| |
| |
| |
Twee onbekende werken van Spieghel.
Bij het bladeren in het belangrijke weekschrift ‘De Koopman, of Bydragen ten opbouw van Neêrlands Koophandel en Zeevaard’ (Amst. 1768-1776)Ga naar voetnoot1) werd onlangs mijne aandacht getrokken door den naam van Spieghel. In het 54ste vertoog van het 1ste deel (blz. 424) deelt de opsteller een langen brief mede (onderteekend te Amsterdam, 27 Aug. 1767) van ‘onzen ouden Vrind, de Heer N.N.’, waarin deze, na Spieghel te hebben genoemd en geroemd als een voorbeeld van Barlaeus' ‘Mercator sapiens’, aldus voortgaat:
‘Van deezen grooten Amsteldammer, Koopman, Dichter, en Zeedenmeester ... bezitten wy onder onze Papieren, twee deftige overblyfzelen, zynen naam waardig: door den Heere P. Vlaming by gebrek van het te hebben naar allen aanzien, niet geplaatst, in de keurige Verzamelingen van alle 's mans Zeedenschriften, en verdere nooit te vooren gedrukte Stukken, die op zyn' naam gaan. Het eene, heeft tot Tytel: Moraale beroerende de amptsplicht des Christelyken Coopmans Aan T.V.N., dat ik tot nader spaare. En het andere dat ik u hier geeve, en den Liefhebberen niet langer heb willen weigeren: zou ik mogelyk niet gelooft hebben dat het werk van den Heer Spieghel was, zo het niet met zyn naamtekening onderschreeven ware, en wat laager, een getekende Leeuwerk hadt, met het byschrift van Tramite Recto d.i. Reght uit. En de spreuk: Den mensch schort niet als dankbaarheid. L.P.S.P. welke Zinspreuk ook onder het andere Manuscript gevonden wordt’.
Op den brief van N.N. volgt dan het onderstaande brokstuk, dat ik hier, wegens de zeldzaamheid van het weekschrift geheel onveranderd, laat afdrukken. De verklarende rechtskundige aanteekeningen die er, naar 't schijnt door den opsteller van De KoopmanGa naar voetnoot2), bij gevoegd en onder gedrukt zijn, doch
| |
| |
die thans toch zeker onvolledig zijn en die ik niet kon aanvullen, heb ik weggelaten: ze schijnen geene groote waarde te hebben, en blijven toch in De Koopman voor de liefhebbers te vinden. Hier was het meer te doen om de waarde van het stuk als geschrift van Spieghel, als bijdrage tot de taal- en letterkunde der 16de eeuw. Om deze reden heb ik de taalkundige noten, meest ophelderingen der purismen door de toen nog steeds meer gebruikelijke bastaardwoorden in den trant der kantteekeningen op Hooft's prozawerken, ook grootendeels (met ‘N.N.’ gemerkt) behouden. Ik heb er voorts aan toegevoegd eenige woordverklaringen en andere aanteekeningen, meestal strekkende om aan te toonen dat het stuk inderdaad van Spieghel is, alsmede enkele critische gissingen of vragen: op verscheidene plaatsen heeft N.N. het zestiendeëeuwsche schrift blijkbaar niet goed gelezen en daardoor iets onverstaanbaars afgedruktGa naar voetnoot1).
H.L. Spieghel an zyn Vrund Dideryk Volkerts Coornhert. Met een
Onderrichts-schrift-mêdeyling van
Koops- ende Verkoops-recht-regelen.
* * *
Gherechtigheid; is behóórlicken doenwyze naa billickheid ende naa reeden, andachtelicken betracht, en zonder qua wennisseGa naar voetnoot2) totten onduechtbaren bedrogh, ende eighenbate, uitghevoert; zich ghedragend naa wyze vennóótingheGa naar voetnoot3) van Wetten ofte eighen Lands-Recht-zettinghe, buiten elx dunken, ghegrondeert oppet reedelicken natuerelicken Recht ons ghemein.
Cóópinghe en is niet dan overkóómsten des willens, ghepaart altyd met Vercóóp, waarduer den HebberGa naar voetnoot4) zich vast maackt, eenige WaringheGa naar voetnoot5) van Have ofte Ghoed, van den Afgheever, end daar óverblyftGa naar voetnoot6) zynen Schulde- | |
| |
naar. Peryckel van vercoghten Ghoede zóó haastelicken als den Cóóp is geclaart; beroert den Cóper, alhoewel óóck dat vercoghten noch niet en ware an den Cópere gelevert. Ende des, zóó het vercoghten Ghoede kóómt bevóór de óverleveringhe te verghaan ofte verderven, is dat tot last van den Cóper, ende die moet evenwel den belóófden prys' an den Vercópere daarvoor gheeven. Kóómt het Peryckel doch evel ten Vercopers belastinghe, zóó Hi in gebrecke is gheweest dat Ghoed óverteleveren.
Die Cóópinghe ofte Vercóópinghe, word gheacht onvolmaaktelick te zyn, zóó mêGa naar voetnoot1) eenighen Ghoede gecoght word by de mate, tale ofte wichte. ZóólanghGa naar voetnoot2) het vercoghte Ghoed den Cóper niet en is met de mate toeghewezen ghewoghen ofte ghetelt; endeGa naar voetnoot3) daarom quam den Ghoede middelertyd eenighe schadinghe an, dat is als Recht is tot Peryckel van den Cóper. niet van den Vercóópere: Ten wareGa naar voetnoot4) den Cóper achterlietGa naar voetnoot5) end dattet an hem stonde, dat die meetinghe, toeweeghinge, ofte tellinghe, niet en wierde volvoerdt.
Z'Ga naar voetnoot6) ist mê, wanneer óók na de Cóópe, de stuxeGa naar voetnoot7) Land ofte Ghoed cóómt an te ghewinnen, zóó cóómt óók dat ten profyten des Copers, want Hi óók behóórt te hebben dat profyt, die de schade krygt.
Is ook te kinnenGa naar voetnoot8) als iemanten Cóópt veel Ghoed, vóór een prikpryzGa naar voetnoot9), dattet word gheacht te weezen één Cóóp, des werd de Cóóp gebroken in een dingh, hine is óók nul in het ander dits te verstaan, zoo elx zoorte niet word ophemzelfs vercoght.
Denckt die Vercóper, dat Hi óver de helfte van de reghte waarde quam bedroghen te zyn, dat het hem zmert, zóó mach Hi tegen den Cóper óóneGa naar voetnoot10) foutte, van loch end drochGa naar voetnoot11), tooghen, end totten wederghifte van het Ghoed an hem, ofte redelicken afgifte der waarde, anstaandGa naar voetnoot12).
Leveringhe maackt Cóóp, ende heeft den Cóper dat Ghoed van den Ver- | |
| |
cóper ontvaan, zóó is Hi Eighenaar des Ghoeds voorsz. OfGa naar voetnoot1) óók den Pryse daarvuer niet betaald en is. Doch Z'Ga naar voetnoot2) is gehouden, den Pryse daar vuer te voldoen den Coper.
Ware het, dat eenigh dingh, an 2 Menschen, ten 2 verscheiden tyden, werde vercoght, en dan geene van 2 noch ware gheleverd, zóó cóómt den eersten Cópere daaraf het Ghoed toe.
Oón ZonderGa naar voetnoot3) Pryse, en valt gheen Cóóp gewislick.
Die Coopzedel niet inne houdende Cóóps-prickGa naar voetnoot4) hoeveelGa naar voetnoot5) de Ghoede vercoght is, maakt dy na threenGa naar voetnoot6) gheen ghelooveGa naar voetnoot7) teghen den Vercóper, oft zyn ErfgheGa naar voetnoot8), end totten Leveringhe des vercoghten Ghoede en kan den Cóper uit den Cóópzedel niet tooghen.
TottenGa naar voetnoot9) Maackinghe end teickeninghe des Cóópzedels, kan den eenen den anderen dwinghen totten óverkóómstighe-nakóóminghe: alhoewel heten ware ten tyde des Cóóps niet bedonghen.
Houdt die Coopbrief donckere oft waalbaareGa naar voetnoot10) woorden inne, moet nader verclaaringhe ghedaan van worden teghenGa naar voetnoot11) den Vercóper, end niet teghen den Cóper: want heeft den Vercóper zynzelf te imputeeren, dat Hi 't niet en heeft duidelicker en klaarlicker doen stellen.
* * * * * * * *Ga naar voetnoot12).
Item, is een Schipher ghehouden voor waringheGa naar voetnoot13) des Cóópmans Ghoeden end andere Waare hen angetroud; welcke zyn in den Schephe ghebracht: t' ware dattet zelve Ghoed by ongeluck en óón schuld van hem, quame te verghaan: den Schiphman is dan niet in die Schades-verghoedinghe ghehouden, maar moet die bewysen.
Ghoed in den Scheph gebraght, is vóór de vrachtprys den Schiphman verbonden en hem in ghewout.
| |
| |
Heeft een SchuldbriefGa naar voetnoot1) gheen daghbepaalinghs inhoud, zóó is den Schuldenaar dat Gheld schuldig op dagh dat het Handschrift staat; Hi endGa naar voetnoot2) vermach vóórders om de betaalinghe niet worden angesproken. Ende haddetGa naar voetnoot3) den GhelóverGa naar voetnoot4) dat TóóghschriftGa naar voetnoot5) der Schuld, van zynen Schuldenaar, fortuitisGa naar voetnoot6) verloren, hy kan den Schuldenaar daartoe nóóddringen, dat Hy hem een nieuw Tóóghschrift schryft: End' dat het worde dóór Eede ghevestight. Maar een Schuldbrief ofte Tóóghschrift, dat ghéene uitdrucklicken óórsaaks-Inhoudt en heeft, van leeninghe, cópinge, vercópinghe, oft diergelick, die en is niet goet.
Zóó den RentgheeverGa naar voetnoot7), de Rente vergrondpandetGa naar voetnoot8) heeft op zeker Ghoed, en dat dezelve grondpandinghe quam te niete te gaan, zóó en werdt den BeleggherGa naar voetnoot9) daar door niet en bevryd van de betaalinghe van die Rente, end kan den Rent-heffer in zulcken ghevalle den Rentgheever óók niet anspreecken totten opbrengingheGa naar voetnoot10) van die Hooftschuld. Zóó en mach óók den Rent-gheever de Huizinghe daaröp de Rente is ghevestigd, niet afbreecken, zonder toestaanings-óórlof des Rent-heffers, t' ware hy 't zelve grondpand wilde beteren.
Wordt 'er eenighe vercópinghe ghedaan, op óverkóómstigh-bespreckGa naar voetnoot11), zóó en mach hangende dat bedingh, de een' van de bedingh-maakers, teghens des anderens wille, die cóópnietGa naar voetnoot12) CattenGa naar voetnoot13). Dan dat Recht, een bedingh te volbrenghen, endGa naar voetnoot14) gaat, gemeinlicken niet opten ErfghenGa naar voetnoot15) in uitterstewillens. End een óverkóómste die onmogelick is te volbrenghen, ghebreckelichtGa naar voetnoot16) het Bedingh, end dat en word gheener waarde gheacht.
| |
| |
VerdinghGa naar voetnoot1), waarby die Vercóper bedinght dat het Ghoed onghecoght zy, zóó den Cóper op den ghestelden tyd niet en betaald, is goet. Item zóó eener met een ander heeft Verdingh ghemaackt, dat Hi ten eenighen tyde zyn Ghoed willende vercópen, an niemanden anders zal vercóópen als hem. End dezelve, dat daarna willende vercóópen, moet tegen den anderen antuighenGa naar voetnoot2). End' want zóó den ander twee maanden daartoe zwygt, zóó en mach hi dezelve tyd verstrcecken zynde, dat Vercóopen an wien hy wil.
Een LastanvaarderGa naar voetnoot3), mach van het bevelGa naar voetnoot4) dat hy angenóómen heeft, verzaacken, is 't de zaacke noch is in zyn geheel, anders niet.
Rente van Rente en is een Schuldenaar niet in ghehouden.
Zóó een Gheschrift bevonden wordt, te weezen met drochGa naar voetnoot5) oft teghenspraackGa naar voetnoot6), als dan en ist niet goet. 't ware die teghenstryd dóór eenighe bediedtGa naar voetnoot7) ten volghe dat Gheschrifts-bedingh conde geholpen worden. End een Gheschrift wordt als vals ghewraackt, zóó al die Ghetuigen die 'er in zyn ghesteld, zeggen dat zy by die maackinge niet thegenwóórdig zyn geweest, end daar van egheene kintschapGa naar voetnoot8) hebben.
Een Schuldenaar en mach teghens wille, zyns Ghelóver niet betaalen ietwes anders dan Hi schuldigh is; want is Hi schuldigh te leveren córen, en mach in plaatse gheen Gheld langen, ofte óók anders omme.
Borghe, en kan niet tot iets anders, ofte meerder somma dan de ZaackweldigheGa naar voetnoot9)
schuldigh is, angenóóptGa naar voetnoot10) werden.
End alle die verdere Rechts-reghels-bruickingen, die oppen Wet duidinghe, billickheid: en cóóps-regelmate ghegrondeerd zyn: volghende de reedelicken doenwyzen, leerd men wel kinnen, end van die kintschap notGa naar voetnoot11) hebben, uitten eervaaringhe zóó daghelyx vuervalt, en kostuimelicken ghetooghd werden kan, Coopmannelick ende zóómen het naampt naar Usancie wetghewóónelick geworden .... Het overige ontbreektGa naar voetnoot12).
Ao. mundi 1583.
| |
| |
Daarop volgt nog, blijkbaar van N.N.:
Zommige oude woorden, die buiten gebruik, en begrip zyn, heb ik nader ter ophelderinge verklaard, en de betekenis in de Noten aangeweezen: By eerstkoomende gelegenheid, zal ik Dit Merg van 't Koopmans Rechts, en de Wetten van Koop- en Verkoop, Schuld en Herschuld enz. breeder uitbreiden; En een kort begrip geeven, van alle Wetten, Plakkaaten en Ordonnantiën van ons Vaderland, op die gewigtige Stukken van tyd tot tyd geëmaneerd.
(De Overige Brieven, zullen in de volgende Num. medegedeeld worden.)
Hetzij ‘N.N.’ zijne belofte niet is nagekomen, hetzij de opsteller van De Koopman de ‘overige brieven’ om de eene of andere reden heeft achtergehouden, ik heb in de volgende nummers en ook in de latere deelen van het weekschrift vergeefs gezocht naar het vervolg van bovenstaand fragment en het ‘tot nader gespaarde’ andere werk: ‘Moraale enz.’ Desniettemin scheen dit brokstuk van een werk van Spieghel, waarvan ik nergens elders eenige melding heb gevonden, mij als bijdrage tot de kennis, zoo al niet van het oude rechtGa naar voetnoot1), dan toch van Spieghel's veelzijdig bedrijf en geschrijf, mij wel waard hier in zijn geheel opnieuw uitgegeven te worden. Wij kenden Spieghel als dichter-wijsgeer en als taalkundige, en wisten bovendien dat hij een vermogend koopman was; uit deze stukken blijkt dat hij zich ook, als ‘christelijk koopman’, heeft beziggehouden met de studie van het recht en de zedenleer met betrekking tot zijn beroep.
Dat de beide stukken inderdaad van H.L. Spieghel afkomstig zijn lijdt nauwelijks eenigen twijfel. Wat vooreerst het bovenstaande fragment betreft, wordt zijn auteurschap niet alleen bewezen door de uitdrukkelijke aanwijzing in het opschrift, de opdracht aan zijn vriend Coornhert, en het jaartal (één jaar vóór de verschijning der door hem bewerkte, door
| |
| |
Coornhert van eene voorrede voorziene Tweespraack), benevens de door N.N. er onder gevonden ‘naamtekening’, maar ook en vooral door den stijl en de taal, waarin het geschreven is.
Immers ieder, die Spieghel's manier van schrijven ook maar eenigszins kent, zal die aanstonds in dit fragment herkennen; hij zou, ook al waren er geene uitwendige bewijzen, niet aarzelen het aan hem toe te schrijven. De talrijke aaneengekoppelde woorden (‘lasschel-woorden’ noemt Spieghel ze zelf), de bondige, ineengedrongen, maar ook soms gewrongen bewoording, de vele puristische verdietschingenGa naar voetnoot1) van toenmaals zeer gebruikelijke bastaardwoorden (reeds door N.N. in zijne noten opnieuw ‘verwaalscht’), verscheidene ongewone of gewestelijke, Noordhollandsche woorden (door mij in de noten aangewezen), de eigenaardige spelling (gh niet alleen vóór e en i, maar ook vóór a, o en u; aa in plaats van ae; hi enz.): dit alles wordt in Vlaming's met philologische nauwgezetheid bewerkte uitgave van Spieghel's werken of in de Tweespraack evenzoo teruggevonden of pleit althans voor Spieghel als auteurGa naar voetnoot2).
Van het andere werk zijn ons alleen de titel en het onderschrift bewaard. Over het laatste straks nader; wat den titel aangaat merk ik alleen op dat de ‘Amptsplicht des Christelyken Coopmans’ wellicht niet toevallig herinnert aan dien van Spieghel's voor eenige jaren teruggevonden zinnespel ‘Numa ofte Amptsweygheringhe’Ga naar voetnoot3). Wel toevallig daarentegen zal de trouwens zeer geringe overeenkomst zijn met den titel der in 1583 te Antwerpen gedrukte ‘Comedie van den bekeerden Coopman’, later omgewerkt tot de ‘Christelyke Tragedie,
| |
| |
genaemt den Koopman, ofte het oordeel’ (zie Cat. Lett., Tooneel, no. 1421, 4261 en Ned. Wdb. V, xivb).
Tegen de toekenning van beide stukken aan Hendrik Laurensz. Spieghel schijnt echter één bezwaar te bestaan. Volgens het getuigenis van N.N. was het fragment ‘met zijn’ (d.i.H.L. Spieghel's) ‘naamtekening onderschreeven’; maar ‘wat laager’ stond ‘een getekende Leeuwerk ... met het bijschrift Tramite Recto ... en de spreuk: Den mensch schort niet als dankbaarheid. L.P.S.P. welke Zinspreuk ook onder het andere Manuscript gevonden wordt’. Dus in plaats van Spieghel's lijfspreuk Dueghd verhueght eene andere zinspreuk, met nog een devies, en bovendien andere voorletters! Het zal niet gewaagd zijn de laatste aan te vullen tot: L(aurens) P(ieters) S(oon) S(pieghel), d.i. de naam van des dichters vader, ‘die voor zinsspreuk voerde: den mensch schort niet dan dankbaarheidt’ (Vlaming, Leven van Sp., vóór zijne uitgave, blz. 2). Wat die naam en die spreuken onder deze handschriften beteekenen is mij niet geheel duidelijk; doch de omstandigheid, dat zij op dezelfde wijze ook elders in of onder werken van Spieghel te vinden zijn, heft in allen gevalle den twijfel aan zijn auteurschap op en bevestigt dit ten volle. De zinspreuk van zijn tusschen 1573 en 1574 overledenGa naar voetnoot1) vader heeft Spieghel namelijk, met groote piëteit, niet alleen herhaaldelijk aangehaald en tot onderwerp van een zijner Hieroglifica genomen (zie Vlaming's uitg., blz. 240 en 164); maar ook plaatst hij onder een ‘Wensch-Lied’, behalve drie spreuken van Solon, van Seneca en van Tauler, geheel zooals hierboven: ‘L.P.S.P. Den mensch schort niet als dankbaarheyd’ (ed. Vlaming, blz. 232). En eindelijk vond Vlaming onder een ‘Liedeken’ ‘in 't
Ysselsteinsche exemplaar’ (een door hem gebruikt handschrift) ‘een Leeuwerk met de pen getekent, die al zingende steil ten hemel vloog, met het byschrift van Tramite Recto Recht uit’ (zie zijne uitgave, blz. 234).
| |
| |
Blijkbaar heeft de dichter deze spreuken dus meermalen onder zijne werken gebezigd, en behoeft de aanwezigheid daarvan dus geenszins aan een anderen auteur of een medewerker te doen denken. Hoe hij aan de tweede spreuk kwam, of zij wellicht op eene dergelijke wijze te verklaren is (als die zijner vrouw b.v.?), heb ik niet kunnen ontdekken. Evenmin wie er met ‘T.V.N.’, aan wien de ‘Moraale’ was opgedragen, bedoeld kan zijn; noch in Van Doorninck's Vermomde en naamlooze schrijvers, noch in Van der Haeghen's Dict. des devises (of Arnold's Supplement daarop) staan die voorletters en dat devies verklaard.
Een laatste vraag: hoe zijn deze stukken in 't bezit van ‘N.N.’ gekomen? Wellicht door erfenis? Vele der latere Amsterdamsche regentengeslachten waren met dat der Spieghel's verwant en rekenden zich dit tot eerGa naar voetnoot1). Kan N.N. een ‘letterlievend’ lid van een dier geslachten geweest zijn, zooals b.v.B. Huydecoper en P. Vlaming, naar 't schijnt, waren? In allen gevalle zijn de handschriften van Spieghel lang bewaard gebleven, o.a. in de vermaarde verzameling van Papenbroek: zoowel de uitgever van den druk van 1694Ga naar voetnoot2) als VlamingGa naar voetnoot3) hebben er verscheidene gezien en gebruikt. Kunnen zij wellicht nog ergens in eene particuliere verzameling of familie-archief schuilen? Wie over het lot van deze handschriften, en in 't bijzonder van de hier besprokene, alsmede over de rechtmatige eigenaars der spreuk Tramite Recto en der voorletters T.V.N., iets weet zal mij en alle belangstellenden met de mededeeling verplichten.
Leiden, Juli 1901.
j.w. muller. |
-
voetnoot1)
- Zie over dit werk Hartog, De spectatoriale Geschriften van 1741-1800, blz. 25 vlg.
-
voetnoot2)
- Na een P.S. van N.N., en vóór den onderstaanden tekst, staat met kleinere letter gedrukt: ‘Ik heb op my genomen, dit Manuscript met vergelykingen van ons tegenwoordig Recht, onder ieder Artykel, met de nodige Noten op te helderen’.
-
voetnoot1)
- De talrijke stellig of waarschijnlijk verkeerd gelezen of overgeschreven grammaticale vormen laat ik ongewijzigd. Evenzoo de soms wonderlijke interpunctie; waar dit voor het recht verstand noodig scheen, heb ik ze in de noten verbeterd. Doch verscheidene woorden en zinnen zijn mij onduidelijk gebleven.
-
voetnoot2)
- Verg. Spieghel, Hertsp. III, 297; VI, 234, 397.
-
voetnoot3)
- Is bedoeld: wetgeving door gemeen overleg (‘overdrach’) der belang- en rechthebbenden? Of heeft N.N. een woord misgelezen?
-
voetnoot4)
- D.i.: de houder, bezitter; hier: de verkrijger, kooper. Zie Ned. Wdb. i.v.
-
voetnoot5)
- D.i.: het instaan voor de ongestoorde rechtsoefening; verg. De Groot, Inl. III, 14, 6 en Vondel III, 268, alsmede nnl. vrijwaring. Evenzoo beneden, blz. 203, noot 13.
-
voetnoot1)
- D.i.: mede, ook, daaronder; evenzoo beneden.
-
voetnoot4)
- Blijkbaar zijn hier twee woorden van plaats verwisseld (en is de interpunctie verkeerd); lees: Peryckel van den Vercóópere, niet van den Coper; ten ware enz.
-
voetnoot5)
- D.i.: verzuimde (t.w. toe te zien dat er behoorlijk gewogen werd).
-
voetnoot6)
- Evenzoo beneden, blz. 203, noot 2; kan op beide plaatsen zo bedoeld zijn en een goeden zin geven?
-
voetnoot8)
- Verg. Spieghel, Hertsp. II, 466; VI, 362.
-
voetnoot10)
- Ook beneden, blz. 203 (tweemaal); zie Ned. Wdb. X, 159-160.
-
voetnoot11)
- D.i.: logen en bedrog; verg. Spieghel, Hertsp. I, 32; III, 210; VI, 472; Vondel II, 181, 341.
-
voetnoot12)
- Lees: anstaan, en verg. Ned. Wdb. i.v., II, 1), o.a. Spieghel, blz. 274.
-
voetnoot2)
- Lees: is; doch zo(?); verg. boven, blz. 202, noot 6.
-
voetnoot3)
- Kennelijk eene in den tekst geslopen glosse van oon; verg. boven, blz. 202, noot 10.
-
voetnoot6)
- Moet men lezen: dit na reen (de laatste vorm is bij Spieghel gewoon)? Of kan bedoeld zijn: naar den trein, d.i. den gewonen loop (van het recht)?
-
voetnoot7)
- D.i. hier: vertrouwen, geldigheid, gezag; eene ongewone beteekenis, verwant aan die van: crediet. Immers aan gelove, verplichting, verbintenis (zie Mnl. Wdb. II, 1278) kan hier toch niet gedacht worden?
-
voetnoot8)
- Lees: Erfgenamen (denkelijk eene niet begrepen afkorting); evenzoo beneden, blz. 204, noot 15.
-
voetnoot9)
- Moet men lezen: Wtten (Uutten) of: Metten?
-
voetnoot10)
- D.i.: dubbelzinnig; verg. Spieghel, Hertsp. I, 23; V, 150; VI, 149, 153; VII, 373, 480.
-
voetnoot12)
- ‘Hier is een gaaping in het Handschrift’ (noot van N.N.).
-
voetnoot8)
- Verhypothekeerd (N.N.), d.i. op grond gevestigd; verg. Ned. Wdb. op Grondrente, 2).
-
voetnoot9)
- ‘Konstituant’ (N.N.), d.i. hij die de rente op zich genomen heeft, dus hetzelfde als: rentgever, in tegenstelling met den rentheffer (?).
-
voetnoot10)
- D.i.: betaling, teruggave; zie Ned. Wdb. i.v., 3).
-
voetnoot13)
- ‘D.i.: Uit den Koop scheiden, daarvan afzien; zo zegt men noch onder ons: Hij heeft die partij gekat, dat is opgezegt, geëindigd’ (N.N.). Zie verder Boekenoogen i.v.
-
voetnoot15)
- Lees: Erfghenamen; verg. boven, blz. 203, noot 8.
-
voetnoot2)
- ‘Protesteeren’ (N.N.); zie Ned. Wdb. i.v., 2).
-
voetnoot5)
- Zie boven, blz. 202, noot 11, en Spieghel, blz. 268.
-
voetnoot7)
- ‘Interpretatie’ (N.N.); zie Ned. Wdb. i.v. en verg. Spieghel, Hertsp. IV, 320; V, 107, 119.
-
voetnoot8)
- ‘Kennisse, reeden van weetenschap’ (N.N.); verg. Spieghel, Hertsp. I, 522.
-
voetnoot9)
- ‘Dat is, Principaal’ (N.N.); verg. De Groot, Inl. III, 3, 5 vlgg.
-
voetnoot10)
- ‘Geobligeerd, verpligt en aangedrongen’ (N.N.); zie ook Ned. Wdb. i.v.
-
voetnoot11)
- Verg. Spieghel, Hertsp. I, 289; IV, 206; blz. 311.
-
voetnoot12)
- T.w., naar 't schijnt, in het handschrift in 't bezit van N.N.; verg. boven, blz. 203, noot 12.
-
voetnoot1)
- Prof. Fockema Andreae schrijft mij: ‘Van groot belang voor de geschiedenis van ons burgerlijk recht ... schijnt het mij niet; het is nagenoeg geheel Romanistisch’. Of het stuk b.v. aan De Groot bekend is geweest kan ik niet nagaan; de vorm doet, dunkt mij, hier en daar aan diens Inleiding denken.
-
voetnoot1)
- Vreemd zijn daarnaast alleen de bastaardwoorden imputeeren en fortuitis.
-
voetnoot2)
- Het blijkt niet duidelijk, of ‘Dit Merg van 't Koopmans Recht, en de Wetten van Koop- en Verkoop, Schuld en Herschuld’, dat in het naschrift cursief gedrukt staat, de door N.N. aldus gevonden en medegedeelde, dan wel een nieuwe, door hem uitgedachte titel is. Dat ‘Merg’ doet eer aan de 16de of 17de dan aan de 18de eeuw denken (zie b.v. Cat. Lett., Alph Reg. 476-477). In het opschrift schijnt echter een andere (tweede?) titel: ‘Onderrichts-schrift-mêdeyling’ bedoeld.
-
voetnoot1)
- Zie de opstellen over het geslacht Spieghel in den Alm. v. Nederl. Katholieken 1901, blz. 64-123, bepaaldelijk blz. 112 en 121.
-
voetnoot1)
- Zie de boven aangehaalde opstellen, alsmede Alb. Thijm, Het Patriciaat van Amsterdam en Van Rijckevorsel, Gesch. v.h.R.K. Maagdenhuis te Amsterdam.
-
voetnoot2)
- Zie zijn ‘Bericht aan den ... lezer’ (ook door Vlaming afgedrukt).
|