Naschrift bij ‘Heye's Nieuw Lied van de Zilvervloot niet geheel oorspronkelijk?’
Door de vriendelijke voorlichting der Redactie van dit Tijdschrift ben ik in staat gesteld mijn mededeeling op bladz. 285-286 over Heye's bekend liedje nog aan te vullen en eenigszins te rectificeeren.
Door Dr. G.J. Boekenoogen werd mijn aandacht gevestigd op een plaats in de inleiding van Van den Bergh's Nederlandsche Volksromans (1837) bladz. ix, waar ook reeds op een oud liedje over Piet Heyn wordt gedoeld. Zich beklagende over de nuchtere richting, die, ook onder invloed van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, het volkslied had ingeslagen, zegt hij o.m.: ‘In stede van het Wilhelmus van Nassauwen.... of de deuntjes: al is ons Prinsje nog zoo klein, en: ik ben Piethein, mijn naam is klein, mijn daad is groot, ik heb overwonnen de zilvervloot, en honderd dergelijken, in stede van deze nationale gezangen, werd het volk nu uitgenoodigd om met een schoenmakersknecht aan te heffen:
‘Ik zit weer vrolijk aan mijn werk, ha! ha!
En maak de schoenen net en sterk, ha! ha!’
of met eene werkmeid:
‘'k Moet zoowaar al weer naar boven’ .... enz.
De mededeeling van Dr. Boekenoogen was mij zeer welkom, ook omdat zij ons doet zien, hoe Heye er toe gekomen zal zijn het Nieuw Lied van de Zilvervloot te schrijven. Ik opperde de veronderstelling, dat het door mij genoemde pamflet van Spranckhuysen Heye onder de oogen gekomen zou zijn; het lijdt echter nu geen twijfel, dat het de opmerking van Van den Bergh is geweest, die hem er toe bracht te beproeven aan het oude versje van de Zilvervloot nieuw leven te geven, een poging, waaraan onze letterkunde een van hare aardigste, pittigste liedjes dankt.
de b.