Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 20
(1901)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
Jacob De Mol's Spel van Aeneas en Dido (1552.)De eigenaardige lotgevallen van dit drama, dat met enkele veranderingen in 1621 op naam van Houwaert werd uitgegeven, zijn vroeger door Dr. Kalff in dit tijdschrift (VIII, 232, vlgg.) besproken. Ik wensch hier op het stuk terug te komen, omdat het onder de mij bekende classieke spelen der 16de eeuw één der weinige is, waarin woordelijk vertaald is naar een classieken schrijver, terwijl voor de meeste andere drama's het een of ander verhaal slechts de stof heeft geleverd. De bron van Jacob de Mol was natuurlijk de Aeneis, en wel boek I en IV. Al dadelijk bij de eerste woorden van Venus tot Jupiter begint de vertaling. ‘O Iuppiter Godt in 't hoochste dominerende,
Hemel, Aerde eeuwich regerende
Naer dijn behaghen,
Donder, blixem, door v is cesserende,
VVater, vyer, 'tis v al obedierende
Van daghen tot daghen:
Met tranenden ooghen kome ich v klaghen,
Ghy die perijckel, ancxt by brengt, en doet verjaghen
Aeneas myn sone met den Troyanen.
Heeft hy noch niet verdriets, ongheluck en plaghen
Ghenoech gheleden? O druckich vermanen!
VVildy Troyen nu gheheel uyt planen,
Zeght by wat zaken?
Italien te bouwene, ist al ydel wanen,
'tLandt dat hem belooft is, mach hy 't niet ghenaken?
Daermen hem na ziet haken:
Al zachmen Troyen vyerich branden en blaken,
Ick werde ghetroost van zulcken verdriet,
Door de belofte te voren gheschiet:
En ist nu noch al niet,
Waeydy met de winden ghelijck een riet,
Hebben v woorden Vader anders gheen macht?
Anthenor werdt wel in 't Landt van peyse ghebracht:
O Iuppiter waert doen beter bedacht,
Want synen wille zachmen hem verwerven,
Moeten wy nu alleene druck beerven,
En Italien derven’ door grooten tempeest ‘och!’
| |
[pagina 28]
| |
Ga naar voetnootmargin‘O qui res hominumque deumque
Aeternis regis imperiis et fulmine terres,
Quid meus Aeneas in te committere tantum,
Quid Troes potuere, quibus tot funera passis
Cunctus ob Italiam terrarum clauditur orbis?
Certe hinc Romanos olim volventibus annis,
Hinc fore ductores revocato a sanguine Teucri,
Qui mare, qui terras omni dicione tenerent,
Pollicitus: quae te, genitor, sententia vertit?
Hoc equidem occasum Troiae tristisque ruinas
Solabar fatis contraria fata rependens;
Nunc eadem fortuna viros tot casibus actos
Insequitur. Quem das finem, rex magne, laborum?
Antenor potuit mediis elapsus Achivis
Illyricos peuetrare sinus...............
........nunc placida compostus pace quiescit:
Nos, tua progenies, caeli quibus adnuis arcem,
Navibus, infandum! amissis unius ob iram
Prodimur atque Italis longe disiungimur oris.
Hic pietatis honos? sic nos in sceptra reponis?’
Op die zeer vrije wijze zijn door De Mol tal van plaatsen uit de Aeneis vertaald. Zoo o.a. het gesprek van Aeneas met Venus, die als meisje gekleed hem te gemoet komt (vgl. Aen. I, vs. 321-411), de verwondering van Aeneas, als hij Carthago uit den grond ziet verrijzen (vs. 421, vlgg.), het gesprek van Sergestus, Gias en Cloanthes met Dido (vs. 522-579), het eerste onderhoud tusschen Aeneas en Dido (vs. 582-653) en het gesprek tusschen Venus en Cupido (vs. 664-689). Ook in het eerste gesprek tusschen Dido en Anna zijn enkele regels overgebracht (IV, vs. 9, 45). In het tweede gedeelte van het drama is minder vertaald. Voor de alleenspraak van Hiarbas is een en ander ontleend aan die in de Aeneis (IV: vs. 198, vlgg.); van eenige regels in het gesprek tusschen Jupiter en Mercurius is gebruik gemaakt (vs. 223, 242); Aeneas verschrikt in het drama op dezelfde wijze als in het epos door de verschijning van den god (vs. 280); in het gesprek tusschen Aeneas en Dido zijn weer verschillende dingen vertaald | |
[pagina 29]
| |
(vs. 305-388) evenals in de beide gesprekken, die Dido daarop met Anna houdt (vs. 416-437, vs. 494). Ten slotte zijn nog enkele woorden van Dido (vs. 535) en van Mercurius (vs. 560) overgenomen.
j.a. worp. |
|