetten leerde kennen. Stages volgden in Engeland en Duitsland, waar hij ook een goede talenkennis opdeed. In de jaren 20 vertrok hij naar Amerika. Na allerlei baantjes, onder meer als muziekrecensent, kwam hij op het idee om zich als ‘scout’ voor Europese literatuur aan te bieden. Bij uitgeverij Smith & Haas werd hij aangenomen, precies in het omineuze jaar 1933. Fles reist allereerst terug naar Nederland, waar De Lange juist start met de Exiluitgaven. Hij verwerft direct een aantal vertaalrechten (overigens ook van andere en anderstalige schrijvers). Zijn kennis van het Duits komt hem goed van pas. De zaken lopen goed en al in 1934 vestigt hij zijn eigen agentschap aan de 5th Avenue. Af en toe treedt hij ook op als uitgever, geldschieter, en zelfs als vertaler, van het Duits in het Engels wel te verstaan. Een van de schrijvers voor wie hij zich inspant is Joseph Roth, die hem eens bezweert: ‘Eines Tages, - Sie mögen es heute noch nicht glauben, werden Sie schon sehen, wie Gott Sie dafür lohnen wird; sobald Sie älter und gläubiger geworden sind. - Aber das scheint noch lange dauern zu wollen’.Ga naar voetnoot18 Volgend op de Anschluss van Oostenrijk en het uitbreken van de oorlog ko- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 2 Advertentie van Barthold Fles in het Neue Tage-Buch.
men steeds meer schrijvers naar Amerika. Ze zijn vaak totaal ontredderd, radeloos door de onbekende taal en cultuur, en hebben geen weet van het Amerikaanse uitgeverswezen en de manier van onderhandelen. Fles ontwikkelt zich tot een allround begeleider; hij zou zelfs inburgeringscursussen voor schrijvers hebben georganiseerd. Met Thomas Mann en zijn familie had hij al contact, en als Heinrich Mann geheel ontwricht in Amerika arriveert, raadt Thomas zijn broer aan om de hulp van Fles in te roepen. De genoemde correspondentie onthult hoe hulpeloos Heinrich vaak is en laat zien hoe Fles te werk gaat. Niet alleen neemt hij contact op met uitgeverijen, ook bemiddelt hij voor korte stukken in kranten en tijdschriften, zorgt voor vertalingen, corrigeert ze, en laat niet na soms drastisch in de teksten in te grijpen om ze geschikt te maken voor het Amerikaanse publiek. Mann laat het allemaal over zich heenkomen zolang de strekking maar onaangetast blijft. Na de oorlog schrijft Fles enkele artikelen over zijn professie. In het volgende citaat geeft hij een beeld van de taken van een literair agent: Working often with temperamental men and women, he [the literary agent] must be adept at applied psychology, an older brother, a critic, a confidant, even a banker; he must be able, too, to act as a literary midwife on occasion, and to spur his client when an impasse is reached. He must be in sympathy with the artist and give intelligent advice without, however, interfering with the creative process (Barthold Fles in ‘The Literary Agent’, 1951, geciteerd naar H. Mann 1993: 184). De naam van Fles circuleert in diverse correspondenties van vermaarde exilanten. Duidelijk blijkt bij Fritz Landshoff ongenoegen over zijn diensten, van wie zelfs Landshoffs dierbare vriend Klaus Mann gebruik gaat maken. Een uitgever als Landshoff onderhandelde in principe zelf met buitenlandse collega's. Daartoe reisde hij zolang de situatie het toeliet veel door Europa en naderhand naar Amerika. Hij had geen belang bij een tussenpersoon die courtage onttrok aan de toch al problematische financiële transacties. In Amerika waren vooral twee uitgevers van belang, die zelf van Duitse afkomst waren, maar zich daar al vóór de jaren 30 gevestigd hadden: Alfred Knopf en zijn vrouw Blanche van Alfred A. Knopf Publishers, en Ben Huebsch van de nog steeds bestaande Viking Press. Beide uitgevers hadden hart voor de Duitse (Exil)literatuur en reisden voor het uitbreken van de oorlog jaarlijks door Europa om met schrijvers en collega's contracten af te sluiten. Ook hun namen komen veelvuldig in correspondenties voor. Zij waren vaste aanspreekpunten voor zowel Landshoff als Landauer en gaven een aanzienlijk aantal werken van Exilschrijvers uit. Waren op het vasteland van Europa de lijnen tussen uitgevers en auteurs meestal kort en vond het leggen van contacten en onderhandelen met buitenlandse uitgevers vaak persoonlijk hetzij door de auteurs zelf, hetzij door de uitgever of soms | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ook de vertaler plaats, zo bestond in het Angelsaksische taalgebied de tussenschakel van de literaire agent al langer. James Hepburn introduceert zijn geschiedenis van de ‘literary agent’ met een citaat van de uitgever William Heinemann uit 1893 dat als volgt begint: ‘This is the age of the middleman. He is generally a parasite. He always flourishes. I have been forced to give him some little attention lately in my particular business. In it he calls himself the literary agent’ (naar Hepburn 1968: 1). Het citaat illustreert fraai zowel de tijd waarin het literaire agentschap in opkomst was als de weerzin van de uitgevers tegen het nieuwe verschijnsel. In het algemeen wordt de literaire agent niet als een filantroop of pure liefhebber van literatuur afgeschilderd, maar als een persoon of instantie die weliswaar schrijvers bij het zoeken naar uitgevers en bij het onderhandelen behulpzaam is en hen voor uitbuiting door uitgevers behoedt, maar die toch als een ware ‘makelaar’ professioneel en zakelijk is ingesteld.Ga naar voetnoot19 Een duidelijke taakomschrijving van een literair agent bestaat niet, aldus Sandra van Voorst (1997: 187): ‘Hij fungeert als een soort literair makelaar voor de verkoop van vertaalrechten, persrechten, opvoeringsrechten, radio- en televisierechten, filmrechten, etc’. Dat dit type bemiddelaar zich juist in de periode van het Duitse exil begon te manifesteren, is te begrijpen als een gevolg van de ontheemding van de schrijvers. In eerste instantie grepen vooral vluchtelingen in het Amerikaanse exil, die zowel over talenkennis als kennis van het uitgeverswezen en de boekenmarkt beschikten, de kans om zich als agent een positie te verwerven. In Amerika was literatuurbemiddeling door agenten geen onbekend fenomeen, maar nu ontstond in toenemende mate behoefte aan vertegenwoordiging van de Duitse taal.Ga naar voetnoot20 Het duurde tot na de oorlog voordat de functie van literair agent op het vasteland van Europa verder tot ontwikkeling kwam. De achtergrond van de Duitse exilanten bleef daarbij, ook in Nederland, een rol spelen. | ||||||||||||||||||||||||||||
4 De etablering van agentschappen in de nadagen van het Duitse ExilDe juriste Ruth Lilienstein (1909-2001) werd in 1933 wegens communistische activiteiten en haar Joodse afkomst steckbrieflich door de Duitse autoriteiten gezocht. Ze vluchtte naar Nederland waar ze zich op vaak avontuurlijke wijze door de tijd voor en gedurende de oorlog heen sloeg. Een verstandshuwelijk met een Zwitserse diplomaat maakte dat ze zich ook tijdens de oorlog relatief vrij kon bewegen, hetgeen ze uitbuitte voor activiteiten in het verzet. Na de oorlog ontmoette ze de uit het Amerikaanse exil teruggekeerde schrijver Heinz Liepman(n). Liepmann - toen nog met -nn - had in 1934 in Nederland opschudding veroorzaakt met zijn werk Das Vaterland, waarin hij het ‘bevriende’ Duitse staathoofd von Hindenburg beledigd zou hebben. Hij was toen ingevolge de officiële neutraliteitspolitiek van de Nederlanden veroordeeld en over de Belgische grens gezet. De affaire had de gemoederen van loyale recensenten als Ter Braak en A.M. de Jong danig in beroering gebracht (Van den Broek 2010). In Amerika had Liepman | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| ||||||||||||||||||||||||||||
talrijke contacten met Amerikaanse schrijvers en uitgevers opgedaan en vatte het plan op hen in Europa te gaan vertegenwoordigen. Ruth en Heinz trouwden in 1949; samen begonnen ze de Agentur Liepman, eerst in Hamburg en vervolgens in Zürich. Ruth verdiepte zich als juriste in het complexe vertaal- en auteursrecht. Al spoedig hadden ze een aantal beroemde schrijvers in hun portefeuille waaronder Norman Mailer, J.D. Salinger en Vladimir Nabokov. Hun connectie met voormalige exilanten, ook in Nederlands verband, bleef zichtbaar. Zo vertegenwoordigt het agentschap Liepman, dat onder leiding van Ruths opvolgsters nog steeds in Zürich is gevestigd,Ga naar voetnoot21 tot op de dag van vandaag het werk van Gerhard L. Durlacher, die als kind met zijn ouders naar Nederland vluchtte, in de oorlog in verschillende kampen terecht kwam en als een van de weinige overlevenden uit Auschwitz terugkeerde. Zijn herinneringen verschenen pas in 1985 onder de titel Strepen aan de hemel, gevolgd door een klein oeuvre van autobiografische verhalen en essays. Nog jonger beleefde Jona Oberski, wiens ouders eveneens uit Duitsland naar Nederland waren gevlucht, de gruwelen van het concentratiekamp. Zijn Kinderjaren (1978) werd door toedoen van Ruth Liepman in vele talen vertaald. Het agentschap beheert eveneens de nalatenschap van de familie (Anne) Frank. Op hoge leeftijd schreef Liepman haar herinneringen op. Aan het boekje, dat in 1993 verscheen, is een lezing toegevoegd die zij in 1977 voor de Akademie für Sprache und Dichtung in Darmstadt hield. Daarin blikt zij terug op haar loopbaan en staat zij stil bij de taken van een literair agent. Zij stelt vast dat, ondanks een lange geschiedenis van onenigheid tussen auteurs en uitgevers over honoraria die al in Goethes tijd opvlamde, het literair agentschap op het Europese vasteland pas na de Tweede Wereldoorlog een officiële plaats ging innemen. Zij geeft een aantal mogelijke redenen, onder andere dat pas in 1871, dus kort voor de conventie van Bern in 1886, een eerste wettelijke bescherming van intellectueel eigendom in werking trad. Maar ook oppert zij dat de acceptatie van de uitgever als ‘vaderfiguur’, aan wiens autoriteit de schrijver zich onderwierp, een sociaal-psychologische oorzaak kan zijn geweest. Hier wordt enigszins de rol van een uitgever als Landshoff herkenbaar, die inderdaad functies als onderhandelaar, begeleider, agent en hoeder van zijn auteurs allemaal voor zijn rekening nam. Na het eind van de oorlog trachtten zowel uitgevers als auteurs de draad weer op te pakken. Soms probeerde men verder te gaan waar men voor de oorlog was gebleven. Zo haalt de zaakwaarnemer van Allert de Lange, A.P.J. Kroonenburg, de boekenvoorraden tevoorschijn, die de uitgever na de Duitse inval verborgen had, en herstart de verkoop. Tevens gaat hij op zoek naar de indertijd succesvolle Exilschrijvers met de bedoeling de Duitse uitgaven voort te zetten. Landshoff keert naar Amsterdam terug om de Duitstalige Querido nieuw leven in te blazen. Maar de verwarring is groot. Onduidelijk is in hoeverre oude contracten nog geldig zijn, financiering en overheveling van valuta verlopen moeizaam, de communicatie is nog problematisch, er is papierschaarste, en tenslotte raakt het gehele literaire systeem in beweging als in Duitsland geleidelijk aan het uitgeverswezen weer op gang komt. En plotseling mengen zich, veelal tot verbazing en wrevel van de uitgevers, literaire agenten in de onderhandelingen. Ze adviseren en controleren | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| ||||||||||||||||||||||||||||
contracten, nemen onderhandelingen over, buigen zich over copyright-problemen en bedingen zelf een courtage van 10% of meer. Anna Seghers bijvoorbeeld, toen al een gerenommeerd schrijfster, heeft eind jaren 40 zowel een Amerikaanse als een Franse agent - overigens beiden met Duitstalige achtergrond - tegen wie haar vroegere uitgever Landshoff aanloopt als hij de oude betrekkingen probeert te herstellen. Het leidt niet altijd tot een vlotte afhandeling wanneer beide agenten zich met de zaken gaan bemoeien en, in het geval van Seghers, naast Querido ook nog verschillende uitgeverijen in Oost- en West-Duitsland in het geding zijn.Ga naar voetnoot22 Later zal Seghers in Nederland door het Internationaal Literatuur Bureau van Hein Kohn (zie beneden) vertegenwoordigd worden.Ga naar voetnoot23 Ook in Nederland verschijnen zaakwaarnemers voor de auteurs. Adrienne Thomas (=Hertha Strauch) was in 1930 bekend geworden met haar pacifistische roman Die Kathrin wird Soldat, in 1936 met succes door Allert de Lange van de geliquideerde Ullstein Verlag overgenomen en ook in Nederlandse vertaling bij Bijleveld herhaaldelijk herdrukt. Thomas had tevens enkele jeugdboeken op haar naam staan waarvan de vertaling bij Uitgeverij Leopold was verschenen. Thomas stamde uit een Joodse familie uit de Elzas, vluchtte eerst naar Wenen, dan naar Parijs, en ontkwam op het laatste nippertje naar Amerika. Gedurende haar leven in exil schreef ze een nieuw boek over haar vlucht uit Europa (Reisen Sie ab, Mademoiselle!). Kroonenburg gaat eind 1945 direct naar Thomas op zoek en wordt vanuit New York enthousiast door haar begroet. De onderhandelingen maken een vliegende start. Maar de uitvoering verloopt stroef en allengs bekoelt de communicatie. Ook met Leopold gaat het niet helemaal volgens wens, en tenslotte meldt zich nog haar vroegere uitgever Bijleveld, van wie uitgeverij L.J. Veen de rechten wil overnemen. En dan verschijnt in 1957 literair agent H. (Henk) Drijvers met een adres in Bussum ten tonele. Hij stelt Thomas gerust en weet de strubbelingen met de diverse partijen op te lossen.Ga naar voetnoot24 Een bekendere naam is Henk Prins van het agentschap Prins & Prins. Ook van hem is af en toe een interventie te vinden in correspondenties van voormalige Exil-schrijvers.Ga naar voetnoot25 En tenslotte blijft ook Barthold Fles nog tot 1985 actief. Met de loopbaan van twee andere bemiddelaars die het literaire agentschap tot bloei brachten, keren we terug naar de (ex-)exilanten. In 1933 vluchtte de jurist Kurt Hirsch, in 1905 geboren in Guttstadt (nu Dobre Miasto) in het voormalige Oost-Pruisen, naar Nederland. Hij ging wonen in Amsterdam in de buurt van de Beethovenstraat, waar zich veel Duitse emigranten hadden gevestigd. Op een slagersfiets trok hij door de buurt. In zijn mand voorop vervoerde hij Duitse boeken, die hij voor een dubbeltje per week uitleende. Een zekerder bestaansbasis verwierf | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| ||||||||||||||||||||||||||||
hij toen hij ten kantore van de familie Warendorf werd aangesteld als secretaris van het ntb. Hij leerde er Exil-schrijvers kennen en begon hen te vertegenwoordigen. Zo zorgde hij voor de Nederlandse uitgave van Konrad Heidens Hitler-biografie Adolf Hitler: het leven van een dictator, de triomf der onverantwoordelijkheid bij uitgeverij Contact (1936) en voor Thomas Manns Een briefwisseling bij Van Loghem Slaterus (1937). Na de Duitse inval ontkwam Hirsch nog net naar Engeland, waar hij dienst nam in het leger. Als de oorlog is afgelopen - hij is nog niet eens uit het leger ontslagen - hervat hij onmiddellijk het contact met Nederlandse uitgevers en biedt zijn diensten aan onder zijn nieuwe naam Robert Harben. Samen met zijn uit Wenen afkomstige vrouw Stefanie, die een deel van de werkzaamheden op zich neemt, vestigt hij zich in Londen. Harben hernieuwt onder meer het contact met Alice van Nahuys, die uitgeverij Querido weer op poten zet, en realiseert voor Querido, Meulenhoff en andere Nederlandse uitgevers vooral contracten met Engelstalige schrijvers. Omgekeerd effent hij de weg voor Nederlandse schrijvers in het Engelse taalgebied en soms ook in andere talen. Zo doet hij veel moeite om werk van Johan Huizinga onder te brengen en zet hij zich jarenlang steeds weer in voor Hella Haasse. Voor Meulenhoff en Querido bleef hij tientallen jaren een consistente handelspartner. In 1977 deed Harben een deel van zijn agentschap over aan Andrew Nurnberg. Andrew Nurnberg Associates (ana) heeft zich inmiddels tot een breed internationaal agentschap met vestigingen op verschillende continenten ontwikkeld.Ga naar voetnoot26 Van de Nederlandse schrijvers staat echter alleen nog Gerard Reve op hun lijst. Het gedeelte van het agentschap dat vooral de contracten met Nederland betrof deed Harben in 1980 over aan Maydo van Marwijk Kooy, die dit segment vanuit Nederland uitbreidde. Op haar beurt verkocht zij het agentschap in 1990 aan Caroline van Gelderen, die het wederom overdeed aan haar compagnon Paul Sebes. Onder zijn leiding bestaat het agentschap Sebes & Van Gelderen nog steeds en maakt zich vooral sterk voor de vertegenwoordiging van Nederlandse schrijvers naar het buitenland.Ga naar voetnoot27 In 1933 kwam ook de Augsburger boekhandelaar Heinz Kohn (1907-1979) naar Nederland. Hij vestigde zich in Hilversum en begon er zijn kleine uitgeverij van sociaaldemocratische snit, ‘Boekenvrienden Solidariteit’. In tegenstelling tot de grote Exiluitgeverijen was Kohn van meet af aan gericht op bemiddeling van Duitse exilliteratuur naar een Nederlands publiek: de door hem uitgegeven boeken bestaan vrijwel uitsluitend uit vertalingen. Met ups en downs en wisselende strategieën wist hij tot 1941 boeken te produceren en te verkopen. Toen dook hij in zijn eigen huis bij zijn eigen gezin onder.Ga naar voetnoot28 Na de oorlog pakte hij het boekenvak weer op, aanvankelijk bij importeur en distributeur Van Ditmar, waar hij het initiatief tot de uitgeverij nam. In 1951 begon hij, onder meer op aandringen van Duitse uitgevers, met zijn agentschap, het Internationaal Literatuur Bureau (ilb). | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Zijn werk werd voortgezet door zijn zoon Menno en vervolgens door diens dochter Linda. Het ilb, nu in Amsterdam gevestigd, bemiddelt vooral, maar zeker niet uitsluitend, Duits werk voor Nederlandse uitgevers, en omgekeerd ook Nederlands werk voor Duitse uitgevers. In het boekje dat bij het 55-jarig jubileum van het ilb verscheen, geven Linda Kohn en Merel Leeman (2006) een overzicht van de ontwikkelingen van het agentschap. Onder de felicitaties bij die gelegenheid bevindt zich onder meer een groet van de Suhrkamp Verlag, waarin vastgesteld wordt dat sinds de samenwerking uit de beginjaren 723 contracten voor 80 Suhrkamp-auteurs via het agentschap van Kohn zijn afgesloten. Maar ook bleef Hein Kohn zich zijn leven lang inzetten voor de Exilschrijvers. Zo voerde hij in de jaren voor zijn dood de redactie van de reeks ‘Bibliothek der verbrannten Bücher’ die eind jaren 70 en begin jaren 80 bij de Konkret Literatur Verlag in Hamburg verscheen. Enkele in dit artikel genoemde titels zien we in deze reeks terug: Heinz Liepmanns Das Vaterland, Nico Rosts Goethe in Dachau, en Adrienne Thomas' Reisen Sie ab, Mademoiselle!. Enige jaren later verschijnt bij dezelfde uitgever Marga Minco's Das bittere Kraut. Elk op zichzelf bekeken dragen de geschiedenissen van Barthold Fles, Ruth Liepman, Kurt Hirsch en Hein Kohn het stempel van gedurfde individuele initiatieven. Maar beschouwd tegen de historische achtergrond laten ze de contouren van een samenhangende ontwikkeling zien. De omstandigheden van het schrijven en uitgeven in exil schiepen de voorwaarden voor het onstaan van nieuwe vormen van literair transfer: leven en reizen tussen verschillende talen en culturen, noodgedwongen internationalisering, versnippering en verspreiding van lezersgroepen over de wereld, de hulpeloosheid van schrijvers en uitgevers bij het onderhandelen in een vreemde omgeving, gevolgd door de algehele verwarring na de oorlog, waarin onzekerheid over oude rechten en afspraken bestond. Alle vier wisten ze hun ervaringen van voor en tijdens de oorlog ná 1945 een positieve wending te geven en de in het boekenvak opgedane kennis, vermeerderd met multiculturele kennis om te zetten in een nieuwe professie. Barthold Fles was door zijn vroege overtocht naar Amerika de voorloper, die direct in 1933 zijn diensten kon aanbieden. Hij was al bekend geraakt met het werk van ‘scouts’ en ‘agencies’ door zijn verblijf in Engeland en Amerika, waar deze functies al langer gangbaar waren. Voor de andere drie geldt dat zij juist op grond van de opgedane kennis en contacten een goede start in het vacuüm van de naoorlogse jaren konden maken. Duidelijk wordt dat netwerken van contacten in de verschillende landen de basis voor het functioneren van agenten vormen. Opmerkelijk is dat alle vier carrières via Nederland zijn verlopen, maar dat zij alle in een ander cultuurgebied zijn terechtgekomen: Fles in Amerika, Liepman in Duitsland en Zwitserland, Hirsch/ Harben in Engeland, en Kohn in Nederland. Deze spreiding over verschillende landen als gevolg van het Duitse exil zou kunnen gelden als een voorbode van de internationalisering en globalisering van de boekenmarkt die vanaf de jaren 50 tot ontwikkeling kwam. Deze ontwikkeling maakte differentiatie en specialisatie van taken in het literaire boekenvak noodzakelijk. De voor het lezerspubliek doorgaans onzichtbare schakel van het literair agentschap is tegenwoordig niet meer weg te denken. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| ||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||
Adres van de auteurLiteratuurwetenschap/Comparative Literature |
|