Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 32
(1913)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bronnen voor de kennis van leven en werken van Jan van Hout.IVGa naar voetnoot1).Uit van der Wuert's notarisprotocol.Voor eenigen tijd doorliep ik het protocol van den Leidschen notaris Salomon Lenaertszn van der Wuert, vooral in de hoop er gegevens te vinden voor de levensgeschiedenis onzer kunstenaars en geleerden uit de laatste helft der 16de en het eerste gedeelte der 17de eeuw. Van de resultaten, die dit onderzoek opleverde, deelde ik reeds een en ander mee in Oud HollandGa naar voetnoot2). Ook over Jan van Hout en de zijnen vond ik eenige bijzonderheden. Al wat ik vond, zijn ‘kleinigheden’, maar ieder historicus weet, wat deze soms in verband met andere gegevens waard blijken te zijn. Daarom meende ik, dat een kort verslag van mijn vondsten hier op zijn plaats was, als voortzetting van wat ik hier vroeger reeds over het leven en de werken van Van Hout publiceeren mocht. Wie later wellicht in de gelegenheid zal zijn het leven van Van Hout vollediger te teekenen, zal er allicht wat bruikbaars bij vinden. Den stamboom, dien ik in Deel XXVGa naar voetnoot3) trachtte samen te stellen kunnen we er al vast op verschillende plaatsen mee aanvullen. Het protocol bestaat uit 28 bundels; deze zijn alle gemerkt met het woord ‘Leiden’ en daar achter het nummer, van 1 tot 28. Ze maken deel uit van het Rijksarchief in Den Haag, doch zijn thans gedeponeerd in het Gemeente-Archief te Leiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eerst over Van Hout zelf. 1. 5 Juni 1575 vermaakt Cornelis Symonszn, schipper, poorter van Leiden aan Jan van Hout een legaat van vijftien Karolusgulden van 40 groten, uit te betalen uit de ‘gereetste achtergelaten gueden’ (Leiden 4, No 191). 2. 11 Jan. 1589 verklaren Cornelis Gerytszn van Zantvoert voor zich zelf en als vertegenwoordiger van Geertgen Aelbertsdr Wede van Jan Willemszn van Thoorenvliet, Lodewyck van Terlong, Jan van Hout, Mees Willemszn en Jan Claeszn ‘als geweest zynde parteniers van zeeckere vlyboot, genaemt de Rothgans, de voorleden zomer gevuert by Jacop Michielszn, schipper, van Wieringen’, volmacht te geven aan Lodewyck van Terlong, Jan Claeszn en Cornelis van Terlong om van den schipper betaling te vorderen van ‘ygelicx gedeelte in een somme van 879 gulden ende 90 stuvers, dewelcke de voorn. Jacop Michielszn de voorz. gemeene parteniers by slote van reeckening, gedaen den XXIIen Novembris 1588 voorleden, schuldich gebleven is’. ‘Gedaen opt Raedhuys’ (Leiden 19, No 7). 3. Lodewyck van Terlong en Jan Claeszn dragen hun bovengenoemde volmacht over aan Jan van Hout (Leiden 19, No 33). 4. Uit een acte van 10 Mei 1596 blijkt, dat Jan van Hout 2 morgen land bezit in Leyderdorp achter de oude steenplaatse en dat die grond vroeger toebehoorde aan het klooster van de Regulieren te Leyderdorp (Leiden 25, No 71). 5. 11 Oct. 1608 geeft Lucas Janszn van WassenaerGa naar voetnoot1), medeerfgenaam van Aefgen Cornelisdr, huisvrouw van Jan Ghysbertszn, vroetschap ende veertich van Leiden, volmacht aan Jan van Hout om een inventaris te maken (Leiden 9). 6. Het proces van injurie tusschen Jan van Hout en Dirck van Egmond, secretaris van Hoogheemraden van Rijnland heb ik indertijd in Oud Holland uitvoerig besprokenGa naar voetnoot2). Van den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
persoon van Dirck van Egmond is mij zeer weinig bekend. Een Dirck Pieterszoon van Egmond is een tijdlang klerk bij Van der Wuert. In die kwaliteit onderteekent hij als getuige o.a. het stuk hierboven genoemd onder 2, en 27 April 1587 geeft Dirck van Egmond, notarys publicq, zoon van Mr. Pieter Maertenszn en erfgenaam van zijn grootouders, Mr. Maerten Willemszoon en Marytgen Pietersdr, een verklaring aangaande de boedelbeschrijving dier grootouders (Leiden 17, No 113). Zeer waarschijnlijk hebben we hier met den man te doen, die eenige jaren later Van Hout in zooveel onaangenaamheden brengen zal. De Heer Bijleveld, adj.-archivaris van Leiden, was zoo welwillend mij mee tc deelen, dat blijkens het Leidsche bevolkingsregister van 1581 Dirck Pieterszn van Egmondt, oud 18 jaar, als klerk inwoonde bij zijn oom den notaris Van der Wuert in de Kuipersteeg, 4de huis van de Haarlemerstraat. 7. De heer Bijleveld stelt ons ook in de gelegenheid om heel het huisgezin van Van Hout in 1581 te overzien. Hetzelfde bevolkingsregister vermeldt, dat op de Breestraat, als men de Maarsmanssteeg uitkomt, het tweede huis rechts, woonden: Jan van Hout, secretaris der stad Leyden, Lysbeth Reyersdr zyn wyff; drie kinderen: Mees, student, Maritgen en Tryntgen. Vier studenten: Jacob Walraven van Hoorn, Jan van Ryswyc, Dirc van Liesvelt van Bruijssel, Winant Micault van Breda. Verder CornelisGa naar voetnoot1), bestorven zoon van Jan Willemszn Oorloers van St Truyen int lant van Luyck, zyn neeff, Jacob Paedts Corneliszn, zyn knecht, Geertgen Cornelisdr van Rynsburch en Aeltgen Jacobsdr van Leyderdorp, zyne dienstmaagden.
Over Van Houts vader. 8. Cornelis Meeszn van Hout komt in een stuk van 30 April 1574 voor als ‘voerspraec’ (Leiden 3, No 156). 9. In 1586 verklaart hij, ‘LXX jaren out’, als ‘secretaris | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der weescamere binnen Leyden’ iets ‘by den eedt in stuc zynre offitie gedaen’ (Leiden 16, No 128). 10. 11 Febr. 1576 wordt appel aangeteekend tegen een sententie, gewezen ten voordeele van Cornelis Meeszn van Hout, als gemachtigde van Dirck Jacopszn van Monickendam, wonende te Hoorn (Leiden 5). 11. Leiden 17, No 225 is het eigenhandig geschreven testament van Van Houts vader. Dit stuk luidt als volgt: Minute. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
begraven te zyn, de schulden des boedels te betalen ende die voorsz. twee kinderen hun wettige portie naer rechten competerende (door Jan van Hout ingevoegd: vuyt te keeren), henluyden daer inne mits desen ooc constituerende tot zyne of hare erfgenamen, ende dat de langst levende nae den overlyen van Cornelis Meeuszoon voorn. indien hy eerst overlijt, gehouden zal zyn zyne cleederen ende lyflicke behouften te laten volgen tot cleedyngen ende ten behouve van hunlieder kindskinderen, mit namen Jan Janszoon Orlaers, Jannetgen Kox Jansdochter van Culenburch ende Heyltgen van Voorn Willemsdochter, elx tderde deel ter discretie vande langst levende, Cornelis Janszn Orlaers (om zaecken) drie gulden an ghelt te XL groten Vlaems tstuc. Ende in dien Margriete testatrice voorn. voor overlyt, wil zy, dat de voorn. kintskinderen zullen (door Jan van Hout: hebben), te weten Jan Janszoon voorsz. haer beste bouwen, een beddepelue, twee dekens ende twee slaeplakenen, Jannetgen de beste heucke, ooc een bedde, twee slaeplakenen, twee dekenen ende een tafellaken, Heyltgen voorsz. ooc een bedde, twee dekenen, twee slaeplakenen, een tafellaken ende een coperen pot en Cornelis Janszoon voorn. (door Jan van Hout: vier) gulden aen gelt. Over de kinderen van Van Hout. 12. Professor Gerard de Bont en Jan van Hout maken als ‘testamenteurs ende executeurs’ den inventaris op van Claes Buyster Claeszn, pedel van de universiteit, gestorven 21 Nov. 1590. Zijn testament was van 28 Oct. 1590. In dezen inventaris komt voor: ‘Vorder verclaerden Thomsgen Maertensdr ende Neeltgen Thomsdr., dat den voorsz. overleden in zyn ziecte begeert heeft, dat de twee dochteren van Jan van Hout, secretaris der stad Leyden, ende de zoon van Mr. Gerard de Bont, die den overleden geheven heeft, elcx tot een bespreck vuyt zyn nagelaten gueden zouden genyeten een gouden croon in specie’. In de bibliotheek van dezen pedel kwamen verschillende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werken van Erasmus voor, ook de Epistola Erasmi contra falsos evangelicos, door Gelderhauer bewerkt, een ‘gescreven Vrouwen getyde’ naast ‘een gescreven Davidts souter’. Ook ‘Tboucxken Walraven vande eerbaerheyt der soldeniers’ en de Lamentationes obscurorum (Leiden 8). 13. In mijn boek over Van HoutGa naar voetnoot1) deelde ik mee, dat Van Hout een zoon had, Bartholomees, die in 1584 oud genoeg was om als getuige een acte mee te onderteekenen. Dien zoon zagen we hiervóór onder No. 7 in 1581 als student: hij moet jong gestorven zijn. Toch leeft hij waarschijnlijk nog in 1587. 21 Sept. van dat jaar krijgen Mr. Henrick Hagenoy, Willem van der Laan en Bartholomees van Hout volmacht om een huis te verhuren, toebehoorende aan Mr. Cornelis van Veen, staande op het Pieterskerkhof te Leiden. Mr. Hagenoy kan tevens, zoo noodig, in rechten optreden. Deze Bartholomees was zeer waarschynlijk Van Hout's zoon, die dus de carrière van zaakwaarnemer, taelman enz. schijnt gekozen te hebben. Hij kan ook Van Hout's grootvader zijn geweest, die in 1592 sterft. Deze moet echter in '87 al zeer oud zijn. Immers zijn zoon Cornelis Meeszn was in '86 zeventig jaar en is, als hij in 1595 sterft, reeds bijna zestig jaar getrouwd. In 1587 moet de oude Bartholomees reeds ongeveer 90 jaren zijn geweestGa naar voetnoot2), (Leiden 17, No. 274).
Van Hout's zuster Elysabeth. 14. Tot heden kenden we van Van Hout's zusters enkel Barbara en Catryn. Leiden 6 geeft ons het testament van Willem van Voorn Willemszn en Elyzabeth van Hout Cornelisdr, ‘geechte perzonen’, van 19 September 1578. Willem is dan ziek. Kinderen hebben ze niet; ze maken den langstlevende universeel erfgenaam. Blijkens het testament van Cornelis MeesznGa naar voetnoot3) is er | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in 1587 een dochter Heyltgen van Voorn Willemsdr en is Elyzabeth overleden.
Van Hout's broer Jacob. 15. In mijn boek over Van Hout sprak ik over een Jacob van Hout, ‘lyfschut van zyne f.G.’, dien ik verder niet thuis kon brengenGa naar voetnoot1). Ook over hem geeft van der Wuert's protocol licht. 26 April 1575 maakte deze notaris het huwelijkscontract tusschen ‘de eersame Jacob van Hout, geassisteert mit Cornelis Meeszn van Hout, zyn vader, ende by consent vanden zelve ter eenre ende de eerbare Belytgen SymonsdrGa naar voetnoot2), geassisteert mit Pieter Claeszn Snyder, haer oom, ter andere’, ten huize van Belie Symonsdr zal. vader, Symon Claeszn, schoenmaker (Leiden 4, No. 144). Jacob is dus een broer van Jan van Hout. De vader teekent dit contract als zijn testament met Cor. Me. de Hout. 16. 20 Februari 1577 verklaart Jacob van Hout, oud omtrent 23 jaar, met nog twee andere getuigen, op verzoek van Jhr. Johan van Duvenvoorde, Heer van Warmont, dat ze voor het bed van wijlen Jacob van Duvenvoorde, vader van Johan, gezegden Jacob in doodsnood hebben hooren verklaren, dat hij ‘noyt eenige profyten van de boyten off prysen, by wylen Geryt van der Laan aengehaelt, en hadde genoten ende dat hy die penninghen, by hem int toerusten van een kerveelschip ende drie galyen verleyt, - vuyt zyn eygen beurse ten behoeve van tgemeen landt hadde verschooten’ (Leiden 7, No. 66). 17. 19 Juli 1577 komt Jacob van Hout voor als ‘gesubstitueerde bailliu van Warmont’ (Leiden 7, No. 223), en in hetzelfde jaar onder de ‘talluyden int quartiere van Rynlant’ en als ‘procureur voorde wethouderen van Leyden ende de vierschare van Rynlant (Leiden 7, No. 306, 319, 387); zoo ook herhaaldelijk in de volgende jaren, het laatst 14 April 1582. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Joris Joosten zoon van Coulster, de zwager van Van HoutGa naar voetnoot1). 18. Deze was ‘deurwaerder vande comptoiren binnen Leyden en van Rynlant’ en komt als zoodanig voor in Leiden 7, No. 396, Leiden 12, No. 64, Leiden 17, No. 121, tusschen de jaren 1577 en 1587. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit Van Hout's Inventaris.Het Leidsch archief bezit den Staet ende inventarys van alle de goederen, uyt- ende inneschulden mitter doot geruymt ende naegelaten by Za. Jan van Hout. Dit document is opgemaakt door professor Petrus Pauw, Van Hout's schoonzoon, en Philips van Leeuwen met Joost van Swanenburch, testamentaire voogden van de kinderen van Catharina van Hout, weduwe van Mr. Jacob van Leeuwen, op 5 Februari 1610. Het beslaat 29 folio-bladzijden en is in de volgende hoofdstukken vervat: 1. Onroerende goederen, 2. Erffpachten, 3. Losrenten, 4. Renteobligatien, 5. Lyfrenten, alles tot laste vande Stadt Leyden, 6. Custingen ende andere inneschulden, 7. Gelt bevonden in de houte kiste staende in de camer daerinne de voorsz. Van Hout overleden is, 8. Clederen ten lyve van den overleden behoort hebbende, 9. Meublen, huysraet ende diergelycke, 10. Registers, stucken ende papieren inden boedel bevonden: a. Eerst de stadt aengaende (een groot deel van het stedelijk archief), b. Stucken partyen aengaende, c. Notariael stucken, d. Stucken den boedel aengaende, e. Geslachtsbomen leggende opte casse. Daarna volgt op nog 15 bladzijden de boedelscheiding, en een volledige taxatie van Van Hout's bezittingen. Van weinig kunstenaars uit onze 16de en 17de eeuw zal ons een zoo volledig overzicht van heel hun hebben en houden ter beschikking staan. Het stuk is onbetwistbaar van groot belang en in mijn boek over Van Hout heb ik er dan ook een ruim gebruik van gemaaktGa naar voetnoot2). Aanvankelijk heb ik het ook als mijn plicht beschouwd den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
inventaris in zijn geheel uit te geven, maar hiervan ben ik teruggekomen. Vooral de stukken onder 2-6 en 10 geven ons weinig voor de kennis van Van Houts persoonlijkheid. Wat interesseert het ons, of Van Hout een losrente had op Neeltgen Claesdr, Dirck Corneliszoon Gordyns weduwe of op een andere dame, een custingbrief op Lambrecht Willemszoon Houwaert, cleermaecker of op een ander, die timmerman was. Daar kunnen natuurlijk namen voorkomen, die bij een of ander onderzoek voor iemand toevallig van groot belang kunnen zijn. Zoo treft ons hier de naam Houwaert al weerGa naar voetnoot1). Maar waar is dan de grens, men kan dan een gansch archief voor de hand weg af laten drukken. Wat de laatste rubriek aangaat, daarin worden wel veel belangrijke stukken opgesomd, maar ook niet meer dan dat. We zouden heel wat geven om dat alles welgeordend om ons heen te hebben. Maar die titels in hun tergende beknoptheid zeggen van het meeste eenvoudig, dat het bestaan heeft. Die stucken den boedel aengaende zouden ons natuurlijk op de hoogte kunnen stellen van Van Hout's leven en bedrijf als van geen ander, maar verreweg het grootste gedeelte schijnt onherroepelijk verdwenen. We lezen daar o.a. Bouck van gedenckcedelen, waerinne begrepen zyn gedenckenissen van tgene Za. Van Hout uytreysende te doen hadde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik schrijf maar enkele nummers, die toevallig het eerst mijn aandacht trekken, op, maar men ziet het voldoende, het is om den historicus te doen watertanden. In zijn geheel durf ik dus de inventaris niet te laten afdrukken, maar ik wil er toch een gedeelte van aanbieden, nl. eenige rariteiten, de kleeren en de meubelen, die ons helpen kunnen om in onze verbeelding het intieme huiselijk leven van Van Hout op te bouwen. Een goed deel van de meubelen was echter bij het verlaten van het groote huis op de Breestraat (No. 84) en het betrekken van het klein huisje in de Nonnensteeg, na den dood van Van Hout's vrouw, verkocht. Folio 12 vo. van den Inventaris begint met ‘Gelt bevonden in de houte kiste, staende in de camer, daerinne de voorsz. Van Hout overleden is’. Er is aanwezig een bedrag van 2867 gulden 9 st. 8 pen. in allerlei munten, coninx dalers, Spaensche realen, Hollantsche dalers, Vuytrechtsche dalers, enz. Bovendien zijn er nog verschillende goudstukken o.a. een angeloth, een bourgoinsche ryder, een Davidts gulden, een Andriesschilt, een Saluyt, een Philippus clinkaert. ‘Behalve alle welcke penninghen noch in de zelve kiste bevonden is 't naervolgende: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overleden dochter haerenthalven geen ongelyck en staet te verwachten, soe hebbe ick nochtans goet geacht omme te dienen ter onderrechtinge voor den toecomenden tijt ende alle achterdencken, misvertrouwen ende misverstanden (gemeenlicken uyt cleyne beuselen spruytende) wech te nemen, alhier te doen de naervolgende verclaringe van tgunt als voren is bewaringe van myn dochter is gebleven, op datmen oock haer geen ongelyck en doe van meer aff te eysschen, als bij haer aengenomen zij te bewaren. Ende syn de zelve goeden dese: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van mynen boedel, zonder dat zy tselve gehouden zal zyn te vergoeden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onuitgegeven of weinig bekend werk van Jan van Hout.Vooral door de welwillendheid van Dr. J.C. Overvoorde, den Leidschen gemeente-archivaris, ben ik in staat een betrekkelijk groote hoeveelheid tot heden onuitgegeven werk van Van Hout in het licht te geven. Hij vestigde mijn aandacht op 't Vroonregister B 2o Lo", dat drie kleine gedichtjes en een gedeelte van een uitvoerige rijmelarij bevat, op het gedicht ‘Opte doot van Heylingen ende Ruychaver’ en den Rijmbrief aan Coenraad de Rechtere en stelde mij in de gelegenheid door de welwillende tusschenkomst van den Nijmeegschen archivaris H.D.J. van Schevichaven er afschrift van te nemen. Ik begin met het gedicht op Heylingen en Ruychaver, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wel het oudste is. Het staat op een los stuk papier, dat er aan beide zijden mee is beschreven. Wat ik vond is niet voltooid; de rest is zoek of is er nooit bij gemaakt. Het geheel maakt den indruk van een vlug op het papier gesmeten ontwerp. Het schrift nadert hier en daar het onleesbare; men moet ten slotte maar raden soms, welk woord met een enkel haaltje kan bedoeld zijn geweest. Er zijn nogal doorhalingen en verbeteringen, maar die zijn uit den aard der zaak nog onleesbaarder en voor zoover ze te ontcijferen zijn, lijken ze mij van weinig belang. Ik moet ze dus hier achterwege laten. Hier en daar liet de rijmer heele of halve regels open, wachtend vermoedelijk op betere inspiratie. Niemand die de hand van Van Hout kent, kan er aan twijfelen of het hs. wel door hem is geschreven. Wat het ‘bezongen’ feit zelf betreft, het is de aanval op Amsterdam in 1577 door overste Herman Helling en hopman Nicolaas Ruychaver, die, na de mislukking van het plan om de stad aan de zijde van den Prins te krijgen, beiden omkwamen. Wagenaar o.a. geeft er een uitvoerig verhaal vanGa naar voetnoot1). Opte doot van Heylingen ende Ruychaver.
Der Staten knechten, die mit listen ooc mit cracht
Tot binnen Amsterdam geluckich zyn gebracht
En hier de grote waech, daer thuys des stadts genaken,
Daer haerluy garnizuen gewoonlic es te waecken,
5[regelnummer]
Riep Heylingen, haer hooft, zoe luyde dat hy hees
Geworden was: ‘O, burgers, burgers, hebt geen vrees!
Als vrunden comen wy. Acht ons voor geen vianden!’
Hy dreycht zyn volc den bast (?), die haere crychsche handen
Aen hemluy wilden slaen, en juyst het zelve woert,
10[regelnummer]
Dat in Pharsalien van Gneus (?) was gehoert,
Riep hy zyn knechten aen: ‘Den borgeren wilt sparen
Haer lijven, ooc haer guet als vrunden wilt bewaren.’
Hij sprac zoe haest nau twoort, gehoorsaemheyt hy vint.
Haer martiael gemuet draecht hem strax als een kint,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15[regelnummer]
Dat zynes vaeders grimmicheyt wilt vlieden
En geensins overtreet zyn vaderlic gebieden.
Wat helpt u doch, dat gij de borgeren wout (?) sparen,
De guedertierenh(eyt) ............ verharen (?)Ga naar voetnoot1)
Siet hier en tegens hue verradelicken, dat
20[regelnummer]
Zij, die geweldich heerschen overGa naar voetnoot2) Damsterdamsche stat,
Hem drugen .................... gebleeckenGa naar voetnoot3)
Dat zy die vruntlic comen (?), in tvruntlic willen spreken.
Mer wat zouden zy doch duen, die moorden zyn gewoon?
AlGa naar voetnoot4) wast dat die u taensicht (?) bieden schoon,
25[regelnummer]
Haer wuedend' haet, bluet-znuckich in tverraden,
En can ................. niet verzaden.
Ziende, dat sprinchen volc mit wapens in de hant
Drie vendels opten Dam ....... hadden geplant,
Duen ...... heymelic in wapenen vergaren,
30[regelnummer]
Die hemluy tuegedaen en eetverplichtet waren,
En hebben hen, die twoort verwachten altemet
................. in tronde vastbezet.
En zoe zy nu des princhen volc bestaen te naecken,
Hoort mense een crychsgeroep viandelicken maecken.
35[regelnummer]
Dees bieden hen het hooft clouchartich ende muedich;
Nu hier en dan weer daer maecten de coegel (?) bluedich,
Deen ..................................
Zoolang dat Heyling, die heur (?) veltheer was gemaect,
Met eender bussenloot ter doot tue was geraect;
40[regelnummer]
Hy, haer hooft, valt ter neer en eynde zulx zyn dagen
En mit zyn val maect hy zyn volcxken ooc verslagen;
............... zoe men oyt conste zien,
Dat als de harder leyt geslagen, mueten vlien
De schaepkens vande cudde. Ach (?) Heyling
45[regelnummer]
..............................
Must u getrouwe dienst, die gy juist zooveel jaren
Als de Priamsche stad mit lyden en bezwaren
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van tlistich Spartsche volcGa naar voetnoot1) beleyt was en omwoont
................. den Spaengaert had beloont.
50[regelnummer]
Had gy u daerom ach, het zwert (?) aen tlyf gebonden
Om dat u zelvegen (?) zouden dootlicken wonden
In die stad daer alle trouwicheyt es verduemt
En hem doch voor de alder troutste ruemt?
Duen liet het sprinchen volc haer schouders blycken,
55[regelnummer]
Beginnende naer haren incompst weder wycken.
‘Waer vliet gy! .... waer wilt gy lopen!’
Heeft Ruychaver mit luyde stem geropen.
‘Tes te vergeefs, dat gy nu vliet,
........... want (?) duytcomst esser (?) niet’
60[regelnummer]
En een leeuwen muet duen in hem es gebleecken
En zwuer, dat hy des oversten doot wilde wreecken.
Hy rint tot hemluy in, deurvlamt (?) van muet en (toren),
Twelc duende hem de doet van Decius comt voren,
Die mit zyn doot zyn volc nu zynde aen tvlien
65[regelnummer]
Den viant taensicht weer dee bien,
En zy verwonnen zynde, zach men weder winnen.
‘O, hoge God,’ sprac hy, ‘de rechtheyt wilt bekinnen
Van onze zaec! Laet uwe hulpe tonswaerts groot zyn,
Laet my als Decius myn volc mit myn doot zyn’Ga naar voetnoot2).
70[regelnummer]
Tromeynsche heer, dat had nu van de slincker hant
Te vluchten aengestelt en werde loepent, want
Daer was geen ander cracht van achter te verwachten.
Heur (?) liefd tot tvaderland begint heel te versmachten,
Duen (?) Decius de handen twee ten hemel sloech:
75[regelnummer]
‘Waer moecht gy lopen ............. zo hoech?
.............. van waer comt u dit vlieden?
.............. wat vreest gy nu die lieden
En laet hen zien u schouderen en hielen,
Die .... gy ...... gewoon zyt te vernielen!
80[regelnummer]
Gedenct doch uwen eet, gedenct den waerden raet,
............... wat u by hemluy es geboden;
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gedenct u haertsteen, kinders, vrouwen, goden.’
Dit sprac hy .... mer de viant die dan wint
Vervolcht de vlienden mit een dapperlic geswint.
85[regelnummer]
Dees haer gelederen al bevende begeven,
Mer hy heel onbescroomt (?) cloucmoedich vry van beven....
Hiermee eindigt het fragment. Op een los vel papier uitte Van Hout zijn gunstige gezindheid voor het bestand, waaraan in zijn laatste levensjaren werd gewerkt, door ditmaal met duidelijk leesbare letters te schrijven: Die tlieff Bestandt,
Begin van Vree,
Mit hart verblijt
Niet aen en vaet,
Moet in den brandt
Met oorlochswee,
Smart en gecryt
Vergaen in smaet.
Op p. 190 van mijn boek over Van Hout heb ik een enkel woord gezegd over de ode, die hij dichtte ter eere van De Spieghel der Zeevaert van Lucas Waghenaer. Aangezien naar ik meen dit boek vrij zeldzaam voorkomt en Van Hout in 1576 de ode op zijn Renaissance-program had staanGa naar voetnoot1), geloof ik goed te doen door dit gedicht, van 1583, hoewel het enkel waarde heeft voor de geschiedenis onzer letterkunde, hier af te drukken. Ik gebruikte daartoe het exemplaar, dat in de Amsterdamsche universiteitsbibliotheek berust: ‘Teerste deel vande Spieghel der Zeevaerdt, vande navigatie der westersche zee .... door Lucas Jansz Waghenaer, piloot ofte stuyrman, residerende inde vermaerde zeestadt Enchuysen, cum privilegio ad decennium, 1583Ga naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op den Spieghel der Zeevaert uytghegheven by Luycas Waghenaer.Ode. Men scheldt de Waghenaers voor onnutte in't gemeen;
De daet doch, die men hier ziet, zeyt daer teghens neen,
Want elck vindt hier sulck een,
Die van zyn kintsche iaren
Langs de onghebaende baen van tvochte velt ghevaren
Heeft en zyn besneeude haren
Oock duysentmaels bedout
Mit bracken golven, zoo dat hem nu, wesende out
De Azuren-vaer betrout
Den teughel zynder paerden,
(Ghelyck den oorlochs-held Enyo den vermaerden
Crych voerende opter aerden).
Dees, mennende om het meer
Den waghen, siet de spits der clippen met 't hooft neer,
Merct, hoe mit 't stormend weer
De golven hier om branden,
Merct de ghelegentheyt der vruchteloze stranden,
Merct bancken, platen, zanden,
Gheleghen diep in zee
(Zaeck, die veel duysenden bracht niet alleen in wee,
Maer op de Stixsche Ree).
Dit al heeft 't ooch begrepen,
Getrou oock hier ghestelt ten dienst van alle schepen.
Comt dan en wert beslepen
Die boyer, hulck, camey,
Carviel, heu, drommelaer, fust, bergantijn, galey,
Buys, lichter, pinck, razeyl
Om winst deur wint wilt stuwen
Langs de verwoede zee; leert wat plaats ghy te gruwen
En als de pest hebt te schuwen;
Leert wat ghy wederom
Eens loufs bezeylen moecht met u scheeps-kielen crom;
Leert hier de lesse stom,
Hoe elck landt hem ontdoet,
De baecken over een te bringhen, hoeveel voet
De coude-en-vuchte vloet
Der creecken, havens, stromen
(Daer elck een heeft ghemunt) sy diep in tinnecomen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hierdeur, siet, wert benomen
Van mannen veel en vrouwen
(Dees die haers bloetsverlies, die goetsverlies hem zouwen
Beclaghen) al hun rouwen
En harten-knaghent claghen swaer,
Twelck deur 't goet onderwys alhier can zyn behouwen.
Dies overluyt ontfouwen
Wilt, sonder eynd, prys, lof ende eere ons Luytken Waghenaer.
Hout en wint.
In I. Walraven (vermoedelijk - en dit is niet zonder beteekenis - dezelfde als de student, die in 1581 bij den dichter in huis woonde) had Van Hout een concurrent in het odendichten. Zijn ode toch wordt gevolgd door: ‘Aen de oude ende nieuwe compaignie van tbynae vervallen comptoir van asseurantie binnen der stadt Hoorn op desen spieghel der zeevaert. Ode, door I. Walraven. Ze maakt naast Van Hout's werk lang geen slecht figuur en verdient te eeniger tijd herdrukt te worden. De ode toch is in deze periode een litterarisch verschijnsel, dat onze aandacht verdient. Het werk van Waghenaer werd eveneens verheerlijkt in een ‘Sonet op den Spieghel der Zeevaert’ van Janus Douza.
In Taal en Letteren XIIGa naar voetnoot1) heeft Dr. Marten Rudelsheim een gedicht van Jan van Hout ‘tot Kuenraet der Rechteren’ uitgegeven, dat om zijn inhoud van groot belang is voor de kennis van den ontwikkelingsgang onzer letterkunde. In de woorden, die hij aan deze uitgave laat voorafgaan, komen eenige veronderstellingen voor, waarvan de onjuistheid of onwaarschijnlijkheid door latere onderzoekingen is gebleken. Niemand zal b.v. thans nog durven aannemen, dat Van Hout Spieghel niet noemt in zijn rijmbrief, omdat deze niet tot de hervorming was overgegaan. We weten trouwens, dat Spieghel tot Van Hout's goede vrienden heeft behoord. En uit het gedicht tot Jacques de Marnix, door Kalff in zijn VerslagGa naar voetnoot2) uitgegeven, blijkt, hoe Van Hout den schrijver van den Biënkorf vereerde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van meer belang acht ik het, dat de tekst, zooals hij in Taal en Letteren is afgedrukt, lang niet betrouwbaar is. De Heer Overvoorde was zoo welwillend mij in de gelegenheid te stellen een handschrift van het gedicht, wel zeer waarschijnlijk hetzelfde dat dr. R. gebruikte, te onderzoeken. Het is een dubbel vel papier. Op de eerste pagina staan 37 regels, op de tweede 42 (waarvan 2 doorgehaald), op de derde 39 en op de vierde 24. Het is zeer stellig door Van Hout zelf geschreven en bewijst door zijn talrijke doorhalingen en wijzigingen, dat we met eigen werk van Van Hout te doen hebben. De geringe twijfel aan Van Hout's auteurschap, die nog bij dr. R. bestond, kan dus verdwijnen. Voor Van Hout is het schrift vrij leesbaar. Maar dit zegt nog niet veel voor de leesbaarheid in het algemeen. Dit maakt het dan ook vergeeflijk, dat dr. R., die waarschijnlijk niet maanden lang in de papieren van Van Hout heeft gewerkt, zich eenige malen heeft vergist. De mogelijkheid bestaat natuurlijk, dat dr. R. een ander hs. heeft gebruikt. Dit zou dan een slordige copie naar het door mij gebruikte hs. kunnen zijn, zeker geen autograaf van Van Hout, daar naar mij voorkomt, mijne lezingen een verstaanbaren zin geven, wat bij die van R. meestal niet het geval is. Ik stel hier telkens naast de lezing van dr. R. de mijne.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verder heb ik van Van Hout een groot onuitgegeven rijmwerk (ongeveer 400 regels) kunnen copieeren en een paar kleinere. Binnenkort hoop ik ze voor den druk gereed te maken. Men scheppe zich geen illusies van de dichterlijke waarde dezer produkten. Ze hebben alleen waarde voor de kennis der zestiende eeuwsche taal en van Van Hout zelf.
Nijmegen, Jan. 1913. j. prinsen j.lz. |
|