Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 31
(1912)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
Op zijn plat vallen.Aangaande deze, tot heden nog niet in allen deele heldere, uitdrukking leest men bij Verdam, Mnl. Wdb. VI, 423 vlg.: ‘Plat als Znw. De platte kant van iets, het plat.... Ook de platte kant van het menschelijk lichaam, wanneer dit op den grond ligt. In de uitdr. op zijn plat vallen, Vrouw. en M. VII, 75 (waar de eigenlijke beteekenis niet duidelijk blijkt). Verwijs vertaalt in het gloss. plat door “achterste” en haalt dezelfde uitdr. aan uit Hooft, Ned. Hist. 1000, waar zij ongetwijfeld evenals in de mnl. plaats beteekenen kan “achterover op den grond vallen (vgl. ook Oudem. Wdb. op Hooft 245). Doch op eene andere plaats bij Hooft is de houding van den smeekeling geschilderd, nl. 154: “in Nederlandt zal 't al verbluft en strax op zijn plat vallen”, d.i. “om genade smeeken” eig. zich voorover op den grond werpen, vgl. Vondel 4. 136: “begenadigen wat neerviel op zijn plat”. Het door Bilderdijk (aant. op Huygens, dl. 6, bl. 131) vermelde (maar niet bewezen) gebruik uit den riddertijd, dat hij, die zich in een worstelstrijd op zijn plat liet vallen, het spel daarmêe deed ophouden, moet zoo worden opgevat, dat hij zich voor overwonnen verklaarde en daarbij de houding van een smeekeling aannam. “Achterover op den grond vallen” wordt gewoonlijk in het Mnl. uitgedrukt door “die voete opwaert keren”. De door Oudem. t.a. pl. blz. 246 opgegeven plaatsen worden beter in het Ndl. weergegeven door van gedachten veranderen” en “van een plan of voornemen afzien”, welke zich uit die van “zich overwonnen verklaren, van verderen tegenstand afzien” geleidelijk ontwikkelen. Tuinman vermeldt (1, 268) de uitdr. hij valt op zijn plat in de bet. “hij laat zich niet verzetten noch bewegen”, die althans op de hier genoemde plaatsen niet past. Bij Huygens komt op zijn plat vallen voor in de bet. iemand trachten te ontduiken” (Worp, 5.52, 121; 5, 102, 1450)’. | |
[pagina 99]
| |
Aan de hier opgesomde plaatsen kan ik er nog eene toevoegen, uit Van Vloten, Ned. Kluchtsp. I. 173: Er is sprake van een jongen, Tielebuys, die wederom herdragen (herboren) wil zijn en altijd op dit zijn verlangen terugkomt. Zijn vader zegt van hem: De sodt valt altijts op sijn platte;
Hy slacht onse catte met luttel verstants.
Vergelijkt men deze plaats met het citaat uit Van vrouwen ende van minne VII. vs. 75: ‘En trouwe, neve, dat was die cat,’
Seghet dander ende viel op syn plat.
dan treft het aanstonds, dat op beide plaatsen de uitdrukking voorkomt in verbinding met de kat. Verder, dat op de eerste op zijn plat vallen wordt voorgesteld als eene gewoonte van de kat. Nu weet men, dat wanneer eene kat valt, zij het altijd zoo weet in te richten, dat zij op haar buik terecht komt, dus voorover en niet achterover valt. Hieruit valt af te leiden, dat op zijn plat vallen in de eerste plaats beteekent voorover vallen. Deze beteekenis past uitnemend bij Hooft, Ned. Hist. 1000, waar hij van de grondschudding sprekende, die het opblazen van de schipbrug voor Antwerpen door Gianibelli te weeg bracht, zegt: ‘De Prins van Parma... werd... op zijn plat geworpen’, d.i. hij werd voorover op den grond geworpen. Het is toch bekend, dat men bij verwonding, plotselingen schrik, enz. niet achterover, maar voorover valt, evengoed als bij instinet eene kat altijd op haar pooten terecht komt. Aan de beteekenis van voorover vallen sluit zich zeer natuurlijk aan die van zich voorover, met het aangezicht naar den grond werpen, wat de houding is van een smeekeling of iemand, die vrees koestert (vgl. de fr. uitdrukking être à plat ventre devant quelqu'un) en uit deze ontwikkelen zich dan zeer geleidelijk die van vrees koesteren, in zijn schulp kruipen, achter- | |
[pagina 100]
| |
uitdeinzen, enz. Deze beteekenissen passen op al de volgende plaatsen: Vondel IV, 136, vs. 403: En begenadigen, wat neerviel op sijn plat,
(wat zich ter aarde wierp, wat de houding eens smeekelings aannam). Hooft, Ned. Hist. 154: in Nederland sal 't al verbluft en strakx op zijn plat vallen (met vrees geslagen worden, in zijn schulp kruipen). Id. Brieven 238, 13: Dit's een losse handel, dat hij zoo groote kosten van handeling doet om zoo plotselijck op sijn plat te vallen (om zoo op eens achteruit te treden, in zijn schulp te kruipen). Id. Gedichten I. 228, 21: Het granw licht op te blaezen
Met wint van voorspoet, licht met weerspoed te verbaezen,
Valt plotsigh op syn plat en yder vat de schrik.
(wordt door schrik bevangen, deinst achteruit). Huygens, Worp, V, 52, vs. 121, waar de nonnen trachten Trijntje Cornelis tot het kloosterleven over te halen: Maer Trijn viel op haer platt en sey, 't, was al mooi dinghen,
Dan sulcken venghel was in sulck nett niet te zinghen.
(Trijn krabbelde achteruit, had geen zin in de zaak). Ibid. V. vs. 1450, waar Francisco, bevreesd Trijntjes man te ontmoeten, zijne vriendin Maey van de kade tracht te verwijderen, en deze, zijne benauwdheid doorziende, antwoordt: ‘Al weer vald' op ou plat’, is ook de verklaring: ‘weer krabbel je achteruit, weer kruip je in je schulp’, geheel op hare plaats. Nadere verklaring eischen nu alleen nog de beide plaatsen uit Van Vloten, Ned. Kluchtsp. I, 173 en Verwijs, Van Vrouwen en M. VII, 75. Mij dunkt, dat wat de eerste betreft: De sodt valt altijts op sijn platte;
Hy slacht onse catte met luttel verstants,
| |
[pagina 101]
| |
deze geene andere kan zijn, dan ‘hij komt altijd op zijn propoost terug’, vooral als men bedenkt, dat hier de vader spreekt, die aanhoudend gekweld wordt door zijnen zoon, welke ‘herdragen’ wil zijn. Het verband is m.i. het volgende: Evenals de kat bij haar val altijd op haar buik of op haar pooten terecht komt, evenzoo keert hij (Tielebuis) altijd terug, op datgene, wat hij zich eenmaal in het hoofd heeft gezet, nl. herdragen te worden. Misschien laat zich deze beteekenis ook wel toepassen op de tweede, welke ik ter wille van den samenhang hier wat breeder uitschrijf: Wanneer die karel vergadert wat,
So calt die een dit, die ander dat.
Die een seit: ‘Ic was in gheen stat
Daer ic seer leckerlic at:
Mijn lantheer mi ten eten bat.
Och neve! ic hieu daer in een swat
Ic scocte ende ic vrat
Al steke vol, al heer sat
- ‘En trouwe, neve, dat was die cat,’
Seghet dander ende viel op sijn plat.
‘En heeft u ruynkijn niet een spat?’ enz.
Was er geen regel uitgevallen vòòr En trouwe, neve, enz., dan zouden wij misschien beter begrijpen, wat de kat hier komt doen. Intusschen, nu bij boerenbijeenkomsten de één dit, de ànder dat vertelt, de eerste het over zijn schransen heeft gehad en dan de tweede aan 't woord komt, zou ook hier viel op sijn plat, kunnen beteekenen: kwam op zijn propoost. Men zie echter in deze mijne meening slechts eene poging tot verklaring, die ik gaarne voor beter geef. De door niets gestaafde verklaring van Tuinman, alsmede die van Halma: op syn plat vallen, iets bekennen, iets belijden,Ga naar voetnoot1) meen ik stilzwijgend te mogen voorbijgaan. |
|