Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 33
(1914)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 248]
| |
Het vokalisme van het woord drek.In Franck2 s.v. drek nam ik hiervoor een grondvorm germ. *þrakja-, idg. *trogjo- aan, in aansluiting aan Torp-Falk, Wortschatz der germ. Spracheinheit 189 en onder invloed van de verklaring, die Sommer Indogerm. Forsch. 11, 91 voor lat. troja ‘zeug’ heeft gegeven (< *trog-jā). Nu bleek me echter, dat de dialektgrammatika's van 't Maastrichts, Tongers en Leuvens eendrachtig een vorm opgeven met oude ë en dat ik dus ten onrechte ben afgeweken van Kluge, die geheel juist een ook door hd. dialekten bewezenGa naar voetnoot1) laat-ohd. en mhd. drëc opgeeft. De germ. grondvorm is *þrekka-, dit kan kk uit gn hebben en toch met lat. troja verwant zijn, zie Walde2 s.v. troja. Den Haag. n. van wijk. |
|