Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 32
(1913)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De varianten van Perks Iris.I.De eenige uitgave van Perks gedichten, die door Mr. C. Vosmaer en W. Kloos bezorgd werd, is voor het groote publiek bestemd en oncritisch. De ontspanningslezer vraagt geen varianten en een boek is een handelsartikel. Doch na Vosmaers mededeeling, dat er drie redacties van den MathildecyclusGa naar voetnoot1) en vele varianten bestonden, en na Kloos' late bekentenisGa naar voetnoot2), dat een der uitgevers iets in den tekst gewijzigd had, zou men gaarne in een voorbericht over de verhouding der lezingen en het leidend principe bij het kiezen der versies het noodige vernomen hebben. Het bezwaar tegen de editie der Mathilde sonnetten treft ook de uitgave van Iris. Ook van Iris bestaan verschillende varianten. Deze, ten deele nimmer gepubliceerd, verdienen wellicht hier vermelding. Ik onderscheid (1) een Iris. hs. (H), thans in bezit van den heer W. Kloos en door hem gecopieerd voor deze mededeeling waarvoor ik hem hier openlijk dank zeg, (2) de Gidsredactie (G) d.w.z. de tekst aan De Gids aangeboden en door deze teruggezonden; (3) de proefredactie (P) d.w.z. de gewijzigde G, die Perk naar ‘De Tijdspiegel’ zond, (4) de revisie van P (R), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(5) de Tijdspiegel-redactie (T), d.w.z. de revisie van R, (6) de Vosmaer - Kloos tekst (V K I) der eerste drie drukken, (7) V K II van de 4de en latere drukken. Bewaard zijn V K (I en II), T, R, PGa naar voetnoot1) en H.H is verdeeld in 5 afzonderlijk genummerde coupletten, welke indeeling ook in V K I bewaard is. Het laatste couplet bevat evenwel geen acht, maar vier verzen en begint: Mij is gemeenzaam wie even eenzaam. G is niet bekend, maar wij weten, dat G op enkele punten van P verschilde blijkens de brief, die Mr. J.N. van Hall bij het terugkeerende vers inslootGa naar voetnoot2). Was G overigens gelijk aan P? Wij kunnen slechts gissen! En wie wil, doet G op H meer gelijken dan op P. Alleen staat vast, dat de terugontvangen copie door Perk binnen 8 dagen naar den heer T.C. van der Kulk, den redacteur van De Tijdspiegel gezonden is en dat daarin drie woorden, die De Gids afkeurde, gewijzigd waren.Ga naar voetnoot3) Of Perk in zijn afschrift nog veranderde, terwijl de copie bij de Gidsredactie berustte; of hij tusschen 12 en 20 Aug. 1881 nog meer wijzigde, is niet bekend. Als waarschijnlijk mag wel aangenomen worden, dat aanvankelijk, als in P, de eerste acht regels gelijk waren aan de laatste acht verzen. Ik zou den Tijdspiegeltekst (T), zooals hij na revisie van R door Perk, iets meer dan een maand voor zijn dood (1 Nov. 1881) is vastgesteld, als grondslag kunnen nemen. Wellicht kies ik beter V K I, die overal te raadplegen en met het hs. vergeleken is blijkens de aanteekening in den eersten druk pag. 178, waar als datum van vervaardiging genoemd wordt Juni 1881, welke tijdsbepaling niet in een der mij bekende redacties voorkomt. Motto: δχϰρυόεν γελάσασα, R.T. Opdracht: Der Eerwaarde Jonkvrouwe Joanna C.B.Ga naar voetnoot4) R. - T.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V K. II is zonder beteekenis en brengt spellings- en interpunctie eigenaardigheden van Willem Kloos, (bv. vs. 1 zonnegloren, vs. 7 dag-bruid, vs. 23 gestaêg, vs. 26 uit-schrei, vs. 27 regenvlagen etc.)Ga naar voetnoot3). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Elke variant is een wijziging van inhoud en vorm - of van vorm alleen. Zoo ideëen en phantasieën; zoo gedachten, aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doeningen en voorstellingen zich wijzigen, zoo de bewustzijnsinhoud verandert, moet woord of zin voor nieuwe uitdrukkingen wijken. Indien de bedoeling blijft, maar het effect gemist wordt, zal een nieuw woord trachten te fixeeren, wat het oude niet wist te binden. Is onder deze varianten op Iris wellicht geen voorbeeld van de eerst genoemde wijzigingen te vinden, omdat tusschen Juni 1881 en ± 12 Augustus 1881Ga naar voetnoot1) de tijd kort, omdat schepper en corrector, dichter en criticus gelijkgestemden waren? Hiertegen schijnt te spreken de volgende plaats in een brief van Willem Kloos aan Mr. C. Vosmaer d.d. 25 Febr. 1882. ‘En dan verzoek ik u dringend, - een kleinigheid, die niemand en allerminst haarGa naar voetnoot2) kwetsen kan - die zinsnede over de opdracht van Iris eruit te laten. “Iris” zooals ieder uit den inhoud kan opmaken, maar zooals ik stellig weet, heeft hoegenaamd niets met JohannaGa naar voetnoot2) te maken. Er ligt een tragoedie achter Iris, die volspeeld was, toen hij Johanna nauwelijks had leeren kennen, .... Het heeft lang geduurd eer hij zijn aandoeningen tot kunst kon verheffen, en Johanna was de toevlucht, de haven, waar hij rust voor zijn lijden hoopte te zullen vinden’. Maar het feit blijft. Nergens werd een nieuwe vorm gegoten voor een nieuwen inhoud. Alle veranderingen zijn terwille van (1) rhythme en versharmonieGa naar voetnoot3), van (2) natuurlijker en juister uitdrukkingGa naar voetnoot4), van (3) beknoptheid, of (4) van associatieve binding. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Varianten der eerste soort te bespreken vóór Perk's rhythmiek wetenschappelijk beschreven werd, zou gewaagd zijn. Een oogenblik moge verwijld bij de twee laatste rubrieken, waar deze Perk's streven verduidelijken en de richting zijner toekomstige ontwikkeling, die hij niet mocht doormaken, projecteeren. Perk verwierp in eigen en vreemd werk niet alleen partikels, doch elke stoplap, elk overbodig woord, en trachtte naar associatieve bindingGa naar voetnoot1). En hierbij moest hij stuiten op het epithetonprobleem. Is het veroorloofd een bijvoeglijk naamwoord willekeurig te kiezen, mits de aangeduide eigenschap niet onwaarschijnlijk of onmogelijk is? Mag elke koning in elk verband edel genoemd worden, zoo hij niet onedel is? Of moet het epitheton ornans geschrapt, het determineerend, het typeerend adjectief gekozen, gelijk de fransche Pleiade de ‘épithètes significatifs et non oisifs’ prefereerde en de 19de eeuw eischte, tot het typeerend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
adjectief slechts het vreemde mocht noemen en een veelheid van epitheta de gezochte nuance poogde te fixeeren. Perk heeft beide ontwikkelingsphasen doorgemaakt. De ‘Elegie bij het zeekiezen van de Willem Barendsz.’, tevergeefs in 1878 aan De Nederlandsche Spectator aangeboden, moge een voorbeeld zijn van de eerste: 'k Zing u, o scheepje! zoo rank, dat de brieschende golven zal tarten:
'k Zing uw verhevene taak; 'k zing uw gelukkige vaart!
waarop volgen: het eind'looze sop, 't ijs van den arktieschen Pool, de blijspinnende zee, het bevriend element, dreigende, botsende bergen. Maar in '80 en '81 wist hij een ander doel te bereiken. Het epitheton moest niet alleen een passend aspect releveeren, het moest ook door een bijbeteekenis verwijzen naar het woord, waarmee het bepaalde subst. in een nauwe betrekking, die de lezer niet mocht vergeten, stondGa naar voetnoot1). Verbeeldde Perk de opkomende zon als de dagbruid, die voor het gelaat een vlammenwaaier ontplook en moest een adjectief gezocht bij gelaat - dan vroeg hij zich niet alleen af door welke eigenschap het gelaat der bruid zich karakteriseerde, maar hij trachtte een woord te vinden, dat allereerst de overstraling van den vlammengloed zou oproepen en daarbij zou doen denken aan de dagbruid, van wier gelaat immers het epitheton een kenmerk noemde. Zoo vond hij achtereenvolgens (rood), schaamrood, blozend en schuchter - welk laatste woord niet alleen den blòs van den maagdelijken schroom, maar ook het dralen der dagbruid, het weifelend doorbreken der zon opriep. Zoo schrapte hij ‘brandend, vlammend’ in ‘Mijn vlammende, brandende haren befloersen de baren’ (vs. 11), omdat hij met het epitheton op de fonkeling van Iris en tevens op de baren, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die door den lichtgloed overspreid waren, wilde wijzen. Zoo wordt ‘duizende kleuren’ tot ‘tintelende kleuren’ (vs. 18), omdat een bonte veelheid van kleuren en tevens een beweging, die het ‘wijken’ van vs. 19 (als ik wijk naar het droomerig rijk) reeds te voren zou suggereeren, aangeduid moest worden. Eerst het overbodige schrappen - ut currat sententia, neu se Impediat verbis lassas onerantibus aures, (Horatius Lib. I sat. X. vs. 9-10) - dan het typeerende zoeken en uit de typeerende woorden de associatief bindende, de meest suggestieve kiezen, - zie daar Perks streven, zie daar zijn zelfcritiek. ‘Een vochtige zucht van de zee’Ga naar voetnoot1) (vs. 2) wordt, - een zucht van de zee toch is immer vochtig - met verwerping van het overbodige: ‘Een zucht van de zee’; en waar een vulsel noodig blijkt, wordt als attribuut ‘groot’ noch ‘blauw’ noch ‘trouweloos’ gekozen, maar het ‘ziedend’ water spritst omhoog voor de verbeelding van den lezer. ‘Die op is gedwereld, naar boven de wereld’ (vs. 3) wordt: ‘Die op is gedwereld’ en als het rijmwoord zich laat wachten: ‘omhoog is gestegen’, - waarop ‘wieken van regen’ de wanhoop en wee uit den volgenden regel (vs. 4) suggereeren. ‘Zephiers zucht blaast mij arme in de lucht’ (vs. 17) tot: ‘Zephiers zucht jaagt mij arme in de lucht’ om de ongewilde scheiding door ‘jagen’ uit te drukken. ‘Wij kunnen noch minnen noch sterven’ (vs. 24) verbeterd tot ‘wij kunnen noch kussen noch sterven’ omdat ‘minnen’ trots elke scheiding mogelijk is - zei de dichter niet zelf in zijn Mathilde-cyclus: ‘die scheidend minnen leert’ - en kussen de gedachte der liefdevolle vereeniging, doch hier tevens der smartelijke scheiding wekt. ‘tot de zon tot mij komt’ (vs. 35) - ‘tot de zonneschijn komt En op 't rag mijner wieken zich wiegt’, wijl de zin ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wrongen en overvuld, - de nadering van de zon werd in den context voldoende uitgedrukt, - en niet het stralend doorbreken van de zon, niet de lichttinteling geschilderd werd, welke in den volgenden regel nader aangeduid was. ‘Wien mijn lichtlooze blik zou vervullen van schrik’ tot ‘bleeken van schrik’ (vs. 51), volgens het bekende voorschrift, dat de oorzaak door het gevolg, het gevolg door de oorzaak kan gesuggereerd worden, terwijl de gestaltlooze phantomen der menschen leven en vorm krijgen door het attribuut. ‘Der lachende zon’ (vs. 56) tot ‘der lonkende zon’ om de betrekking tusschen de zon en Iris aan te duiden. Ten laatste regel 49: Mijn pauwepronk is de dos, dien mij schonk
De zon om den sterfling te sparen,
Perk had voor ‘dos’ woorden als: kleed, gewaad etc. kunnen kiezen. Hij nam echter ‘dos’, wijl dit woord de gedachte wekt aan praal en pronk. Doch bevredigend was de keus niet. De regel: ‘Mijn pauwepronk is de dos’ zegt evenveel als: ‘mijn pauwepronk’ - en de woorden ‘is de dos’ zijn overbodig. Perks theorie moest hem doen zoeken naar een woord, dat aan de pracht van de pauwepronk zou herinneren en tevens aan het doel, waartoe het fonkelend kleed aan Iris geschonken werdGa naar voetnoot1). Toch koos P. rouw (kleed), dat herinnert aan de smart van Iris en, naar ik meen, ten onrechte. Maar de keus van ‘rouw (kleed)’ voor fonkelend kleed bewijst, dat de dichter ook hier door dezelfde gedachte geleid werd.
den Haag. a. greebe. |
|