Kachel, catteel.
Het opmerkelijke woord kachel voor ‘veulen’, waarover door Dr. Kern hierboven bl. 43-45 gehandeld is, wordt overal gebruikt op Goedereede en Overflakkee en verder in geheel Zeeland, behalve in Zeeuwsch-Vlaanderen, en luidt er overal kachel: een vorm, die volgens De Bo ook in West-Vlaanderen voorkomt, ofschoon dáár de oudere vorm kachtel nog meer gebruikelijk is. Die laatste vorm is dan ook voor Dr. Kern het uitgangspunt ter verklaring van het woord geweest, en het doet mij genoegen de juistheid dier verklaring nog te kunnen bevestigen door het eenig bezwaar uit den weg te ruimen, dat Dr. Kern er zelf tegen heeft aangevoerd, namelijk dat het woord kachel uitsluitend ‘veulen’ beteekent, terwijl het Ofr. catel, Eng. cattle ‘vee’ en in engeren zin ‘paard’ beteekent. Het schijnt mij daarom van belang, op te merken, dat het mnl. catteel naast de meer algemeene beteekenis van ‘vee’ (waaronder ook paarden te verstaan zijn) bepaaldelijk voor ‘veulen’ wordt gebruikt op eene plaats in het Livre des Mestiers 8 (door Dr. Verdam in zijn Mnl. Wdb. aangehaald): ‘vleesch van peerden ...... van cattelen no van meerien’, waar het Fransch voor ‘cattelen’ poutrain heeft, terwijl in een, door mij (Tijdschrift XIII bl. 36) opnieuw uitgegeven, fragment van den Perchevael, vs. 179 vlgg. gevonden wordt:
‘Nu woudic wel bi mire wet,
Dat dit rosside een casteel drooge,
Ende dat te dinen ongenoege
Ene wiitbukige mere ware’,
waar ik heb voorgeslagen voor casteel te lezen catteel, in de uit den zin blijkende beteekenis van ‘veulen’.
Bovendien komt het mij zeer verklaarbaar voor, dat ook catteel die engere beteekenis in de eerste plaats zal gehad hebben. Immers het catallum of capitallum werd ongetwijfeld het meest gebruikt