involvatur’. Het komt mij voor, dat Plinius hier met de achlis het rendier bedoelt, dat hij in elk geval van den eland onderscheidt. Dat in Verwijs' uitgave, vs. 427, gherste naar de varianten in gherse moet veranderd worden, zij terloops nog opgemerkt.
Intusschen ontbreekt ook de alces zelf bij Maerlant niet. Men vindt dat dier onder den bedorven naam alay II vs. 397-408. Op grond van Thomas van Cantimpré heeft Dr. H.W. van de Sande Bakhuysen (Tijdschrift I bl. 196) reeds in vs. 398 ‘na den cameel ghedaen’ verbeterd in ‘na den mule ghedaen’ (‘mulis prope consimile’). Bij Plinius VIII 16 leest men ‘alcem jumento similem’; maar wat dan verder van de alces door Maerlant wordt verteld (nl. dat hij de knieën niet kan buigen), zegt Plinius van de achlis, trouwens ook weer te onrechte, want bij Caesar, De bello gallico VI 27, kan men dat nog uitvoeriger van de alces gezegd vinden. 't Waren dus niet eerst de middeleeuwers, die verkeerd compileerden.
Ook nog voor een geheel ander dier komt bij Maerlant de naam Tarans voor, nl. Nat. Bloeme VI vs. 745-760. Allicht zou men geneigd zijn, daarin de bekende groote Italiaansche spin, Tarentula, te zien, doch te onrechte. Wanneer Maerlant het dier ‘een serpent van gheslachte van scorpioene’ noemt, denkt hij zeker niet aan eene spin, en Plinius, op wien hij zich daarbij, uit de tweede hand, beroept, evenmin. Hij bedoelt inderdaad een dier, dat op een schorpioen gelijkt en waarvan hij verder terecht opmerkt, dat, zij het in het Oosten ook al vergiftig, het ‘in Italien pleghet te sine sonder venijn’. Aan die beschrijving beantwoordt, veel meer dan de reuzeuspin, een beweeglijker diertje, de gekko, die ook nu in de wetenschap den naam tarentola mauritanica heeft en tot de orde der hagedissen behoort.
Amsterdam 9 Juli 1912.
j. te winkel.