Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 31
(1912)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
Zwemmen.In overeenstemming met vormen als glimmen, krimpen, klimmen (< *klimban) e.d. zou men in den zin van lat. nare in het Nederlandsch een sterk ww. van de 3de klasse zwimmen verwachten: vóór mm en m + anderen medeklinker immers is de idg. e, de praesensvocaal van de sterke vv. der klassen I-VGa naar voetnoot1), algemeen-germaansch tot i geworden (het bedoelde ww. is dan ook in het Ohd. swimman, in het On. svimmaGa naar voetnoot2)), en deze wordt, ook blijkens bovenstaande vormen, in onze taal door i gerepresenteerd. Evenwel luidt het woord bij ons zwemmen, en op die eigen. aardigheid is nog maar zelden de aandacht gevestigd; verklaard is ze bij mijn weten niet. E is bij dit woord reeds in 't Middelnederl. zeer gewoonGa naar voetnoot3), maar is daar niet tot dit eene ww. beperkt; Franck zegt zelfs in zijn Mnl. Gramm.2 § 67: ‘Regel ist e auch vor m-Verbindungen: swemmen, clemmen, krempen, rempen, stemme, temmeren, ghetemmer; i ist in den Wörtern selten. Hier sind auch wohl emmer und nemmer zu nennen, welches die gewöhnlichen mnl. Formen sind’Ga naar voetnoot4). Blijkbaar drukt Franck zich hier wel wat sterk uit (zie Van Helten, Mnl. Spraakk. § 26, Opm. 1, en verg. b.v. het voorkomen van | |
[pagina 78]
| |
sempel en simpel in het Mnl. Wdb.); maar afgezien daarvan, kan zijn aansprakelijk-stellen van de m-verbindingen voor den overgang van i tot e hoogstens gelden voor het Mnl., of liever nog voor zekere dialecten die tot de vorming der mnl. schrijftaal (voorzoover daarvan sprake kan zijn) hebben bijgedragen, en geeft het geen verklaring van het feit dat het eene ww. zwemmen ook buiten het Mnl. een afwijkend vocalisme vertoont. Die afwijking bepaalt zich niet tot wat men het algemeen-Nederlandsch kan noemen; ook in dialekten treft men haar aan. Zoo vond ik b.v.Ga naar voetnoot1) bij Gunnink voor het Kampensch opgegeven zwemṇ tegenover glimṇ, schimpṇ, klimṇ enz., bij Bruijel voor het Elten-Berghsch zwem∂ tegenover krimp∂, klim∂Ga naar voetnoot2), bij Opprel voor het Oudbeierlandsch zwemm∂ tegenover krimp∂, klimm∂, bij Van Weel voor het Westvoornsch zweamm∂ tegenover glimm∂, krimp∂, klimm∂ enz. In andere dialekten vindt men doorloopend òf i òf e voor mm en m + andere consonant: het eerste b.v. in het Oostbommelerwaardsch (bij Van de Water) en het Leuvensch (bij Goemans in de Leuv. Bijdr.), het laatste b.v. in het dialekt van de stad Gent (bij Boucherij) en in dat van Aalst (bij Colinet in de Leuv. Bijdr.); het Maastrichtsch (bij Houben) heeft doorloopend u, terwijl voor het Westvl. uit de gegevens bij Vercoullie (in Onze Volkstaal) en De Bo geen geregelde representatie is op te maken: zwemmen, krempen, temmeren, klemmen, maar ook klimmen, schimpen, simpelaar. Intusschen geven de eerstgenoemde dialekten, die het woord toch wel niet allen aan het algemeen-Nederlandsch ontleend zullen hebben, te zamen met dit laatste ons het recht van een eigenaardig vocalisme bij het ww. zwemmen te sprekenGa naar voetnoot3). | |
[pagina 79]
| |
Er zijn nog een paar ndl. woorden waarin het althans den schijn kan hebben alsof de i vóór tautosyllabische labiale nasaal in e was overgegaan: ik bedoel stem, hem ‘ei’, en ben (< bem) ‘sum’. Het is echter m.i. voorzichtiger deze niet met zwemmen op één lijn te stellen. Hem en ben, vooral het eerste, vertoonen in verschillende dialecten zeer uiteenloopende vormen; bovendien kwamen en komen de datief van het ‘geschlechtige’ pronomen personale en de 1e pers. sing. ind. van het verbum substantivum veelal pro- en enclitisch voor, wat natuurlijk niet zonder invloed is op de uitspraak: hierbij kunnen analogieën in het spel zijn, kortom de genesis van hun vocalen is allesbehalve zeker. Dit laatste geldt ook voor stem: het is vrijwel zeker dat het ndl. woord niet identiek is met ohd. stimna, stimma; verg. o.a. os. stemna, stemma, stemnia, ags. stemn, stefn, onfr. stemma naast stimma. Ten overvloede vertoont ben in de dialecten veelal vormen die van zwemmen afwijken. Vanwaar nu de e van ndl. zwemmen? Mogen we den vorm afkomstig achten uit een der zuidnederl., speciaal vlaamsche dialekten die doorloopend e hebben in pl. v. i vóór mm en m + andere consonant? Ik geloof het niet: dat alleen dìt ww. met e in de nieuwnederlandsche algemeene taal zou overgeleverd zijn, is nauwelijks denkbaar, en ontleening is voor die taal vrijwel, voor de noordnederl. dialekten die e in ons ww. vertoonen volstrekt onaannemelijk. We zullen dus de verklaring in het ndl. woord zelf moeten zoeken. En dan mogen we niet aannemen dat idg. e in het Germ. vóór mm of mnGa naar voetnoot1) geworden is tot een klank die, tusschen e en i in gelegen, in het schrift der oudgerm. dialekten door i werd voorgesteld maar op een groot deel van het nederlandsch en nederduitschGa naar voetnoot2) taalgebied zich weer tot een vocaal met bepaald e-timbre ontwikkelde. Zoo'n verklaring zou te subtiel zijn en bovendien weersproken worden door glimmen, als | |
[pagina 80]
| |
men hieraan ten minste met 't oog op mhd. glamme ‘vonk’ idg. e-vocalisme mag toeschrijven. Maar wij ontkomen aan alle ‘lautliche’ moeilijkheden door aan te nemen dat ndl. zwemmen met zijn dialectische representanten en met ndd. swemmen teruggaat op een oud causatief *swammjan. In zijn oorspronkelijke causatieve beteekenis ontmoeten we dit ww. in hd. anschwemmen ‘doen aanspoelen’, aufschwemmen ‘doen opspoelen’, überschwemmen ‘overstroomen’; ook het Ndd. kent aferswemmen ‘overstroomen’ (zie Ten Doornkaat Koolman). Dat in verschillende germ. talen vaak vormen van causatief en primair werkwoord (om het maar zoo te noemen) dooreen zijn geloopen, soms ten gevolge van gedeeltelijke samenvalling van vormen, is bekend; voorbeelden vindt men o.a. bij Te Winkel, Gesch. d. Nederl. Taal (vert. door Wieder) blz. 171; Van Helten, Mnl. Spraakk. § 151; Paul, Prinz. d. Sprachgesch. 4 § 158; verg. voor de hedendaagsche taal b.v. nog het veelvuldig dooreen gebruiken van leggen en liggen, en het intrans. gebruik van kwellen in het Westvl. Zoo zal het ook met het caus. zwemmen en het ‘primaire’ ww. zwimmen zijn gegaan; terwijl het laatste o.a. in het Hd. (althans op den duur: zie blz. 81) en wellichtGa naar voetnoot1) ook in die ndl. dialecten waarin het praesens thans zwimmen luidt in gebruik bleef, moest het in het algemeen-Nederlandsch en elders, althans in het praesens, wijken voor het eerste. Een sterken steun vindt de hier geuite gissing in het voorkomen van zwakke praeteritum- en participiumvormen met intransitieve beteekenis in het Mnl., Mnd., Nud., Mhd. en Nfri., waarvan sommige zelfs zgn. rückumlaut vertoonen. Voor 't Mnl. geeft Van Helten, Mnl. Spraakk. § 148, acht plaatsen uit vijf geschriften, waarbij men nog kan voegen Volksb. der Seven Wisen v.B.R. 71 ro (swemmede) en Heiligenl. bl. 11 en 29 (swemden). Bij Schiller u. Lübben vindt men een voorbeeld van mnd. swomeden en een van mnd. swommeden; van het laatste ook een bij A. Hoefer in Germania | |
[pagina 81]
| |
14, 211, die ook de vormen schwambden, schwimmeden en geswümmet citeert. Volgens Hoefer is zwakke vervoeging van swemmen in het Nnd. niet zeldzaam: hij haalt een plaats aan uit Fritz Reuter waar men leest: se swemmten aever all de annern wech. Voor 't Mhd. vindt men bewijsplaatsen van (ge)swande, swamden, swandenGa naar voetnoot1) en schwemmeten bij Benecke; in 't Nfri. eindelijk is swimde naast swom volgens het Friesch Wdb. zeer gewoon. Het vocalisme dat ons ww. in de ndl. dialekten vertoont, verzet zich tegen de hier gegeven verklaring niet. Waar wij e vinden is dit ook de umlaut van a, althans vóór de labiale nasaal; waar men i aantreft is dit, altijd of veelal, de umlaut van a vóór gedekte nasaalGa naar voetnoot2). Het te Maastricht en denkelijk ook elders in LimburgGa naar voetnoot3) gehoorde zwumm∂ zal waarschijnlijk een lateren overgang van i (dat hier de umlaut van a vóór gedekte nasaal of de germ. i kan zijn) tot u vóór mm en m + andere consonant vertoonen: verg. denzelfden overgang in maastr. slum, klumm∂, tumm∂r∂ enz. Het zaansche zwumm∂ (waarnaast zwemm∂) eindelijk schijnt uit germ. swimman te zijn ontstaan (zie Boekenoogen, Zaansche Volkstaal, Inl. § 46). Leiden. j. heinsius. |
|