Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 20
(1901)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVenator's reden-vreucht der wijsen, enz. (1603)Ga naar voetnoot1).In de opdracht van dit drama leest men: ‘De sake is eerst van den Hippocrate in Griecks beschreven, in zijnen Brieven, | |
[pagina 33]
| |
daer hy schrijft der stadt Abderae, den Democrito selfs, ende voornaemlijck in den vermaerden Brief aen Damagetum, in welcken de sake breeder verhaelt wordt, als oock in den selven Brieven des Democriti aen Hippocratem, dese sake handelende, werden ghevonden. Doch heb ick uyt den Diogene Laërtio, ende Hesychio Milesio, Griecschen Schrijveren, die 't leven ende wandel der Philosophen beschreven hebben, ende anderen ouden ende nieuwen Boeckmakers de sake verrijckt, ende uyt de omstandicheyt wat breeder gheschickt, op datse in dese wijse van stellen sich bequaemlijck mocht voeghen.’ Werkelijk heeft de schrijver heel weinig gebruik gemaakt van Diogenes Laertius, maar des te meer van de briefwisseling van Hippocrates. Men herinnert zich misschien het verhaal. De stad Abdera zendt een brief aan Hippocrates, om hem te smeeken toch over te komen, omdat de groote wijsgeer Democritus, de trots der geheele stad, krankzinnig is geworden. Want hij lacht om alles. Hippocrates besluit te gaan; aan één zijner vrienden vraagt hij een schip te leen, een ander verzoekt hij, allerlei medicinale kruiden aan hem af te staan, en aan één zijner leerlingen draagt hij op, gedurende zijne afwezigheid zijne zaken te behartigen. Dat alles per brief. Dan beschrijft hij de wanhoop der bewoners van Abdera en zijne gesprekken met Democritus, dien hij ten slotte niet krankzinnig vindt, maar daarentegen buitengewoon verstandig. Dat verhaal is nu door Venator gedramatiseerd; de brieven zijn dus tot gesprekken en tooneeltjes omgewerkt. Hier en daar is het Grieksch woordelijk vertaald. Bijv. in Bedrijf I, Tooneel 1, zegt Hippocrates tot Damagetus: | |
[pagina 34]
| |
‘Als ick lestmael by u was
Binnen Rhodis, sagh ick daer een Schip seer ras,
En schoon, t'welck in alles was verciert,
En t'gheen bequaemlijck cond' worden ghestiert,
D'opschrift was der Sonnen ghedaen.
Och ick wensch, dat het selue nu metter spoet
Niet alleen cond' varen door s'waters vloet:
Maer dat het had vlenghels, en snelder vloogh,
Als een voghel, oft pijl uyt een boog’.
Hippocrates had geschreven - ik zal aanhalen naar de Fransche vertaling van E. LittréGa naar voetnoot1) - in brief 14: ‘Ayant été chez toi à Rhodes, Damagète, j'ai vu ce vaisseau qui avait pour inscription le soleil, magnifique bâtiment, avec un bel arrière, une bonne quille et un large pont. Tu me vantois l'équipage comme agile, sûr et habile à manoeuvrer et le bâtiment comme bon marcheur. Envoye-nous-le, mais, s'il est possible, avec des ailes, non avec des rames.’ Op dezelfde wijze werd één en ander ontleend aan de brieven, door Hippocrates gericht tot Dionysius en Crateas (blz. 335, 343, 345, 347). Voor het gesprek in het tweede bedrijftusschen de burgers Anoëthus en Orgizomenus is gebruik gemaakt van den brief, dien Abdera aan Hippocrates schreef (blz. 321), voor dat van Hippocrates en Eubulus (III, 3) van het antwoord. Het vijfde bedrijf is voor een groot deel vertaald naar den brief, waarin Hippocrates aan Damagetus verslag doet van zijn bezoek aan Democritus (blz. 349-381). Nog een enkel voorbeeld:
Democritus.
‘Weest ghegroet, vreemde vriendt: waer comdy van daen?
Hippocrates.
Weest seer ghegroet Democrite, alder wijste heldt.
Dem.
Met wat naem wort ghy vermeldt?
Om dat ick u niet kende, noemd' ick u een vreemt gast.
Hipp.
Als de Man goet is, de naem haest past.
Hippocrates de Medecijn-meester word' ick ghenoemt.
Dem.
V gheslacht, Const, en daden zijn by ons oock gheroemt.
Maer doch, tot wat eyndt zijt ghy ghecomen hier?
| |
[pagina 35]
| |
Sit eerst, (dit te segghen had ick vergheten schier)
Maer op eenen steenenGa naar voetnoot1) stoel: want ick laet
Alle costelijckheyt, welcke volght nijt en haet.
Hipp.
Geern wil ick neder sitten. Dem. Doch verclaert my,
Wat de oorsaeck en reden van u comste zy.
Ist om eyghen saken, oft om t'ghemeen?
Waerom comt ghy tot my dus alleen?
Hipp.
Om uwent wil com ick, o wijse der wijsen,
Om te hooren u wijsheyt, en die te prijsen.
Doch t' Vaderlandt heeft een reden, wiens Legaet
Ick ben. Dem. Eerst dan onse herbergh aenvaet’, enz.
In den brief beschrijft Hippocrates het begin van dit onderhoud aldus (blz. 353): ‘Salut, étranger. Et à toi aussi mille saluts, répondis-je, Démocrite, le plus sage des hommes. Lui, honteux, je pense, de ne m'avoir pas appelé par mon nom: Et toi, dit-il, comment te nommes-tu? C'est l'ignorance de ton nom qui a été cause que je t'ai appelé étranger. Mon nom, repartis je, est Hippocrate le médecin. Il répondit: La noblesse des Asclépiades et la grande gloire de ton habileté dans la médecine sont venues jusqu'à moi. Mais quelle affaire, ami, t'a conduit ici? Avant tout, assieds-toi; tu vois ce siége de feuilles encore vertes et molles, il n'est pas désagréable; les siéges de l'opulence qui attirent l'envie ne le valent pas. Je m'assis, et il continua: Est-ce pour une affaire privée ou publique que tu es venu ici? Parle, et je t'aiderai autant qu'il sera en mon pouvoir. Et moi: A dire vrai, repris-je, c'est pour toi que je viens, désireux d'avoir une entrevue avec un homme sage; et l'occasion a été fournie par la patrie, dont j'accomplis une ambassade. Alors, dit-il, use avant tout chez moi de l'hospitalité’, etc. De Reden-vreucht was een schooldrama, zooals blijkt uit dezen regel van den proloog: ‘Valter yet te berispen, denckt, wy zijn jonghe Scholieren’. En het is het eenige, mij bekende, Nederlandsche schooldrama, dat ons is overgebleven. Maar de schrijver heeft er niet veel pleizier van beleefd. | |
[pagina 36]
| |
Adolphus Venator was predikant te Alkmaar en had tevens jongens in huis, die hij les gaf in Latijn. Bij de particuliere Noord-Hollandsche synode, die in Juni 1603 te Enkhuizen werd gehouden, had de classis van Alkmaar over hem geklaagd, omdat hij ‘hem hadde begeeven sonder consent van magistraet, van rectore ende toestemminge des kerckenraets tot het houden van eene besondere schoole der jongers, die, by hem in kost synde, in die Latynssche tale onderwesen worden, item dat hy eindelyken door dieselve met nodinge ende toeloop van mans, vrouwen, jonge gesellen ende dochteren, eene heidensche comoedia uth Terentio, Andria genaemt, met musyck teegen die keuren der stadt Alckmaer, die alle dusdanijge speelen heeft verboden, buiten weeten ende consent des magistraets ende des kerckenraets niet sonder merckelyke lasteringe der vianden der waerheit, ergernisse ende ontstichtinge der eenvoudijgen hadde doen speelen’Ga naar voetnoot1). Venator had zich krachtig verdedigd en niet toegegeven, dat hij verkeerd had gehandeld. En dadelijk gaf hij de Reden-vreucht en nog een paar andere werkjes uit. In 1604 had Venator zich dus op nieuw te verdedigen voor de particuliere Noord-Hollandsche synode, te Edam vergaderd, o.a. omdat hij ‘een boecxken, genoemt Redenvreucht, ter on bequamer tydt ende met onstichtelijcke materie als oock een Bruijloftsgedicht met quetsinge van de gemeijne eerbaerheydt ende beijde dese boecxkens tsamen tegen de betamelicheijt ende weirdicheijt sijns ampts met ergernisse uijtgegeven heeft’Ga naar voetnoot2). Ook deze zaak is zeer hoog geloopen, doch wij zullen er hier niet verder bij stilstaan. Alleen blijkt, dat aan Venator niet alleen het uitgeven eener schoolcomedie kwalijk werd genomen, maar ook het onderwerp, dat hij gekozen had, daar hem uit het boekje ‘aengewesen zijn eenige puncten’. Het is jammer, dat wij niet weten, welke dingen het waren, die aanstoot gaven. | |
[pagina 37]
| |
Waren het eenige der philosophische stelsels, die in het drama worden besproken? Of meende men, dat hij in zijn tooneelspel zijne aanklagers van het vorige jaar - men vergelijke het versje op den titel - aanviel? Of hinderden regels als deze: ‘Meent ghy Abderae Ceremonien haghen
Godt? dat hy wil ons roepen, ons jaghen?’
en ‘Want uyt licht ghelooven het bedrieghen rijst.
Ghelooft dan niet, eer ghy siet, dat het met reden stemt’?
Het zou wel aardig zijn, als wij wisten, door welke beginselen predikanten zich in het begin der 17de eeuw lieten leiden bij het toepassen eener censuur op het tooneel.
j.a. worp. |
|