Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 32
(1913)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Over begripswijziging van de woorden (semasiologie).In zijn Prinzipien der Sprachgeschichte geeft Paul als drie hoofdsoorten van ontwikkeling van begripswijzigingen op (§ 62-70): de eerste kategorie, vertoonende een ‘Spezialisierung der Bedeutung durch Verengung des Umfangs und Bereicherung des Inhalts’ = beperkte toepassing van de oorspronkelijke of oorspronkelijker beteekenis (§ 62-63); de tweede, ten deele behelzende ‘die Beschränkung auf einen Teil des Vorstellungsinhalts, die also eine Erweiterung des Umfanges bedingt’ (§ 64-66), ten deele de zoogenaamde metaphora = naamsoverdracht als gevolg van overeenkomst (§ 67-69); de derde, omvattende de ‘Uebertragung auf das räumlich, zeitlich oder kausal mit dem Grundbegriff Verknüpfte’ (§ 70). Als voorbeelden van bovengenoemde ‘Beschränkung auf einen Teil des Vorstellungsinhalts enz.’ zouden volgens de Duitsche geleerde te vermelden zijn: hd. fertig ‘voor een tocht gereed’ en ‘gereed voor andere zaken,’ gehen ‘zich concreet bewegen’ en ‘zich abstract voortbewegen,’ stehen, liegen, sitzen ‘zinnelijk staan, liggen, zitten’ en ‘zich onzinnelijk niet bewegen’; het eene als het andere als metaphora, d.i. als comparatieve overdracht, niet als ‘Beschränkung enz.’ (§ 64); als gevallen van analogie (niet als naamsoverdracht) doen zich voor arg, sehr, furchtbar enz. ‘in hooge mate’ + adj. of verbum ‘in ongunstige zin’ (arg unglücklich, er hat mich sehr geärgert, furchtbar elend, schrecklich faul enz.), waarnaar arg enz. ‘in hooge mate’ + ‘in gunstige zin’ (arg schön, er hat mich sehr gefreut, furchtbar glücklich, schrecklich fleissig enz.) (§ 65); verdampfen ‘met verlies van iets’ + ‘dampen’, verklingen, -salzen, -urteilen enz., daarnaar verschwinden, -faulen, -welken, | |
[pagina 82]
| |
-tilgen, -zehren enz. ‘met verlies van iets’ + ‘verloren gaan of doen worden,’ ten slotte verheilen, -mischen, -binden enz. met een resultaatsaanwijzing van de partikel; erbrechen ‘te voorschijn’ + ‘breken,’ ergeben, -giessen, -klingen, -graben enz., daarnaar erbauen, -stehen, -wachsen, -heben enz. ‘te voorschijn’ + ‘in de hoogte gaan of heffen,’ eindelijk erachten, erarbeiten, erbleichen, erblicken, erdenken, erhitzen enz. met resultaatsaanwijzing van de partikel (§ 65); het praefix ga- tot aanduiding van de ‘aktionsart’ (got. gabindan, galūkan enz.), waaruit een verzwakking was voortgekomen (§ 65); de composita (Erdapfel, Klatschrose, Apfelwein enz.), die in het geheel niet als naamsoverdracht in aanmerking komen (§ 66). In ohngefähr oorspr. ‘zonder vijandig doel,’ dan voorts ‘zonder doel’ (met weglating van het bijgegrip ‘vijandig’; vgl. wenn er ihn ohngefähr stösst ohne Feindschaft en es begab sich ohngefähr, dass ein Priester dieselbe Strasse hinabzog) en in fliegen ‘zich snel in de lucht bewegen’ en ‘zich snel op andere wijs bewegen’ hebben we te doen met een naamsoverdracht, welke is waar te nemen bij een verbum, adjectief of substantief respectief op een verbum, adj. of subst. van synoniem of van een min of meer verwant begrip (§ 64-65; voor deze door Paul en door mij in De factoren van de begripswijzigingen der woorden, 2de dr., over het hoofd geziene troop zie nog een of ander beneden volgende). Al deze gegevens mogen mitsdien niets bewijzen voor een door Paul voorgestane theorie; en trouwens ook andere voorbeelden kunnen kwalijk er voor bijdragen leveren, want gronden van de theorie zelf ontbreken geheel en al. De door P. als ‘Uebertragung auf das räumlich, zeitlich oder kausal mit dem Grundbegriff Verknüpfte’ aangemerkte kategorie is volgens De factoren enz. te onderscheiden in naamsoverdracht van het oorspronkelijke op het daaruit herkomstige en naamsoverdracht van het kenmerk op het gekenmerkte. Bij nader onderzoek moet ik intusschen als naast die twee hoofdsoorten vermelden: naamov. van | |
[pagina 83]
| |
verbum of verbaal subst. op eendirecte of indirecte gevolgtrekking. Aldus vertoonen zich bovengenoemde begripswijzigingen volgenderwijze. Beperkte toepassing van de oorspronkelijke(r) beteekenis (restrictie): man mensch en echtgenoot, kerel man uit de derde stand (o.) en iemand van krachtige gestalte, boel en minnares geliefde zonder ongunstige beteekenis (o.) en geliefde van minder allooi, waard gastheer (o.) en kastelein, enz. enz. (zie voorts Factoren bl. 10-13) dag voor ‘rechtsdag’ (o.) (onjuist vermeld in Fact. onder de kategorie kenmerk op het gekenmerkte). Voor onnoozel onschuldig (nog in de 18de eeuw) en arm van geest (F. 12) vgl. ben. II. (I.) Metaphora, d.i. naamsoverdracht als gevolg van overeenkomst of gelijkenis (comparatieve troop): verba begrijpen, vatten, inzien, in zinnelijke en in onzinnelijke bet., op touw zetten op de weefstoel opzetten (o.) en voorbereiden, beschaven, bezitten op iets zitten (o.) en bezitten, afwijzen (onjuist vermeld F. 19 en 20 onder de kategorie kenmerk op het gekenmerkte) enz. enz.; ook moeten plaats vinden (oudgerm.) en mogen (o.); adj. of partikels ruw, onbehouwen, traag, droog, rechtschapen enz. enz., in, aan, dewijl enz. enz.; subst. monnik ruin (o.), haan werktuig, bokkensprong, apenliefde, mond (van een rivier), hals (van een flesch), eksteroog, kop hoofd en maat, kraag hals (o.) en kleedingstuk, maagd voor ‘een kuisch jongeling’, os, zwijn, kreng enz. enz. (zie F. 13-17). Over de systematische indeeling van de Metaphora is te raadplegen een opstel Zur Semasiologie in Zeitschr. f. Deutsche Wortforschuny Jrg. XIV. Voor niet dorven, zaak, ding, vergeten, hem vermeten, het besterven, dwerg, grijnen, kruid specerij vgl. ben. II, III en IV. (II). Naamsoverdracht van een verbum, adjectief of substantief respectief op een verbum, adjectief of substantief van synoniem of van een meer of min verwant begrip (affiniteits troop): | |
[pagina 84]
| |
verba niet dorven (o.) niet behoeven en niet moeten (F. 16), vergeten nalaten en opzettelijk nalaten (o.), hem vermeten met ongepast zelfvertrouwen meenen of beweren en met gepast zelfvertrouwen meenen of beweren (o.), het besterven ten gevolge van iets sterven (o.) en in zwijm vallen (F. 17), staan, liggen, zitten st., 1., z. en verblijf houden (F. 21), havenen verzorgen (o.) en slecht verzorgen (F. 3); adj. onnoozel (z. bov.), bijsinnigh (o.) *nadenkend en verstandig of ook zijn verstand missende, verwaand, bezonnen zich te hoog gewaand, zich bezonnen hebbende (o.) en neiging hebbende om zich te hoog wanen, om bedachtzaam te zijn, ongemeten, ongetelt, onverbroken, ongemect niet gemeten, geteld, verbroken, onbegrepen zijnde (o.) en onmetelijk, ontelbaar, onverbrekelijk, onbegrijpelijk (o.) (F. 21); subst. zaak en ding rechtzaak en een aangelegenheid of ding, waarvoor men meer of min belangstelling heeft (F. 16), dwerg misvormde kleine persoon en misvormde groote pers. (o.) (F. 17). Een bijsoort vertoont een vereeniging van een eigenlijk en een tropisch begrip: dag = dag + nacht, geiten = geiten + bok of bokken (F. 18). (III.) Naamsoverdracht van een verbum of verbaal subst. op een directe of indirecte gevolgtrekking (consecutieve troop): grijnen de mond bij het lachen of schreien vertrekken (o.) en lachen (o.) of schreien (F. 16, 19), ontzien tegen iemand of iets opzien en eerbied of vrees hebben, loven prijzen en een prijs vorderen (o.), zin gedachte en neiging, dank gedachte (o.) en erkentelijkheid, letten toeven en opletten, verstaan op iem. of iets zijn aandacht vestigen en begrijpen, schrikken opspringen en plotselinge angst krijgen, zich belgen opzwellen (o.) en zich vertoornen, werven rondloopen (o.) en zich om iets moeite geven,Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 85]
| |
merken van een merkteeken voorzien en op iets letten, achten acht slaan en eerbied koesteren, veel of weinig om iets geven v. of w. voor iets betalen en hoogere of geringere waarde hechten, mijden vermijden en vreezen (o.), ontspringen opspringen en wakker worden (o.) (F. 19 en 20), vrees en vaer (o.) gevaar (o.)en angst, pijn straf (o.) en pijn, smijten slaan (o.) en sm., coopen koopen en voor iets boeten (o.), krijgen en winnen zich moeite geven (o.) en verwerven, vrijen liefhebben (o.) en ten huwelijk begeeren, wachten oppassen (o.) en verwachten, misselijk zijn m. zijn en braken (dial.), pleisteren laten weiden (o.) en de tocht onderbreken (F. 24 en 25), zich een ongeluk lachen, zich een gat in 't hoofd vallen, zijn oogen blind kijken enz., afborstelen, afvegen, afwasschen wegborstelen, -vegen, -wasschen en schoonborstelen, -vegen, -wasschen, afsnijden, -breken wegsnijden, -breken en kleiner maken door snijden, breken, toedoen, -maken van een deur, deksel enz. en van een kast, kist enz. (F. 25 en 26). (IV). Naamsoverdracht van het oorspronkelijke op het daaruit herkomstige (causale troop): Schiller, Rembrandt, Chopin, kunstwerken van Sch., R., Ch., champagne, cognac, krijt, krent, damast, hand handschrift, hanepooten letters die als 't ware door een schrafelende hanepoot zijn gekrabbeld, bloed uit het bloed der ouders gesproten nakomelingschap, enz. enz. (F. 24 tot en met een wijn), kruid plantgewas en specerij, geschiedenis voor ‘verhaal’ (F. 25), hoofd denkvermogen, hart gevoel (F. 19; de beide vbb. staan ten onrechte in de kategorie kenmerk op het gekenmerkte). (V). Naamsoverdracht van het kenmerk op het gekenmerkte. Deze kategorie wordt gesplitst in ondersoorten: het kenmerkende concreet op een gekenmerkt concreet in einde begin + einde en afstand, landpalen grenzen en grondgebied, oord grens en plaats of streek, tuin omheining (o.) en omgeheinde plaats, dag tijd en termijn, poort voor ‘door poorten omgeheinde stad’ (o.), tafel voor ‘maal’, schaak koning in het schaakspel (o.) en schaakspel, kielen schepen (o.) | |
[pagina 86]
| |
en bodems, as voor ‘wagen’, kroon, rijder voor ‘een met een kr. of ruiter geteekend geldstuk’, zegel voor ‘gezegeld papier’, brood voor ‘levensonderhoud’, huwelijk bruiloftslied (o.) en echtverbinding, winkel hoekhuis (o.) en verkoopslokaal, maal etenstijd en eten, getijde tijdruimte (o.) en op bepaalde tijden door een geestelijke te lezen gebeden (F. 18, 19); op een gekenmerkte persoon of dier resp. gekenmerkte personen of dieren in tafel voor ‘dischgenooten’ zielen voor ‘menschen’, handen voor ‘arbeiders’, bochel voor ‘gebochelde’, buikje voor ‘gebuikte’, roodhuid, krullenkop, stompneus, langhals, roodborstje, duizendpoot enz., bake spekzijde (o.) en varken (o.) (F. 18 en 19), stad, dorp, land, zaal, kamer (F. 19); een kenmerkend verbaal of qualitatief subst. op een gekenmerkte persoon of personen of menschenklasse in hulp helper, troost trooster, dienst dienaar (o.), vergadering, gemeenschap, gemeente, ouderdom, rijkdom, jeugd, menschdom, raad, vroedschap (F. 22Ga naar voetnoot1)); op een door een eigenschap gekenmerkt concreet of wezen in schoonheid schoone persoon, macht een machtige persoon, vloed vochtige massa, stroom stroomend water, hoogte, diepte, sterkte, maagdom maagd zijn en maagdevlies, mannelijkheid het man zijn en mannelijk geslachtsdeel (F. 22 en 23); op een resultaat in keus, sprong, vangst, breuk, beet, inrichting (F. 25; de vbb. staan ten onrechte in de kategorie het oorspronkelijke op het daaruit herkomstige), drank (F. 23); op een ruimte of tijd in eeuwigheid, wandeling, vaart, jacht, bisdom, graafschap (F. 23); op een middel in woning, verblijf, gang, loop, goot, bad, greep, sluiting, sprong het beentje, dat de haas bij 't springen hoofdzakelijk heet te steunen (F. 23); een kenmerkend verbaal subst. op een oorzaak of aanleiding in oorsprong (God is de o. alles goeds), | |
[pagina 87]
| |
liefde (zij was mijn eerste en eenige l.), hoop (zijn eenige h. was de genade van de vorst), minne liefde (o.), vreugde, zorg, schrik, dood, ongeluk (F. 23). Over meer bijzonderheden zie men bovengenoemd Zeitschr. f. Deutsche Wortforschung Jrg. XIV. Over de zoogenaamde synekdoche en metonymia vgl. men Naschrift in Fact. 27 vgl. Ten slotte zij er op gewezen, dat niet alleen met bovengenoemde theorie is te rade te gaan, maar evenzoo met de praktijk rekening te houden is: voor woordverklaring is immers de onderscheiding van deze kategorieën van het grootste belang te achten.
w. van helten. |
|