Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 14
(1895)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 284]
| |
G.A. Bredero's Moortje, vs. 2889.Lammert, de vader van Ritsart en Writsart, vertelt: ick was flus om een kijckje
Het voetwechje langes het platte Amsteldijckje,
Wangt het was ande kanckt een stick-weegh oppebyt,
Vannen diel ruyge maats, die 't doen om huer profijt:
Maar ier dat ick een duyt an dat volckje souw gheven,
Ick quam niet op het ijs van al myn hielle leven,
Wat haast het Lammert, neen ick geeffer niet een mijt,
So ten iersten een duyt; tissen kostelijcken tijdt:
Die wat spaart, die wat het: oock ben ick niet goet Emsters.
Lammert wandelt dus in den winter langs den Amstel op het Amsteldijkje. Aan den kant hadden eenige kerels het ijs opengehakt en daarna planken van den wal er opgelegd, om zoodoende iets te verdienen aan hen, die zich op het ijs wilden begeven. Lammert echter zal van die planken geen gebruik maken; liever blijft hij zijn geheele leven van het ijs, dan ooit een mijt, laat staanGa naar voetnoot1) een duit aan dat volk te geven. Het is bovendien een dure tijd, daarom wil hij spaarzaam zijn, en, zoo voegt hij er ten slotte aan toe: oock ben ick niet goet Emsters. De Heer Oudemans noemt deze laatste woorden eene duistere uitdrukking, die, volgens het verband, zooveel te kennen geeft als goed geefs of ruim bij kasGa naar voetnoot2). Het is mogelijk, dat dit inderdaad bedoeld is, doch me dunkt, dat het niet goedgeefsch zijn al ligt opgesloten in de woorden die wat spaart, die wat het, terwijl men van iemand, die zijn geld in zijn kist stapelt en elck moy op syn ste in sackjes afgesongdert leyt (vs. 2970), moeilijk zeggen kan, dat hij niet ruim bij kas is. Prof. Moltzer is het niet eens met deze verklaring, en meent, dat emsters eigenlijk beteekent ‘van de nieuwe leer, hier zooveel | |
[pagina 285]
| |
als van de nieuwe richting der doorbrengers en verkwisters’Ga naar voetnoot1). Hij verwijst hierbij naar De Jagers Frequentatieven, blz. 768, noot, waar deze, na er op gewezen te hebben, dat Amsterdam uit de stad Embden zijne eerste twee hervormde predikanten beroepen heeft, en een gedeelte der hoofdstad, omtrent de Haarlemmersluis den naam kreeg van het Embder-hoekje, omdat er, nog vóor de beroerte, lieden woonden, die als niet zeer pausgezind bekend stonden, Emsters wil verklaren als Embdsters, d.i. ‘niet goed van de nieuwe leer, als kenmerk in die dagen van de ijdelheid of lichtzinnigheid dergenen, die zich op het ijs wagen en daar, naar de beschrijving die Lammert er van gaat geven, allerlei dartelheid bedrijven; hij houdt het met het oude geloof zoowel als met de oude zuinigheid’. Deze verklaring zou men nu juist niet ongedwongen kunnen noemen; het is eene wanhopige poging, die m.i. als volkomen mislukt beschouwd mag worden. De zaak is trouwens zeer eenvoudig, daar Emsters niets anders is dan de genitief van Emster, d.i. de Amstel. Ter Gouw deelt in zijne Geschiedenis van Amsterdam, dl. I, bl. 19, 20 het volgende mede: ‘Emstel hoorde men te Amsterdam zoowel als Amstel, zeggen Alkemade en Van der Schelling. Emster komt meermalen bij Melchior Fokkens voor. En Emsterkay (Amstelkaai) leest men nog op den hoek der Raamgracht en Moddermolensteeg’Ga naar voetnoot2). In Melchior Fokkens' Beschrijvinge der wijdt-vermaarde koop-stadt Amstelredam, t' Amsterdam 1662Ga naar voetnoot3) leest men inderdaad, bl. 35: Aan de binnen Emster staat de Kloveniers Doele; bl. 37: Daer na is de stadt vergroot, en wierdt toen 't bestek gemaakt van de Haarlemmer-sluys langs de Oude Heeregraft tot de Regulierstooren en de binnen Emster; bl. 87: aan de andere zijde is de Verversgraft, daar, op deze Burgwal van 't een tot het ander end wonen niet dan Ververs, deze Graft loopt in de Binnen- | |
[pagina 286]
| |
Emster; deur deze wegen komt men op de Binnen-Emster, enz. Ook in M.G. Tengnagel's Klucht van Frick in 't Veurhuys, bl. 10, trof ik den naam Emster aan: ‘Egut! Lijntje, Lijntje, hoe hard trek jy aen die lijn, daar Dirkje op de binnen Emster an trock, eerse met Gerritje van Haarlem aan den dans raakte’. Het staat dus vast, dat de Amstel vroeger ook de Emster genoemd werd. Wat beteekent nu: niet goed Emsters zijn? Niets anders dan: niet veel met den Amstel op hebben, niet veel om den Amstel geven. Meermalen wordt het bijv. naamw. goed verbonden met een tweeden naamval van een onbep. wijs of een verbalen stam, een znw. of een van een znw. afgeleid bnw. op sch in de beteekenis van geneigd zijn tot, gezind zijnGa naar voetnoot1). Bij Brederoo vinden we o.a.: goet soens (I, 229); goet spaars (II, 197); och s'is soo goet arms (II, 198); Joosje, ben gy wat vriendelijck? gy bint goedt wijfs (I, 229); Michieltje is goet mijns (III, 241). Ook zij herinnerd aan den bekenden regel uit den Warenar, vs. 1350: Ick bin wel te helfte beter Claertjes as vaers. Wanneer Lammert dus niet op den Amstel gaat wandelen, is dit niet alleen, omdat hij wegens den duren tijd er geen geld voor wil uitgeven, maar ook omdat de Amstel hem niet bijzonder aantrekt, en hij er derhalve weinig om geeft.
Amsterdam. f.a. stoett. |
|